Opiniestuk over Xinjiang, de media, 'new governance'

Van het onderstaande opiniestuk van Kristof Decoster verscheen eerder een ingekorte versie in De Standaard.
Het geeft per definitie alleen de mening van de auteur weer. Het leek ons een waardevolle mogelijke aanzet tot debat over de kwestie Xinjiang.


Buitenlandse journalisten aan het werk in Urumqi (foto Xinhua)

Buitenlandse journalisten aan het werk in Urumqi (foto Xinhua)


   
 

De harmonieuze samenleving heeft nood aan meer open media en een nieuw governancemodel

K. Decoster

Hu Jintao die halsoverkop de G8-top verlaat, 20.000 tot de tanden gewapende oproerpolitiemensen in de straten van Urumqi, internetverbindingen die het plots collectief laten afweten … : het mag duidelijk zijn, het Chinese bewind is bijzonder bezorgd over de situatie in Xinjiang. Terecht, want de rauwe taferelen doen, meer nog misschien dan aan de gebeurtenissen vorig jaar in Lhasa, denken aan het grootschalige etnisch geweld in de Indische deelstaat Gujarat in 2002. Een ogenschijnlijk vredige grootstad die plots verwordt tot een orgie van geweld en pogroms. In India bleek een en ander georchestreerd of toch minstens mogelijk gemaakt door de lokale overheid, in China daarentegen halen de communistische partijbonzen op dit ogenblik alles uit de kast om beide groepen (Han-Chinezen en Oeigoeren) uit elkaar te houden.  De ‘harmonieuze samenleving’ waar Hu Jintao zoniet het hart dan toch de mond van vol heeft, is op dit ogenblik ver weg in Xinjiang.  
Het officiële mediabeleid van het huidige Chinese bewind, ‘guided public opinion’, botst in deze kwestie onzacht op zijn grenzen. Na het economische ontwikkelingsmodel (waaraan met man en macht wordt gesleuteld om het duurzamer te maken en minder afhankelijk van buitenlandse export ) lijkt nu ook het mediabeleid nadrukkelijk toe aan vervanging. Geruchten hebben immers een bijzonder belangrijke rol gespeeld bij het aanwakkeren van latente onvrede, aan beide zijden trouwens. China probeert doorgaans te vermijden dat gevoelige thema’s de publieke opinie gaan beroeren, door een combinatie van censuur en het zelf proberen sturen van berichtgeving (toch in officiële media), door de toon te zetten als het ware. Maar een neveneffect van dat ‘nanny’-mediabeleid is dat het vertrouwen in het waarheidsgehalte van officiële media niet bijster hoog is, bij Han-Chinezen maar zeker bij etnische minderheden.
Als Chinese media dus berichten over 2 Oeigoerse doden bij interraciaal geweld in een fabriek in Guangdong, wat de concrete aanleiding vormde tot de rellen, hoeft het weinig verwondering te wekken dat bij Oeigoeren al snel geruchten circuleerden van tientallen, en misschien zelfs honderden doden, zeker nadat op het internet filmpjes opdoken van Chinese politie naast een hoop lijken. Die geruchten raken meer dan waarschijnlijk kant noch wal, maar hou zo’n geruchtenmolen maar eens tegen in een mediaomgeving zoals de Chinese. Ook nu heet het bij Han-Chinezen in Urumqi dat ‘moorddadige Oeigoerse bendes’ de straten blijven afschuimen. Enkel als de Chinese officiële media als voldoende betrouwbaar gepercipieerd worden, kan zo’n geruchtenspiraal vermeden worden.
De kwaliteit en professionaliteit van Chinese media neemt toe, ook al door de toenemende commercialisering van het medialandschap en internet, maar de weg is nog lang vooraleer officiële media echt au sérieux zullen genomen worden als het over heikele thema’s gaat. Bemoedigend is wel dat Chinese kranten en tv-stations uitgebreid (zij het nogal eenzijdig) over de rellen berichten, en ze niet proberen dood te zwijgen zoals bij vergelijkbare omstandigheden in de jaren ’90 gebeurde. Maar het nieuws uit Xinjiang staat niet helemaal bovenaan, zoals je toch zou kunnen verwachten. De poging om een deel van de buitenlandse pers deze keer wel direct toegang te geven tot Urumqi, zij het aan strikte controles onderworpen (anders dan in Lhasa vorig jaar), kunnen we, als we in een goeie bui verkeren, ook als vooruitgang beschouwen. Anderzijds trekken ze weer even steriel als in de Tibetaanse kwestie van leer tegen ‘buitenlandse aanstokers’, deze keer is Rebiya Kadeer de gebeten hond. Maar dat is allicht vooral bedoeld voor binnenlands gebruik. 
Overigens kun je er niet naast kijken: westerse media berichten omzichtiger over deze rellen dan vorig jaar in Lhasa, waar je de stellige indruk kreeg dat Han-Chinese slachtoffers er niet toe deden. Ze lijken lessen getrokken te hebben uit de niet geheel onterechte kritiek uit Chinese hoek dat een aantal westerse mediaconcerns weinig objectief berichtten over de onlusten in Tibet. Nu wordt over het algemeen vrij genuanceerd te werk gegaan, en wordt bijvoorbeeld moeite gedaan om mensen van beide groepen te interviewen. Expliciete China-bashing blijft voorlopig uit.  
Er moet dus dringend werk gemaakt worden van (nog) meer open en betrouwbaarder Chinese media, dat is één. Belangrijker allicht nog is de voedingsbodem wegnemen voor het ongenoegen bij Oeigoeren. En dan kun je niet omheen het feit dat China toe is aan een ander ‘governance’-model om met haar etnische minderheden (waarvan Tibetanen en Oeigoeren de bekendste zijn) om te gaan. Het huidige model is een combinatie van theoretische autonomie, maar in de praktijk een veel hardere lijn dan in de rest van China. Het kan geen toeval zijn dat zowel in Tibet als in Xinjiang (met Wang Lequan en Li Zhi) de lokale partijbazen hardliners van het zuiverste soort zijn. Positieve discriminatie van minderheden (bv. bij het toegangsexamen tot de universiteit, of een versoepeling van het eenkindbeleid voor Oeigoerse vrouwen) aan de ene kant wordt gekoppeld aan repressie indien nodig aan de andere kant. Dat model is anno 2009 niet langer houdbaar. Xi Jinping, die zich opwarmt in de coulissen om misschien binnen afzienbare tijd Hu Jintao als partijleider op te volgen, stelde een paar weken geleden bij een bezoek aan Xinjiang dat lokale partijmensen meer moeite moeten doen om de echte problemen van Oeigoeren aan te pakken. Maar dat lijkt maar een aspect van het verhaal. Belangrijker allicht is om reële autonomie te verlenen aan de regio, en meer respect op te brengen voor de levensstijl en cultuur van Oeigoeren. Het werkt averechts bijvoorbeeld om de taal en godsdienst van Oeigoeren meer aan banden te leggen dan voor moslims elders in China (die over veel meer vrijheid beschikken dan moslims in Xinjiang). Chinezen hebben iets met ‘vooruitgang’ en hebben de neiging om alles plat te bulldozeren wat die vooruitgang dreigt tegen te houden, eigenlijk blijven de mensen aan de top technocraten die geloven in de ‘maakbare samenleving’. Het bedreigde oude stadscentrum van Kashgar is het laatste voorbeeld, maar eigenlijk is dat een fenomeen dat je ook elders ziet in China, en dus zeker niet exclusief te maken heeft met een soort Han-Chinese ‘kolonisering’ van het Chinese ‘Wilde Westen’. China moet op zoek naar een gulden middenweg tussen het streven naar vooruitgang – het contrast tussen Oeigoerse ‘paard en kar’ en de Chinese wolkenkrabbers deed ook mij pijn in de ogen bij een reis doorheen Xinjiang in 2005 – en meer respect voor diversiteit en bewaren van tradities. Maar ik vrees dat daarvoor eerst de soms aan paranoia grenzende Chinese vrees voor terrorisme en separatisme moet afnemen. Waar hebben we dat nog gehoord.
 

Markt in Urumqi op 8 juli (foto Xinhua)

Markt in Urumqi op 8 juli (foto Xinhua)

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *