“De minderheden in China hebben geen rechten, noch om hun eigen taal te spreken noch om hun godsdienst te belijden” hoorden we op de nationale omroep voor het bezoek van de Chinese eerste minister aan België. Deze bijdrage is bedoeld als een repliek en we hopen dat ons beeld hoe China het minderhedenprobleem aanpakt, onder meer door het verlenen van een zekere autonomie, minder eenzijdig uitvalt dan wat door de massamedia als ‘objectief’ of erger als ‘geëngageerd’ wordt opgedist.
De VR China heeft naast de Hanmeerderheid 55 erkende nationale minderheden die gezamenlijk een 110 miljoen personen tellen. Hoewel dit nog geen 10 % uitmaakt van de totale bevolking, beslaat het grondgebied waarop ze leven 62 % van het Chinese territorium. Deze gebieden zijn rijk aan delfstoffen, hout, petroleum en aardgas en ook de veestapel bevindt er zich grotendeels. De minderheden leefden bij het ontstaan van de Volksrepubliek nog in erg primitieve omstandigheden: zo bestond het middeleeuws lijfeigenschap nog in Tibet; het slavensysteem bij de Yis en bij sommige minderheden waren er overblijfselen van de primitieve maatschappij uit de tijd voor de klassen ontstonden. De neoconfucianistische filosoof Wang Yangming zei tijdens het Mingtijdperk dat deze barbaren geleken op wilde dieren: hen besturen vergeleek hij met wilde dieren te proberen temmen in iemands net huis. Sun Yat-sen zelf had de Republiek bij haar ontstaan bestempeld als de Republiek van de 5 naties: de Han, de Manchous, de Hui, de Mongolen en de Tibetanen. De opvoeding was toen het grote middel tot wat nu een ‘assimilatie’ zou heten.
In 1938 definieerde Mao Zedong de beginselen van het werk tegenover de minderheden: onderlinge gelijkheid en ook gelijkheid tegenover de Hanmeerderheid, recht op autonomie binnen een ééngemaakte staat; een eenheidspolitiek tegenover de hogere lagen en godsdienstige personaliteiten; respect van de gewoonten en recht op opvoeding in de eigen taal en ten slotte een economische ontwikkeling ter verhoging van het levensniveau. Bij het ontstaan van de Volksrepubliek werd in het gemeenschappelijk programma gesteld dat elke discriminatie of onderdrukking van de minderheden, alsook elk separatisme, uit den boze was. Het programma stelde de regionale autonomie zou ingesteld worden in regio’s waar nationale minderheden in compacte groepen leven. Dit programma werd eerst geïmplementeerd in 1952, maar de huidige wet op de Regionale autonomie voor de Nationale minderheden dateert uit 1984. Hij legt de verhouding uit tussen de nationale autonome gebieden en de staat: langs de ene kant zijn de autonome gebieden een onvervreemdbaar deel van de Volksrepubliek en moet de politiek van de regering worden nageleefd; langs de andere kant moeten de speciale karakteristieken en noden van de autonome gebieden in acht genomen worden door hen een grotere macht te verlenen in het bestuur van de eigen zaken en kan in bepaalde gevallen afgeweken van nationale richtlijnen.
De realisatie van de autonomie omvat verschillende aspecten: de organen van het lokale autonoom bestuur moet hoofdzakelijk samengesteld zijn uit leden van de minderheidsgroep die de autonomie uitoefent; de bestuurlijke organen gebruiken de taal van het gebied; het bestuur moet in z’n werking rekening houden met de lokale zeden en gewoonten (bv. godsdienst); de organen van autonoom bestuur moeten specifieke reglementen uitvaardigen in functie van de lokale karakteristieken en ten slotte genieten ze van een financieel grotere speelruimte dan de vergelijkbare echelons in andere gebieden. Volgens de samenstelling van de minderheden zijn er verschillende soorten van autonome gebieden: gebieden met hoofdzakelijk één nationale minderheid (zoals de Autonome Huiregio van Ningxia); gebieden met een sterke vertegenwoordiging van één minderheid en meerdere minderheden met een schaarser numerieke vertegenwoordiging (zoals de Autonome Oeigoerregio van Xinjiang); gebieden met diverse minderheden (zoals het autonome Mongools, Tibetaans en Kazachs departement van Haixi) … . Tot nog toe heeft China 5 autonome regio’s erkend gelijkaardig aan de andere provincies, 30 autonome prefecturen, en 121 autonome kantons, waarbij nog 1200 townships van minderheidsgroepen moeten gerekend worden. Zo oefenen 44 van de 55 nationale minderheden hun autonomie uit, wat neerkomt op 75 % van hun totale populatie op 64 % van het totale territorium.
In het nationale Volkscongres komt 14 % van de afgevaardigden uit de minderheden: zelfs de kleinste minderheid (Hezhe) heeft haar volksvertegenwoordiger. Om het werk bij de minderheden tot een goed einde te brengen, beschikt China over 2,7 miljoen minderheidskaders in het gehele land. China publiceert 100 dagbladen in 17 minderheidstalen en 73 tijdschriften in 11 talen. De centrale televisiestations zenden met hun lokale stations uit in 16 minderheidstalen; TV-stations op een lager niveau in meer dan 20 talen.
Laten we nu de grote autonome gebieden even van naderbij bekijken:
Zhuang
China’s grootste minderheidsgroep, de Zhuang (wat dapper betekent), is diegene waar in het Westen het minst over wordt gehoord. Er zijn 15 miljoen Zhuangs, van wie meer dan 9/10 in de provincie Guangxi leven en daarmee één derde van de bevolking van de regio uitmaken. In de provincie Yunnan bestaat nog de Wenshan Zhuang-Yao Autonome prefectuur en in de provincie Guangdong het Lianshan Zhuang-Yao autonoom kanton. De Zhuang zijn al lang gesiniseerd. Ze gebruiken de Hankarakters, zij het dat in 1955 voor hen een geschreven taal volgens Latijnse letters werd ontworpen. Guangxi is vooral bij toeristen bekend wegens het postkaartlandschap nabij Guilin. De autonome regio telt onder meer 12 autonome kantons, waarin ook nog andere minderheden leven zoals de Yao, de Miao, Dong, Mulao, Maonan, Hui, Jing, Yi, Shui en de Gelo. Guangxi was de afgelopen decennia synoniem voor afgelegen en arm. Voor 1949 had de regio nagenoeg geen nijverheid; zelfs nagels werden geïmporteerd. Er bestonden toen slecths enkele kleine ambachtswerkplaatsen en één suikerraffinaderij met een beperkte productiecapaciteit.
De regionale productie, die vroeger op de laatste plaats onder de provincies stond, klom ondertussen naar de 15e plaats. Omdat de regio zeer heuvelachtig is, wordt slechts 10 à 15 % van de grond gecultiveerd: rijst en rietsuiker zijn belangrijk. Vooral de nijverheid groeide in de jaren ’90 sterk, niet in het minst door de lokale ondernemingen. Met het achtste vijfjarenplan werd 130 miljard yuan geïnvesteerd, waarvan de staat minder dan 60 % voor z’n rekening nam: het resultaat was dat de economie jaarlijks met 16,7 % groeide, wat 6 % meer is dan de nationale groeivoet. Nu is de provincie sterk in de productie van suiker, machinebouw en bouwmaterialen als cement, en ze blijft verder een basis voor (sub)tropisch fruit, groenten, fruit, tabak, vis … . De laatste jaren is ook de infrastructuur van wegen, spoorwegen en luchtvaart ernstig verbeterd: gehoopt wordt dat de spoorweg Beijing-Kowloon, die door Guangxi loopt, mee zal bijdragen tot de ontsluiting van het gebied. Vijftien jaar geleden telde de regio nog 15 miljoen armen; eind 1997 werden nog 3,6 miljoen armen geteld. Li Zhaozhuo, regeringsvoorzitter van de autonome Guangxi Zhuang verklaarde in januari dit jaar dat de regio de armoede had afgeschud. Niet minder dan 200.000 personen verhuisden van onherbergzame gebieden naar oorden met betere leef- en teeltvoorwaarden. In gebieden met schaarse watervoorraden werden 120.000 watertanks gebouwd en wateropslagvijvers en -distributieprojecten aangelegd. Dankzij steun van de Wereldbank werden nog eens 750.000 personen boven de armoedegrens getild. Wegen verbinden nu 2200 arme dorpen met de buitenwereld. Kortom, Guangxi staat niet langer voor een afgelegen, arm en achterlijk boerengebied. De minderheden uit de regio beschikken over zo’n 370.000 kaderleden die een belangrijke socio-economische rol spelen.
Mongolië
Binnen-Mongolië ontstond in 1947 als eerste autonome regio in China. De oppervlakte ervan omvat een zesde van het Chinese grondgebied en de grenzen werden verschillende malen hertekend, soms tot openlijk ongenoegen van de Mongolen zelf. De bevolkingsdichtheid bedraagt maar 16 personen per km². De regio is rijk aan natuurlijke grondstoffen: de steenkoolvoorraden zijn één van de grootste in het land en ook de petroleum- en aardgasreserves zijn omvangrijk. Vier van de zes grote goudmijnen liggen in het gebied. Binnen-Mongolië is bekend voor de bossen in het oosten, ijzererts in het westen, graanproductie in het zuiden en veehouderij in het noorden. Het staat ook nummer één bij de defensienijverheden.
Van China’s 6 miljoen Mongolen zijn er 4 miljoen in Binnen-Mongolië gevestigd, de overige wonen verspreid over Xinjiang, Qinghai, Gansu en de 3 noordoostelijke provincies. Oorspronkelijk waren de Mongolen een nomadenvolk dat het Tibetaans boeddhisme aanhing en hoofdzakelijk van veefokkerij leefde. Nu nog staat Binnen-Mongolië op de eerste plaats qua weidegebied en is het derde op het vlak van graanproductie, met jaarlijks 50 miljard ton graan. Het is wel zo dat er sedert 1949 een grote instroom was van Hanbevolking: waar vroeger vijf Mongolen waren voor één Han zijn er momenteel vier Han voor elke Mongool. De Mongolen zijn een minderheid geworden in hun regio en sommigen hebben de indruk dat de Han de beste plaatsen ingenomen hebben en de Mongolen verdrongen hebben naar hun steppen.
Tezelfdertijd groeide echter de nijverheid en infrastructuur van quasi nihil tot een kompleet systeem met metaal, textiel, chemie, elektronica, elektriciteit … wegen, spoor- en luchtwegen. Het Bruto Regionaal Product groeide de afgelopen 50 jaar zestig maal en sedert de hervormingen in 1978 achttien keer. Ook de veestapel werd vermenigvuldigd met de factor 6, tot 70 miljoen stuks. Het gemiddeld inkomen in de stad bedraagt 5300 yuan in de steden en 2000 yuan op het platteland, wat dertien maal het inkomen van 1978 is. Toch werd het probleem van voeding en kledij voor 2 miljoen personen uit het gebied nog niet helemaal opgelost. Wat vooral de economische ontwikkeling blokkeert, is het gebrek aan water. De regio plant om in dit verband de komende 10 jaar via een waterbeheersingsproject van 300 miljoen yuan (waarvan 2/3 betaald wordt door nationale regering) 600.000 hectaren verdorde weiden terug te laten bevloeien met als doel elk jaar 700 miljoen kg hooi te oogsten.
Radio en televisie groeiden de afgelopen decennia vanuit het niets en bereiken nu 80 % van het gebied. Het aantal kaderleden uit minderheidsgroepen in Binnen-Mongolië beloopt 169.000, wat 23,4 % uitmaakt van het geheel. De Mongolen vinden dat bij de hoogste kaderleden te weinig Mongolen zijn en ze klagen ook over een ondervertegenwoordiging in staalnijverheid, non-ferro en de petroleumsector. Voor de rest zijn de betrekkingen tussen Mongolen en Hans tamelijk harmonisch: de Mongolen hebben hun gewaarborgde vertegenwoordiging in wetgevende en uitvoerende organen waar zij de voorzitter leveren; in de organen van de Communistische partij zijn de Han dominant, een verschijnsel dat ook in de andere autonome regio’s waargenomen wordt. Vergeleken met het land Mongolië, waar de Mongolen 90 % van de bevolking uitmaken, zijn deze uit Binnen-Mongolië echter duidelijk beter af. Mongolië kende in de jaren ’90 een afbouw van het sociaal vangnet, vooral op de rug van de vrouwen (knotten in zwangerschapsverlof en kinderwelzijn). Eén derde van de bevolking leeft er onder de armoedegrens en in de hoofdstad zoeken bijvoorbeeld 3000 à 4000 straatkinderen in de riolen beschutting tegen de koude temperatuur. In sommige steden van Mongolië is zelfs de helft van de bevolking werkloos. Andere kwalen, zoals toenemende criminaliteit en alcoholisme, zijn in Binnen-Mongolië evenzeer een pak minder frequent.
Ningxia
De autonome regio Hui Ningxia is een afgelegen binnenprovincie met 5,3 miljoen inwoners. Daarvan is een derde Hui, ondanks de instroom van Han meer dan de 25 % in 1949. Ningxia is het grootste gebied waar de Hui in compacte gemeenschappen leven. Daarnaast zijn er nog twee autonome Huiprefecturen in de provincie Gansu en zes autonome kantons in andere delen van het land. Hui staat bijna synoniem voor Islamaanhanger, hoewel nog andere minderheidsgroepen deze godsdienst aanhangen. De laatste eeuwen zijn de Hui gesiniseerd en spreken ze Han-Chinees, maar de Islam beïnvloedt hun levenswijze grotendeels.
In 1948 was in Yinchuan, de hoofdstad van Ningxia, hetzelfde plaatje te zien als in Mongolië: geen wegen, geen elektriciteit, geen nijverheid, geen telecommunicatie …, evenmin als onderwijs, gezondheidszorg, wetenschap en cultuur. Momenteel is het BRP 30 keer groter dan in 1957, het jaar waarin de autonome regio werd opgericht. De laatste twintig jaar bedroeg de jaarlijkse economische groei bijna 9 %. De graanproductie per hoofd is de vijfde grootste onder de provincies en de elektriciteitsproductie per hoofd staat op de tweede plaats. In de westerse gebieden was Ningxia het eerste om elektriciteit bereikbaar te maken voor alle dorpen. Het aandeel van de nijverheid in de economie bedraagt een derde en de klemtoon ligt op energie (steenkool en hydro), grondstoffen en halfafgewerkte producten. In 1997 verdienden de boeren 1545 yuan netto en de stedelingen 3431 yuan, 10 maal meer dan in 1978. Sedert 1983 werd voor 1,2 miljoen armen het probleem van voeding en kleding opgelost, toch leven nog 500.000 personen in armoede, maar 80 % zou binnen drie jaar daaruit verlost moeten zijn.
Er werd in het verleden enorm geïrrigeerd vanuit de Gele rivier en ook in de toekomst zal dit verder doorgetrokken worden naar de armere gebieden. Het is de bedoeling de komende 10 jaar de 373.000 ha geïrrigeerd landbouwland te verhogen tot 666.000 ha. De regio staat dan ook aan de top in irrigatieuitrusting, op de vijfde plaats wat steenkoolreserves betreft en qua energieproductie per hoofd op de tweede plaats. Inzake landbouw ligt de klemtoon, behalve op graan, vlees en zuivel, ook op lederverwerking, wijn, en biologische geneesmiddelen. In de nijverheid zullen petrochemie, metaal, bouw- en machinebouw versterkt worden. Qua telecommunicatie loopt de regio in het noordwesten voorop in kwaliteit en kwantiteit.
De autonome regio heeft nu 30.000 kaderleden uit de minderheden, zeven maal het aantal van voor het ontstaan. Ondertussen zijn duizenden moskees gebouwd en werd ook het ‘Ningxia Instituut voor de studie van de Islamitische Sutra’ opgericht. De indruk is dat de sfeer tussen de Han, de Hui en andere minderheden tamelijk ontspannen is sedert de periode van de hervormingen. De voorzitter van de regio was meestal een Hui en omgekeerd was de secretaris van de partij meestal een Han. Een voorbeeld van autonomie is dat de Hui in Ningxia drie kinderen mogen hebben, terwijl de nationale politiek maar één kind voorschrijft. Typisch voor de binnenregio is dat ze op het gebied van buitenlandse betrekkingen gericht is op de landen uit het Midden-Oosten. Het Koeweitse Fonds voor de Arabische economische ontwikkeling heeft 86 miljoen dollar beloofd o.a voor de irrigatieprojecten, en de Islamitische Ontwikkelingsbank heeft reeds verschillende onderwijsprojecten gesponsord, zoals bijvoorbeeld 800.000 dollar voor de Tongxinschool waar het Arabisch aangeleerd wordt. Overigens was 95 % van de bevolking voor 1949 analfabeet en bestond er geen enkele hogeschool. Nu zijn er 6100 verschillende scholen met 1,3 miljoen leerlingen, vijf hogescholen met 11.000 studenten en wordt 90 % van de bevolking als geletterd beschouwd.
Xinjiang
De autonome Oeigoerregio Xinjiang (“Nieuwe grens”) die één zesde van het Chinese grondgebied beslaat, ligt helemaal in het noordwesten. Slechts 40 % is geen woestijn. Daar leven 17 miljoen inwoners. Van de 10 miljoen minderheidsbevolking zijn er 7 miljoen Oeigoeren. De autonome regio, die de helft van China’s moslims huisvest, telt 29.000 moslimgeestelijken, 23.000 moskeeën en de laatste jaren gingen meer dan 30.000 Xinjianginwoners op bedevaart naar Mekka. Xinjiangs minderheden vormen een echte mozaiek: er zijn nomaden en niet-nomaden; hoewel Oeigoeren en Kazakken beiden moslims zijn, is er tussen beiden een groot onderscheid inzake de rol van de vrouw, huwelijk/scheiding, religie en geld. De Mongolen eten als Lama-aanhangers varkensvlees en worden door de moslims als onrein beschouwd; de Hui, die een zeer strikt zuivere en soms ascetische levensstijl praktiseren, nemen als chineessprekende moslims een tussenpositie in. Ze zijn wegens hun meertaligheid gegeerd in administratie en politie, wat door anderen dan weer als collaboratie met de ‘goddeloze Han’ wordt beschouwd.
Ook in Xinjiang was er een grote instroom van de Han, niet in het minst na de aanleg van een spoorlijn naar Urumqi: in 1949 waren er nauwelijks 300.000 Han, nu zijn er een 6 miljoen waarvan 2,28 miljoen bij het ‘Xinjiang Productie- en Opbouwkorps gerekend kunnen worden. Dit is in oorsprong een defensiekorps dat als taak had de grenzen te bewaken en de economische opbouw te stimuleren. Ondertussen is dit een gigantische trust geworden waarvan de betekenis nauwelijks kan overschat worden. De plandoeleinden van het Korps worden zelfs opgenomen in het regionaal vijfjarenplan. Het Korps levert 43 % van de katoenproductie in de regio, een kwart van het graan en een derde van de suikerproductie; het heeft 725 ondernemingen, 96 miljoen mu landbouwland, 100 miljoen mu oases en 200 nieuw opgezette steden in de Gobiwoestijn. Behalve steden als Shiheze legde het Korps wegen en spoorwegen aan en 3200 irrigatiewerken. Dit jaar moet de landbouwproductie van het Korps 7 miljard yuan bedragen en de nijverheidsproductie 14,5 miljard. Het Korps, dat zelfs een eigen universiteit heeft, bestaat wel voor 80 % uit Han.
Toen Doak Barnet ook in 1948 aan Xinjiang een bezoek bracht, zag hij eveneens een erg achtergesteld gebied. Zelfs lucifers of duimspijkers moesten geïmporteerd worden. Helemaal anders was zijn indruk in 1988 toen hij Urumqi (dat vroeger Dihua werd genoemd; de naamsverandering is ook een toegift aan de minderheden) bezocht, dat van een afgelegen stoffige stad zonder geplaveide wegen en zonder gebouwen met verdiepingen naar een moderne stad was geëvolueerd. Van 1978 tot 1995 groeide het BRP vijf keer, wat een jaarlijkse aangroei van 12 % betekent. Opgesplitst per sector bedroeg dit percentage 7 % in de landbouw en 15 % in de nijverheid en de tertiaire sector. Van 1990 tot 1995 stegen de verkochte consumptiewaren jaarlijks met 20 %. Het inkomen van de boeren groeide van ’90 tot ’97 van 683 yuan tot 1500 yuan en het inkomen van de stedelingen schoot van 1355 yuan omhoog naar 4900 yuan.
In 1949 ging nog geen 20 % van de kinderen naar school en telde het gebied maar één hogeschool met 379 studenten. Tegen 1998 waren er 17 hogescholen, 1763 secundaire scholen en 6837 basisscholen. Er zijn tegenstrijdige cijfers over het aantal studenten uit de minderheden. Feit is dat bijvoorbeeld inspanningen gedaan worden om ook de kinderen van de 1,7 miljoen herders scholing te geven in mobiele scholen, die ondertussen 123.000 leerlingen tellen. In het parlement van de regio maken afgevaardigden van de minderheden 66 % uit van het geheel. De regio telt eveneens een 320.000 kaderleden uit de minderheidsgroepen. Ook hier blijven minderheden wel in de minderheid in de beslissingsorganen van de Communistische Partij.
Tijdens het achtste vijfjarenplan (1991-1995) investeerde de regio 66 miljard yuan in een 80-tal projecten, waarvan 56 miljard yuan van de staat kwam. Met het negende vijfjarenplan, dat dit jaar afloopt, is het de bedoeling dat Xinjiang de helft van China’s katoen produceert en een basis wordt op het gebied van petroleum, aardgas en petrochemische nijverheid. Deze laatsten worden de voornaamste groeipunten in de economie en de afgeleiden ervan (synthetische vezel, rubber e.a.) worden dan weer gelinkt aan textiel. De klemtoon ligt voorts op de ontwikkeling van lichte nijverheid op basis van landbouwproducten als suiker, tomaten en fruit. Dat veronderstelt op zijn beurt de bouw van infrastructuur in energie, transport, irrigatie … . Vorig jaar werd de 1446 km lange spoorweg van Turpan naar Kashgar ingehuldigd die Zuid-Xinjiang moet ontsluiten. De Oeigoeren, die dominant zijn in Kashgar, vrezen echter dat er met de nieuwe spoorlijn ook een influx zal komen van Hanbevolking. Dit jaar is het ‘Xinjiang Productie- en Opbouwkorps’ begonnen met een grootschalig irrigatieproject dat 2,8 miljard yuan zal kosten: het moet 100.000 ha meer geïrrigeerde grond opleveren, en er zullen waterfaciliteiten gebouwd worden op 266.000 ha. Dit alles zal ten goede komen aan 100 staatslandbouwbedrijven. Voor Abdulahat Abdurixit, voorzitter van de autonome regio, is de grootste verworvenheid het feit dat 5 miljoen personen voor hun drinkwater niet langer aangewezen zijn op onhygiënische waterputten. Stippen we nog aan dat radio en televisie volgens het negende vijfjarenplan respectievelijk 80 en 85 % van de bevolking moet bereiken. Shanghai-Bell heeft ondertussen het contract gewonnen om in Xinjiang meer dan één miljoen analoge telefoons te upgraden. Het contract is zonder voorgaande qua oppervlakte, investerings- en werkvolume.
Ondertussen werden de krachtlijnen bekend van het tiende vijfjarenplan, dat de lijn van het negende doortrekt: 100 miljard zal geïnvesteerd worden in een 70-tal projecten en daarmee wordt een jaarlijkse groei van 10 % beoogd. Xinjiang wil de belangrijkste basis worden van alles rond katoen, de grootste productiebasis van petroleum en aardgas en een van de belangrijkste inzake graan, fruit, suiker en vleesproducten. Nieuw zijn de 6 leefmilieuprojecten: de plannen willen o.m. de Tarimrivier (de langste binnenrivier) temmen en de verwoestijning van het Tarimbekken tegengaan, bossen beschermen, bepaalde akkerlanden terug tot bossen en weiden maken en de luchtkwaliteit in Urumqi verbeteren. Toerisme wordt de volgende jaren een belangrijke industrie.
De laatste jaren zijn in dit etnisch kruitvat wel aanslagen gepleegd met dodelijke afloop door Oeigoerse separatisten. De daders werden ondertussen berecht en/of terechtgesteld. China smoort haarden van etnische onrust in de kiem, want gevreesd wordt dat dit anders tot Joegoslavische toestanden zou kunnen leiden. De Chinezen willen integendeel aan de omliggende GOS-republieken bewijzen dat de samenleving van Oeigoeren, Kazakken, Kirgiezen, Tadjieken, … in Xinjiang als een model kan gelden, ook voor deze republieken. Sommigen onder deze minderheden hebben echter het gevoel dat zij minder profiteren van de vooruitgang dan de Han. Toch kan hierbij opgemerkt worden dat er in de andere provincies ook nog een kloof bestaat tussen de rijkere bevolking in de steden en de armere op het platteland.
Tibets geschiedenis
China’s autonome regio waar in het westen het meest anti-Chinese reclame over gemaakt wordt, is Tibet. Het ligt in het zuidwestelijk gedeelte van het land op een hoogte van meer dan 4000 meter en telt één achtste van ’s lands oppervlakte, Tibetaanse gedeelten in andere provincies niet inbegrepen. Van de 4,5 miljoen Tibetanen leven er 2,1 miljoen in de regio. De provincies Sichuan en Qinghai herbergen ook beiden rond één miljoen Tibetanen in autonome gebieden. In tempore non suspectu zei de Indiase eerste minister Nehru op 15 mei 1954: “Ik heb niet de indruk dat de soevereiniteit van China in Tibet ooit door welke buitenlandse staat dan ook in twijfel is getrokken in de loop van de voorbije eeuwen”. Tibet werd vrijwillig een deel van China onder de Mongoolse Yuandynastie (1270-1370). Sedertdien benoemde de centrale regering de Tibetaanse leiders en officiëlen, deelde ze de regio administratief in en stuurde ze het Chinese leger tegen buitenlandse invallers. Ook hieven de Chinezen taksen en deden ze volkstellingen. De Qingdynastie vaardigde in 1793 een gedetailleerd reglement uit over het bestuur van Tibet, waarin ook de manier aan bod kwam tot de erkenning van de reïncarnaties van de Dalai Lama en de Panchen Lama. Die diende te geschieden door middel van lottrekking in een gouden urne, waarna de keizer definitief bevestigde.
Bij het ontstaan van de republiek werd in 1913 door het parlement een wet gestemd over de verkiezing van zijn Tibetaanse leden. Ook wanneer de Kuomintang een partijcongres hield, waren er Tibetanen aanwezig, tot in het Centraal Comité. Voor het bestuur van Mongolië en Tibet werd een aparte commissie in het leven geroepen met gezanten in de betrokken gebieden. Toen de Kashag, de Tibetaanse lokale regering, in 1942 besliste de Chinese commissaris te doen onderhandelen met het zgn. ‘Bureau voor buitenlandse zaken’, werd de Kashag vlug door Nanjing tot de orde geroepen. In het begin van deze eeuw poogde het Brits imperialisme onrust te stoken in Tibet tegen de Chinezen, een taak van ondermijning die in de jaren ’50 zou overgenomen worden door het Amerikaans imperialisme. Dit zou zeker niet verminderen met de proclamatie van de Volksrepubliek op 1 oktober 1949.
De Panchen Lama (in religieuze zaken de meerdere van de Dalai Lama) stuurde op 30 januari 1950 een telegram naar de regering om troepen te sturen naar Lhasa, stipulerende dat de autoriteiten in Lhasa probeerden de integriteit van het land te saboteren. Van juli tot september 1950 weigerde de lokale regering onder invloed van buitenlandse raadgevers om te onderhandelen met de Chinezen. Het toppunt van ant-Chinese agitatie werd op 22 augustus bereikt wanneer de religieuze en patriottische leider Geda in Qamdo door Britse agenten werd vergiftigd omdat hij een compromis voorstond tussen Lhasa en Beijing. Mao stuurde op 23 augustus een telegram dat, indien Qamdo kon ingenomen worden tegen oktober, dit de Tibetanen wel tot onderhandelingen zou dwingen. De inname van Qamdo volgde in oktober en de aanvoerder van de Tibetaanse troepen, Ngapoi Ngawang Jigmei, werd gevangengenomen en later vrijgelaten samen met 5000 andere gevangenen. De man die zich nadien langs de kant van de Chinezen schaarde, zou verder de meest cruciale rol spelen in Tibets geschiedenis. Wat Mao voorspeld had, gebeurde. De Dalai Lama zond een onderhandelingsteam naar Beijing en op 23 mei 1951 werd na 20 dagen onderhandelen (een lange tijd voor het bereiken van een akkoord “onder druk”, zoals de Dalai Lamagroep nu beweert) het zgn. 17-puntenakkoord afgesloten, dat toen door de 16-jarige Dalai Lama werd gesteund. Deze overeenkomst erkende Tibet als een deel van China ook qua defensie, garandeerde regionale autonomie en er werd overeengekomen geen druk uit te oefenen op de lokale regering inzake de hervorming van het feodale systeem. De 5 % officiëlen, nobelen en religieuzen bezat immers 95 % van de rijkdommen, terwijl de andere 95 % van de bevolking in doffe ellende leefde. De eigenaars van de 60 %lijfeigenen konden vrijelijk beschikken over het doen en laten van hun slaven. Deze hadden schulden die soms tot 3 generaties teruggingen. De helft van de bevolking kon zich geen boter veroorloven. De gemiddelde leeftijd bedroeg 35 jaar en van de 37.000 inwoners van Lhasa waren er 5000 bedelaars, soms levende skeletten. Deze leefden in wegterende krotten en wedijverden met zwerfhonden om wat vieze etensresten. Niet bepaald wat je het verloren paradijs zou noemen.
Het Chinees leger trad Tibet binnen in een gebied waar, in tegenstelling tot in Xinjiang, nauwelijks Han aanwezig waren. Bewust dat de ondertekening van het akkoord maar door een gedeelte van de Tibetaanse toplui aanvaard werd, probeerden de Chinezen zowel het volk als de bovenlaag voor zich te winnen door het bouwen van wegen (voordien had Tibet maar 10 km wegen), scholen (buiten de kloosters waren er maar een paar scholen), organisatie van ziekenzorg (er waren maar 3 ziekenhuizen) … . De redenering was dat naarmate de tijd vorderde de weldoende Chinezen aan populariteit zouden winnen en het uitbuitingsregime zich onpopulair zou maken. Immers, Tibetanen die meehielpen aan het bouwen van de wegen kregen een loon, een ongehoord fenomeen voor de lijfeigenen. In Tibet werd niet aan het lokale leger, noch aan het feodale regime en de godsdienstprivileges geraakt, dit in tegenstelling tot de Tibetaanse gebieden in de andere provincies waar wel democratische hervormingen werden doorgevoerd. Geprivilegieerden wiens belangen daar aangetast werden, keerden opgewonden naar Lhasa terug waar horrorverhalen werden verkondigd over de gewelddadige Chinezen die zich zouden vergrijpen aan de Tibetaanse sacraliteit. Toen de gemoederen het verhitst waren, brak de opstand tegen de Chinezen uit met het verscheuren van het 17-puntenakkoord en het uitroepen van de onafhankelijkheid. Het Chinees leger bedwong in twee dagen de opstand, die reeds in 1952 door Mao was voorspeld. Nadien werd de Tibetaanse regering ontbonden en werden ook in Tibet zelf de democratische hervormingen doorgevoerd: grond van de adel en kloosters werd verdeeld onder de voormalige lijfeigenen. Schulden van voor 1958 werden kwijtgescholden. De eigenaars die niet aan de rebellie hadden deelgenomen, konden 20 % van hun landbouwproducten houden, en 2085 personen kregen een schadeloosstelling voor een bedrag van 45 miljoen yuan. De honderdduizenden lijfeigenen veranderden van werktuigen die konden praten in mensen. Van mensenrechten gesproken.
Tibets verwezenlijkingen
Wat hebben enkele decennia socialisme in Tibet verwezenlijkt? Vooreerst nam de bevolking toe van 1 tot 2,4 miljoen, niettegenstaande de Dalai Lama- aanhangers beweren dat 1,2 miljoen Tibetanen gedood zouden zijn door de Chinezen, waarvan 470.000 in de autonome regio. De gemiddelde levensduur steeg van 36 tot 65 jaar. De instroom van Hanbevolking was duidelijk minder dan in Xinjiang en Mongolië, omdat de Han niet blijvend kunnen leven op grote hoogte. Volgens officiële cijfers zijn er maar 5 % Han, maar deze cijfers bevatten niet de soldaten, de tijdelijken en niet-geregistreerden. Vooral in grote steden als Lhasa maakt de Hanbevolking een groot deel uit in bepaalde wijken.
In 1952 leverde de 163.000 ha landbouwgrond 150.000 ton graan op en waren er 10 miljoen stuks vee. Tegen 1980 verhoogde de landbouwgrond tot 226.000 ha, de graanoogst tot 505.000 ton (in 1997 820.000 ton), en waren er 23 miljoen stuks vee. Elke Tibetaan beschikt nu over 372 kg graan per jaar: hoewel de bevolking meer dan verdubbelde, is dit drie keer meer dan in de vroege jaren ’50. Het BRP steeg van 1978 tot 1997 jaarlijks met 8,7 % en met 13 % de laatste vijf jaar. De nijverheid groeide van nagenoeg niets tot 1365 miljard yuan en dit in sectoren als energie, mijnbouw, ledernijverheid, wolspinnen, voeding, drukkerij … . Toch is het aandeel van de landbouwsector nog te hoog met 46 % van de tewerkgestelden in 1994, terwijl in de nijverheid nu nog steeds nauwelijks 50.000 personen werken. Wat geproduceerd werd per hoofd bedroeg maar 66 % van het doorsnee Chinees gemiddelde. In 1998 verdienden boeren en herders gemiddeld 1158 yuan en de stadsbewoners 5438 yuan. Van de 480.000 arme Tibetanen hebben 380.000 nu genoeg voedsel. In 1996 werden per 100 gezinnen 88 kleuren-TV’s geteld, 6 zwart-wit-TV’s, 50 koelkasten, 9 motoren, 6 tractoren, 12 paardenkarren en 222 fietsen.
In de gezondheidszorg zijn nu 14 instellingen gespecialiseerd in de Tibetaanse geneeskunde en 60 gewone ziekenhuizen op kantonniveau. De 1324 medische instellingen tellen 6246 bedden en 11.000 personen medisch personeel en gezondheidspersoneel, zij het nog niet aan het gewenste niveau. Kwatongen beweren dat wie in China niet goed is voor geneeskunde of onderwijs, het nog kan maken in Tibet. In de landbouw- en herdersgebieden is de gezondheidszorg gratis. Tibet heeft gedecreteerd dat een werkweek maar 35 uur duurt, vijf uur minder dan het nationale aantal. Drieëntwintig dagbladen en tijdschriften worden uitgegeven in het Tibetaans. De regio heeft 2 radio- en 2 TV-stations. Een filmnetwerk met 650 lokale eenheden toont gratis films in landbouw- en herdersgebieden. Er zijn momenteel 1781 boeddhistische kloosters (wat 300 meer is dan in 1951) met 46.300 monniken en nonnen. Dit aantal is groter dan het aantal leerlingen in de secundaire scholen, een fenomeen dat de Chinezen niet graag zien en proberen in te perken. Ook pogen zij de plundering van de heiligdommen in de jaren ’50 en ’60 goed te maken door een renovatie van de waardevolle monumenten en dit met het ter beschikking stellen van honderden kilo’s goud en zilver, dit alles voor 300 miljoen yuan sedert ’78.
De nationale regering besliste in 1984 om 43 projecten te bouwen voor Tibet en tien jaar later kwamen daar nog 62 andere bij met een prijskaartje van 3,6 miljard yuan. Naast de nationale regering hielpen in de jaren ’90 ook 15 andere provincies en steden met meer dan 2000 projecten voor een investering van 2,4 miljard yuan. Geschat wordt dat de nationale regering van de vroege jaren’50 tot 1997 40 miljard ter beschikking stelde, naast het toekennen van 6,74 miljoen ton aan grondstoffen. Anderzijds zouden de Chinezen nogal roofbouw gepleegd hebben op Tibets bossen en hout, maar ook qua leefmilieu is in Tibet een inhaalbeweging bezig. Ondertussen kent Tibet een moderne infrastructuur met 22.400 km wegen, elektriciteitsstations, 14.000 irrigatiekanalen, 400 dorpswaterkrachtcentrales, moderne telecommunicatie, vlieglijnen, maar nog geen spoorweg. In de jaren ’50 hebben meer dan 100.000 soldaten en burgers met primitieve middelen de autowegen doorheen de bergen aangelegd en bij de bouw van de autoweg Sichuan-Tibet lieten 3000 er het leven, niet in het minst door sabotage van lokale nobiljons die vreesden dat de aanleg van de weg hun privileges dreigde aan te tasten.
Tibet heeft 42.000 kaderleden uit de minderheden of 70 % van de kaderleden in de regio. In het regionale parlement is 70 % van de hoogste functies in handen van de minderheden en deze maken meer dan 90 % uit op kanton- en townshipniveau en in het gerecht. In het Permanent Comité van het Volkscongres zijn 15 % religieus en bij de vicevoorzitters 28 %. De Communistische Partij wordt nog altijd geleid door een Han.
Samengevat hebben de minderheidsgebieden zonder meer een merkwaardige economische opgang gemaakt vanuit het quasi niets tot het moderne tijdperk. Van ’78 tot ’98 steeg hun globale productie van 367.700 miljoen yuan naar 8.522.700 miljoen. Ze maken zich klaar op het programma dat de afgelegen westerse gebieden wil promoten, wat in een voorbereidingsstadium zit. Klaar voor de hoge vlucht? Tibet kan onder meer best nog een stoot gebruiken om het gat met de overige provincies dicht te rijden. De gouverneur van Xinjiang van zijn kant zegt nu al dat zijn agenda volgeboekt is door delegaties die in het noordwesten willen investeren. Het zweet en bloed dat het Korps daar heeft gelaten, is dus niet voor niets geweest.
(01/11/2000)
Selecte Bibliografie
Article on Nationality Work Over 20 Years, FBIS‑CHI‑99‑020, Renmin Ribao 30 Dec 98
Text of White Paper on Minorities Policy,FBIS‑CHI‑1999‑0927, Xinhua 27 Sep 99
New Progress in Human Rights in China’s Tibet Autonomous Region,” FBIS‑CHI‑98‑055, Xinhua in English , 24 Feb 98
Ningxia Leaders on Economy, Stability,FBIS‑CHI‑98‑079, Xinhua , 13 Mar 98
Ningxia Leader on Development of Region, FBIS‑CHI‑98‑204, Renmin Ribao , 8 Jul 98
Xinjiang Five‑Year Plan, Long‑Term Target, FBIS‑CHI‑96‑118, XINJIANG RIBAO, 9 Apr 96
Forty years of progress in Tibet, 17/07/99, China Daily
Inside Story of CIA’s Black Hands in Tibet (I), jpoplar@my‑dejanews.com, 26 Jul 1998 , talk.politics.tibet
CHARLES HUTZLER , From corps to corp., Chinese paramilitary seeks money to grow, AP Online, 19 Dec 1998.
Major Projects Said Beneficial to Tibet, FBIS‑CHI‑98‑219, Beijing Review, 27 Jul‑2 Aug 98
Report on Ethnic Minority Economic Success, FBIS‑CHI‑98‑001, Xinhua 24 Dec 97
On CPC Report, Nationality Autonomy System, FBIS‑CHI‑98‑050,Renmin Ribao, 22 Jan 98
Zou Jiahua Speech on Inner Mongolia, FBIS‑CHI‑97‑203, Xinhua ,19 Jul 97
Article by Zhuang CPC Secretary, FBIS‑CHI‑99‑006, Renmin Ribao , 11 Dec 98 p. 3
Tibet Five‑Year Plan, Long‑Term Target, FBIS‑CHI‑96‑151, XIZANG RIBAO, 7 Jun 96 pp
INTERNATIONAL OUTLOOK Intervention Gone Sour: The CIA’s Tibet File, World Tibet Network News, June 16, 1999
Ma Yin, Questions and Answers about China’s national Minorities, New World Press, Beijing, 1985
Jean Golfin, La Chine et ses populations, Ed.Complexe, Bruxelles, 1982
A.D. Barnett, China’s Far West, Four Decades of Change, Westview, San Francisco, 1993
CCTV-video over de minderheden
Zhuang meisje