Gisteren werd de beurs in China opnieuw door een mini-crisis getroffen. Daarom publiceren we hier een analyse van wat er aan de hand is. Dit artikel verscheen eerder in Marxistische Studies nr. 112. Dit is een externe opinie. Overname betekent niet noodzakelijk dat de redactie van ChinaSquare.be het met alle stellingen in het artikel eens is.
De Chinese beurskrach: context en perspectief
Auteur: Jo Cottenier
Het rommelt op de Chinese beurzen. Een spectaculaire val van 30 % in juni-juli en nog eens 10 % in augustus lokte in de wereldpers aardig wat commentaar uit. Sommigen hadden het over ‘het begin van het einde’ van de Chinese groei, anderen vergeleken het dan weer met de beurskrach van 1929. Of had de krach van 2008 zich verplaatst naar China?
Het Chinese beursgebeuren kreeg nog bijkomende aandacht vanwege de dalende groeicijfers. Daar waar een groei van 7 % in om het even welke economie ter wereld ‘magistraal’ genoemd zou worden, kreeg het in China al snel het label van een diepe recessie mee. Is de motor die na 2008 de wereldeconomie aanstuurde stilgevallen? Sommige commentaren schoven de wereldwijde vertraging in de schoenen van China. En wat als die beurskrach nu eens het voorspel was van een totale ineenstorting?
Doemscenario’s voor de wereldeconomie zijn er te kies en te keur. De meest geloofwaardige wijzen echter niet China aan als risicozone voor een nieuwe wereldbrand, maar leggen de schuld bij de opeenstapeling van speculatiefondsen in de westerse financiële wereld.
China blijft economisch een rots in de branding en daar zullen de beursperikelen weinig aan veranderen. Betekent dit dat er in het Rijk van het Midden niets beweegt? Toch wel en zelfs heel veel. En om dat in zijn context te plaatsen moeten we even terug naar 2008.
2008-2010: van tijdelijke stimuli …
Toen de wereldeconomie op barsten stond, reageerde de Chinese overheid erg snel en kordaat en lanceerde een omvangrijk steunprogramma. Niet uit vrees dat de Chinese bankwereld meegesleurd zou worden in het financiële werelddebacle, want onder het behoedzame Chinese beleid waren de grote staatsbanken immuun gebleken voor de wildgroei van toxische rommelproducten die de westerse banken hadden besmet. Wel uit vrees dat de economische crisis en de ineenstorting van de wereldhandel een zware weerslag zou hebben op de uitvoer van producten made in China.
Was niet de uitvoer de hoofdverantwoordelijke voor het Chinese groeiwonder sinds de toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie in 2001? De onmetelijke reserve aan goedkope arbeidskrachten had zowat alle grote multinationals naar China gelokt. Zij hadden het land omgetoverd tot ‘atelier van de wereld’ en in korte tijd was het uitgegroeid tot de grootste handelsnatie ter wereld. Overheidsinvesteringen in grote werken en de export waren jarenlang de gangmaker van fenomenale groeicijfers die schommelden rond de 10%.
De Chinese overheid zou de fratsen van het westerse kortetermijndenken niet de kans geven die groeicijfers te laten kelderen. Terwijl de Amerikaanse en Europese regeringen zich uit de naad en in de schulden werkten om hun banken te redden, stoomde de Chinese overheid een grootscheeps investeringspakket van ongeveer 600 miljard dollar klaar. Een vierde daarvan kwam rechtstreeks uit de overheidsbegroting. De rest zou worden gefinancierd door monetary easing, dat wil zeggen een soepeler kredietbeleid van de grote overheidsbanken. Het programma voorzag in investeringen in sociale woningbouw, landelijke en andere infrastructuur (snelwegen, supersnelle treinen, regionale luchthavens), openbare gezondheid en onderwijs, het milieu en technologische innovatie.
Uiterst snel werd een groeidaling van 4,3 % op jaarbasis in het vierde kwartaal van 2008 omgezet in 9,2 % groei in 2009 en 10,4 % in 2010. Het aandeel van de investeringen in het bruto binnenlands product (bbp) steeg van 42 % in 2007 tot 48 % in 2010 (Nicholas Lardy). De Chinese overheid kreeg wereldwijd lof toegezwaaid voor haar krachtdadig optreden. Het Westen belandde na een periode van financiële kunstgrepen en opgeblazen euforie in een uitzichtloze crisis. De Chinese overheid daarentegen beschikte over grote manoeuvreerruimte, grote reserves en grote daadkracht om de economie bij te sturen. Sommige commentatoren vroegen zich zelfs af of de neoliberale recepten, die elk overheidsingrijpen van meet af aan naar de prullenmand verwezen, niet aan herziening toe waren. Samen met enkele andere groeilanden (de BRICS ) werd China de nieuwe motor van de wereldeconomie en op korte tijd klom het van de zesde tot de tweede grootste economie in de wereld.
Dit stimulusprogramma had echter ook kwalijke kanten, waarvan we er hier drie vernoemen.
1. Ten eerste deed het hele pakket in grote mate het aandeel van leningen in de nationale economie toenemen en daarmee ook de schuldenlast van de gezinnen. Tegen eind 2009 was een derde van die schuldenlast van recente oorsprong. Dat kwam doordat de Centrale Bank in de eerste plaats de economie wilde stimuleren door een versoepeling van de kredietverlening. In 2008 steeg de omvang van het binnenlandse krediet met ongeveer 5.000 miljard renminbi (RMB), zowat 730 miljard dollar. In 2009 nog eens met extra 10.000 miljard RMB (1.460 miljard dollar). Het aandeel van de gezinnen hierin steeg van 14 % in 2008 naar 36 % in 2010, in hoofdzaak hypotheekleningen voor investering in vastgoed, voor de aankoop van woningen. Op zich geen ‘dramatische’ groeicijfers, zeker niet in vergelijking met wat er zich op hetzelfde ogenblik in de VS en de Europese Unie afspeelde. De schuld van de Chinese gezinnen bedroeg op het einde van 2007 slechts 20 % van het bbp tegen 100 % voor de VS en de overheidsschuld in procent van het bbp was dubbel zo groot in de VS. Bovendien is China nooit het glibberige pad van de schuldverpakking en de ‘afgeleide’ producten ingeslagen.
2. Voorafgaand aan 2008 kende de Chinese vastgoedmarkt een echte oververhitting. De marktprijzen voor woningen vlogen uit de pan en nieuwe appartementsblokken, wijken en zelfs steden schoten als paddenstoelen uit de grond. Nieuwe private bouwtycoons beklommen in razend tempo de ladder van de megarijken. Om wat sterk begon te lijken op een vastgoedbubbel in te dijken, had de Chinese regering in 2007 al veel ‘afkoelings’-maatregelen genomen. Het belangrijkste daarbij was dat kredieten duurder werden en moeilijker werden toegekend. Door het stimuleringspakket werden die afkoelingsmaatregelen teruggedraaid. De nieuwe ‘koopkracht’ wakkerde de vastgoedmarkt terug aan, met in 2009 en begin 2010 een nieuwe koortsaanval van de woningprijzen tot gevolg.
3. Het hele Chinese bouwwerk steunde op een groeimodel dat voornamelijk werd aangedreven door investeringen en export. En dat was het grootste probleem. China had dankzij dat model op dertig jaar tijd de relatieve armoede achter zich gelaten. Niet minder dan zeshonderd miljoen inwoners zagen hun inkomen stijgen tot boven de armoededrempel en China klom op van een laag inkomensland naar de status van een laag tot gemiddeld inkomensland. De overheid wil uiteraard verder vooruitgaan en het land omvormen tot een ‘ontwikkeld’ land met een hoog gemiddeld inkomen. En dat is niet mogelijk met een groeimodel dat steunt op de uitvoer van consumptieproducten op basis van arbeidsintensieve productie en lage lonen. Vele lageloonlanden kenden op die manier een snelle start om vervolgens te blijven steken in de middle income trap. Enkel Japan, Zuid-Korea en Singapore ontsnapten hieraan. Al in 1997 formuleerde partijvoorzitter Jiang Zemin de dubbele honderdjarige ambitie om tegen 2020 – als de Chinese Communistische Partij haar honderdste verjaardag viert – een welvarende maatschappij uit te bouwen en tegen 2050 – als de Chinese Volksrepubliek haar honderdste verjaardag viert – van China vooruit te stuwen tot het niveau van een gemiddeld ontwikkeld land. Het grootse stimuluspakket was dan ook niet echt een doorbraak in een nieuwe richting. Het was veeleer een buffer die moest voorkomen dat de eigen economie te zwaar zou lijden onder de instorting van de westerse economieën. Globaal met succes, zo bleek: de Chinese economie groeide zo goed als onverstoord verder en pompte zuurstof in het slabakkende westerse kapitalisme.
… tot de “verreikende hervormingen” van het 12e Vijfjarenplan
Dertig jaar lang, van 1978 tot 2010, groeide de Chinese economie gemiddeld met 9,8 % per jaar, een ongeëvenaarde prestatie. Maar ook al vóór de crisis van 2008 werden de beperkingen van dat groeimodel zichtbaar. Premier Wen Jiabao beschreef in 2007 de nationale economie als “niet stabiel, niet in evenwicht, niet gecoördineerd en niet duurzaam”. Een grote koerswending was op til en die kwam er dan ook in maart 2011 met het 12e Vijfjarenplan (2011-2015). De Chinese economie moest omschakelen naar hoogwaardige producten en diensten en voornamelijk aangedreven worden door de binnenlandse consumptie.
We kunnen het bbp op verschillende manieren bekijken: hoe komt het tot stand? Hoe wordt de opbrengst verdeeld? Hoe wordt die opbrengst besteed? Het 12e Vijfjarenplan voorzag in een heroriëntatie in drie domeinen.
1. De nationale rijkdom moet in toenemende mate het resultaat zijn van productie met een hoge toegevoegde waarde en hoogtechnologische inbreng in de 10 strategische sectoren. Het aandeel van de relatief onderontwikkelde dienstensector moet toenemen van 42 % van het bbp in 2002 naar 47 % in 2015. Dat moet gebeuren door de vrijmaking van gemonopoliseerde sectoren zoals de watervoorziening en de telecommunicatie, de ontwikkeling van de groothandel en de distributie, de uitbouw van de professionele dienstverlening op financieel, administratief en juridisch vlak en op het gebied van software. Ook de vrijetijdssector en het toerisme moeten groeien.
2. Het nationaal inkomen moet herverdeeld worden ten voordele van de gezinnen. Dat moet gebeuren door een nieuwe aanvoer van 200 miljoen arbeidskrachten van het platteland naar de steden, zodat meer dan 50 % van de bevolking in de steden woont. Het stijgende aandeel van de dienstensector moet in staat zijn dit aanbod van arbeidskrachten op te vangen en op die manier de koopkracht met 7 % per jaar op te krikken. De dienstensector moet ook de afbouw van de tewerkstelling in de traditionele zware sectoren en de arbeidsintensieve productie compenseren.
3. Om de besteding van het nationaal product grondig te wijzigen moet de binnenlandse consumptie aangezwengeld worden ten nadele van de investeringen. Op 30 jaar tijd is het aandeel van de consumptie gedaald van 50 % naar 35 % en dat van de investeringen gestegen van 30 % naar meer dan 50 %. Een ommekeer is noodzakelijk. Het betekent ook dat de spaarquote van de gezinnen naar beneden moet. Om een einde te maken aan op angst gebaseerd spaargedrag moet een verzekerd pensioen en een sociale zekerheid uitgebouwd worden.
In dit alles houdt men rekening met een daling van de Chinese groeicijfers tot ongeveer 7 % per jaar. Een peil dat op dit ogenblik zowat bereikt is. In tegenstelling tot de alarmerende berichten in de westerse pers over de ‘nakende ineenstorting’ noemt partijvoorzitter Xi Jinping dit “the new normal”.
Het Derde Plenum en de structurele hervormingen
Traditioneel worden grote economische hervormingen beslist op het Derde Plenum van het Centraal Comité na een Partijcongres. Op dit Derde Plenum van het 18e Centraal Comité van november 2013 worden de omvang en de diepte van de hervormingen volledig duidelijk. In zijn toespraak voor het Plenum heeft voorzitter Xi Jinping het herhaaldelijk over de “Chinese droom”, de weg naar een welvarende, vreedzame en harmonische samenleving.
Het lijkt een detail maar de besluiten van het Derde Plenum liggen besloten in één woord: de markt zal voortaan een doorslaggevende rol spelen in de toewijzing van de productiefactoren in plaats van een basisrol. (Zie bijlage 1) De overheid komt nog teveel tussen in de werking van de marktmechanismen en de vrije concurrentie: prijzencontroles ‘verstoren de markt’, in sectoren met overheidsmonopolies wordt de intrede van privéondernemingen bemoeilijkt, de overheidsbanken behandelen overheidsbedrijven en privébedrijven ongelijk, de overheid heeft een te grote controle over de wisselkoers van de munt. Dit benadeelt privéondernemingen inzake de toegang tot krediet; de dienstensector blijft bijna volledig in overheidshanden; er is teveel indirecte steun voor de zware en arbeidsintensieve industrie ten nadele van de technologisch geavanceerde sectoren. Te goedkoop krediet van de overheidsbanken aan de overheidsbedrijven benadeelt in feite de meer rendabele en technologisch sterkere privébedrijven, die dan ook steun gaan zoeken bij de schaduwbanken. Het bankmonopolie van de overheid leidt tot ongelijkheid, wat niet verenigbaar is met de regels van een moderne markteconomie, wat toch het doel is van de Chinese overheid. En bij die regels horen ook de vrije toegang tot kapitaal (een kapitaalmarkt), een soepeler invoering van buitenlandse investeringen en een munt die een internationale rol gaat spelen, uitwisselbaar is en dus vrij schommelende wisselkoers kent.
Dit ligt allemaal besloten in het woordje doorslaggevend. Belangrijke boodschappen in een kernachtige en begrijpelijke slogan of symboliek vatten is een kenmerk van het Chinese communicatiegenie. Het woord doorslaggevend heeft de kracht van een atoombom. Waar de markt terrein verovert, trekt de overheid zich terug. De besluiten van het Plenum roepen uitdrukkelijk op om “de directe rol van de overheid bij de toewijzing van de hulpbronnen te beperken” en de overheidstaken te verschuiven naar domeinen die niet door de markt geregeld kunnen worden.
“We moeten kordaat en geloofwaardig de vermarkting verbreden en verdiepen, aanzienlijk de directe toewijzing van hulpbronnen door de regering verminderen, de toewijzing van hulpbronnen baseren op marktprincipes, marktprijzen en marktconcurrentie met het oog op maximale productiviteit en grotere efficiëntie. De plichten en opdrachten van de regeringen bestaan hoofdzakelijk in het behoud van de macro-economische stabiliteit, de versterking en optimalisering van de openbare diensten, de garantie van eerlijke concurrentie, de versterking van de supervisie en het beheer van de markt, de bewaring van de marktorde, de bevordering van duurzame ontwikkeling.”
Op de internationale persconferentie na het Derde Plenum zei premier Li Keqiang dat zijn team de goedkeuring van de overheid zou vervangen door “de onzichtbare hand van de markt”. Een erg pijnlijke operatie, gaf Li toe, aangezien het gaat om een soort “zelfrevolutie”.
Het Derde Plenum voorzag belangrijke economische hervormingen, onder andere in de financiële sector, omdat de overheid in grote mate langs die sector ingrijpt. Het is een oude klacht van de privésector, van de buitenlandse multinationals én van de Wereldhandelsorganisatie dat het kredietbeleid van de grote overheidsbanken leidt tot discriminatie van de privésector en concurrentievervalsing. Overheidsbedrijven krijgen van de banken een voorkeursbehandeling en profiteren bovendien van de grote infrastructuurwerken die de overheid laat uitvoeren. Dit was in het bijzonder het geval voor de grote investeringsronde die volgde op de wereldcrisis van 2008 en die grotendeels met leningen gefinancierd werd. In het debat verweten de ‘hervormers’ de regering de marktgerichte koers terug te draaien door overmatig steun te verlenen aan de overheidsondernemingen. Het fenomeen kreeg zelfs een naam: guojinmintui, wat letterlijk betekent: een expansieve overheidssector en een inkrimpende privésector. Vandaag blijkt duidelijk dat het slechts om een tijdelijk verschijnsel ging dat geen afbreuk deed aan de fundamentele oriëntatie, namelijk de versterking van de marktwerking en de afbouw van het overheidsingrijpen in de economie.
Een versoepeling van de overheidstussenkomsten moet de markt vrij spel geven voor de spreiding van kapitaal en krediet en zo een “gelijk speelveld” scheppen waar overheids- en privébedrijven met elkaar kunnen concurreren. De besluiten van het Derde Plenum worden vertaald in concrete maatregelen die een voor een worden uitgevoerd. Vier daarvan zijn belangrijk om de recente beurskrach in zijn context te situeren.
1. De versterking en ontwikkeling van de kapitaalmarkt (aandelen- en obligatiemarkt) moet de bedrijven voor hun financiering minder afhankelijk maken van het bankkrediet, en het spaargeld mobiliseren voor investeringen. Sinds 1990 zijn er twee officiële beurzen actief, die van Shanghai en Shenzhen. In 2013 waren ze opgeklommen tot de tweede grootste ter wereld, na die van de Verenigde Staten. Toch stond de uitgave van nieuwe aandelen in 2013 maar in voor 1,3 % van de bijkomende bedrijfsfinanciering. En in totaal maakten aandelen en bedrijfsobligaties maar 2,6 % uit van het kapitaal van niet-financiële ondernemingen. De hervormingen willen vooral de toegang van kleine en middelgrote (privé)ondernemingen tot de kapitaalmarkt vergemakkelijken. Tot hiertoe bood het uitgiftebeleid immers meestal voorrang aan de grote overheidsondernemingen. Op de beurzen van Shanghai en Shenzhen nemen staatsbedrijven 70 % van de marktkapitalisatie voor hun rekening en dat is niet in verhouding met hun globale bijdrage in de economie.
2. In dezelfde logica wil de Chinese overheid ook ruimte maken voor integrale privébanken. Het doorbreken van het staatsmonopolie in de banksector zou de toegang tot krediet automatisch gemakkelijker maken voor privébedrijven. In maart 2014 werd toestemming gegeven voor het experimenteel opstarten van de eerste vijf privébanken, die zullen moeten werken zonder overheidsgarantie.
3. Ook de liberalisering van de interestmaxima van bankdeposito’s die nu door de Centrale Bank worden opgelegd, moet uiteindelijk meer krediet naar de privésector sluizen en de bevoorrechte positie van de staatsbedrijven doorbreken. Een hogere rente op spaargeld zal ook de kredietrente doen stijgen. Dit duurdere krediet zal gemakkelijker doorstromen naar erg rendabele privébedrijven, die tot dusver aangewezen waren op de schaduwbanken.
4. Ten slotte wil de Chinese overheid evolueren naar een marktgestuurde wisselkoers en een vrij inwisselbare munt. Nu wordt de wisselkoers van de renminbi (yuan) nog binnen een enge bandbreedte gekoppeld aan de dollar en sterk onder controle gehouden door de Centrale Bank. Er is slechts een beperkte ruimte om buitenlandse munten te beleggen in yuan of andersom. Dit beschermt de munt tegen buitenlandse speculatie maar beperkt ook de rol van de renminbi als internationale reservemunt. De Chinese overheid wil zich van dit keurslijf ontdoen en volop kunnen deelnemen aan en profiteren van de internationale kapitaalmarkt.
Dit zijn elk op zich oriëntaties om de markt een “doorslaggevende rol te laten spelen bij de toewijzing van de productiefactoren”. Dit betekent in de praktijk dat er in toenemende mate gerekend wordt op de privésector om de economie concurrentiëler en dynamischer te maken. De beslissingen van het Derde Plenum zetten de koers uit voor de presidentsperiode van Xi Jinping. Ook op andere vlakken, zoals binnenlandse veiligheid en defensie, waren de hervormingen erg ingrijpend. En dan nog staken rechtse media en observatoren hun ontgoocheling niet onder stoelen of banken. Voor hen is er geen sprake van een fundamentele verandering zolang de Communistische Partij de macht heeft. Dat is ook hun opdracht: ze zullen pas tevreden zijn als China volledig in de pas van het kapitalisme loopt en de Communistische Partij de weg van Gorbatsjov in de voormalige Sovjet-Unie is ingeslagen. Dat soort commentaren kan aardig wat mensen op het verkeerde been zetten. Want het gaat wel degelijk om een aardverschuiving.
Van vastgoed naar beurs
In die context moeten we dan ook de beurskrach van juni en augustus 2015 bekijken. Enerzijds een klein accident de parcours, zonder al te grote weerslag op de belangrijke heroriënteringen, maar anderzijds een zoveelste waarschuwing voor de onberekenbaarheid en de gevaren van een markteconomie.
Hierboven zeiden we al dat de stimuleringsmaatregelen van 2008-2009 de vastgoedkoorts weer aanwakkerden terwijl de oververhitte markt snakte naar afkoeling. Vanaf midden 2009 en in 2010 nam de Chinese overheid verschillende maatregelen om de groei van het krediet aan de gezinnen te beperken en een verdere toename van de overheidsschulden tegen te gaan. Tegelijk probeerde ze het spaargeld van de gezinnen in een andere richting te leiden, weg van de vastgoedmarkt en naar de beurs, in overeenstemming met wat zal besloten worden op het Derde Plenum in 2013.
Terwijl de vastgoedmarkt in 2014 afkoelt, prijzen de overheidsmedia de kansen aan van de beurs. Het doel is een groeiende kapitaalmarkt te scheppen voor de tien strategische sectoren zonder verder beroep te moeten doen op bankleningen.
De oproep wordt meer dan gehoord. Individuele beleggers, beursvennootschappen, makelaars en investeringsfondsen zien een kans om snel rijk te worden. Private equity funds (bij ons bekend als aasgierfondsen) verzamelen en beheren het geld van de nieuwe rijken en van een groeiende middenklasse, en sluizen het door naar de beurs. Negentig miljoen Chinezen (7 % van de bevolking) beleggen niet alleen hun spaargeld. Velen gaan ook lenen bij fondsen of schaduwbanken om hun speculatieve inzet te vergroten. In november 2014 worden de beurzen van Shanghai en die van Hongkong met elkaar verbonden, wat kruisinvesteringen mogelijk maakt. Een nieuwe, spectaculaire stap in de werking van de kapitaalmarkt maar tegelijk een flinke aansporing tot speculatie. In de zes maanden vóór de beurspiek van juni 2015 verdubbelt het bedrag dat schaduwbanken uitleenden tot 365 miljard dollar. Terwijl de beursindexen tussen 1993 en 2013 slechts met 20 % stegen, klimt de index van Shanghai tussen 2013 en midden 2015 met 250 %. Het door beleggers geleende bedrag bedraagt bijna 20 % van de beurswaarde.
De marktkapitalisatie op de Chinese beurzen is op enkele jaren tijd vertienvoudigd doordat de aandelenkoers vele malen boven de reële waarde van de bedrijven noteert. De hoge winstverwachtingen jagen nieuwe, jonge beleggers naar de beurs en doen de verhouding tussen de aandelenkoers en de reële bedrijfswinst per aandeel almaar stijgen. Voor een reeks succesondernemingen (meestal KMO’s, gespecialiseerd in technologie) kon die verhouding tussen de koers en de winst oplopen tot boven de 50, wat betekent dat men virtueel 50 jaar nodig heeft om de kostprijs van het aandeel te recupereren. Voor het zover is, komt er natuurlijk een beurskrach en dat gebeurt een eerste keer in juni en nog eens in augustus 2015.
Vanaf de eerste dagen van de krach zet de Chinese overheid alle middelen in om de val te breken. Aanvankelijk lukt dat slecht. De eerste maatregel is het verbod op short selling, dat wil zeggen aandelen verkopen die men niet bezit met de bedoeling ze later goedkoper aan te kopen. Dit wijst duidelijk naar buitenlandse investeerders die toestemming hebben gekregen om binnen bepaalde limieten te investeren in Chinese aandelen. Maar de paniek slaat toe en de indexen blijven naar beneden duiken. Om de kredietverlening te stimuleren verlaagt de Centrale Bank de rentevoet en vermindert de verplichte kapitaalreserves van de banken. De overheid spoort beurshuizen, verzekeraars en pensioenfondsen aan te beleggen in aandelen en verhoogt hun maximumgrenzen voor het aanspreken van hun reserves.
Van juni tot eind september 2015 verliest de beurs van Shanghai 40 % van haar waarde, een gemiddelde Chinese belegger verliest ongeveer 60.000 euro. Toch noteert de beurs nog altijd 50 % hoger dan een jaar voordien, maar verdere dalingen naar een ‘normale koers’ zijn niet uitgesloten.
Enkele nabeschouwingen
1. De belangrijkste vraag is welke lessen de Chinese Communistische Partij en de Chinese regering trekken uit de eerste beurskrach in hun geschiedenis, een krach die ze overigens maar met veel moeite onder controle kregen. De beurzen van Shanghai en Shenzhen werden officieel in het leven geroepen in 1990, na het neerslaan van de revolte op het Tiananmenplein, die ijverde voor een snellere liberalisering en westerse democratie. In 1992-93 schakelde het land officieel over van een planeconomie naar een markteconomie. Sindsdien worden alle instrumenten, mechanismen en wettelijke kaders gecreëerd die een markteconomie nodig heeft. Daartoe behoren ook kapitaalmarkten, beursvennootschappen, beursmakelaars, beleggingsfondsen en hefboomfondsen. Zodra de omvorming voldoende overtuigend en doorzichtig was geworden en het fiat kreeg van het Westen, kon China in 2001 toetreden tot het cenakel van de markteconomieën, de Wereldhandelsorganisatie. Dit was het startschot voor een periode van helse groei met de uitvoer en grootse investeringen in eigen land als motor. Zowat twintig jaar na de start van de markteconomie zien we dat ‘de onzichtbare hand van de markt’ ook onheil aanricht en onbetrouwbaar is. Vraag het maar aan de 100 miljoen Chinezen die in één klap een groot deel van hun spaarcenten kwijtspeelden of zich uitzichtloos in de schulden hebben gewerkt. Laat het dan nog socialisme ‘met Chinese kenmerken’ zijn, dat de overheid voor het eerst in de geschiedenis van het socialisme een beurskrach moet verteren, wekt maar weinig vertrouwen. Dat op zich zou al moeten aanzetten tot nadenken over de ingeslagen weg.
2. Ongetwijfeld zullen er maatregelen genomen worden om achteloze burgers beter tegen dergelijke klappen te beschermen. Er is al opgetreden tegen instellingen die speculeren op de val van de aandelenkoers (shorten) en nog meer maatregelen zullen zeker volgen, bijvoorbeeld om speculatieleningen bij schaduwbanken aan banden te leggen. De overheid heeft leergeld betaald. De Chinese beurs is heel jong, onvolwassen en heel vluchtig doordat een toevloed van individuele beleggers voor een stormachtige groei zorgde. De Chinezen kunnen natuurlijk hopen dat een ‘volwassen’ beurs beter voorspelbaar en vooral betrouwbaarder zal zijn als financieringsbron voor ondernemingen. Maar de ervaring van de kapitalistische landen leert ons dat grotere beurzen ook grotere risico’s betekenen.
3. Het is zonder meer duidelijk dat de Chinese overheid geen duimbreed zal wijken en zal vasthouden aan de oriëntatie van het 12e Vijfjarenplan: van een exportgeleide groei naar een groei, gebaseerd op de binnenlandse consumptie. Tijdens de krachperiode opperden veel westerse commentaren dat de combinatie van tragere groei en beurskrach China toch weer zou aanzetten tot een uitvoeroffensief. Aanleiding was de onverwachte devaluatie van de Chinese munt, de renminbi, met 3 tot 4 %. Vele waarnemers beoordeelden dit als een ‘concurrerende devaluatie’, of een poging van de overheid om de Chinese export goedkoper te maken. Sommigen hadden het zelfs over het begin van een muntoorlog. Geen sprake van, zei partijvoorzitter Xi Jinping: “Wij zijn gekant tegen concurrerende waardevermindering of een muntoorlog. Wij gaan de wisselkoers van de renminbi niet doen dalen om de export aan te zwengelen.” De kleine devaluatie van de Chinese munt kwam er na 15 % opwaardering in de loop van het voorbije jaar. Op 11 augustus wijzigde Beijing de wijze waarop de wisselkoers bepaald wordt om die meer marktconform te maken. Op zich had de devaluatie dus niets te maken met de beurskrach maar wel met de uitgesproken wil van de overheid om de munt vrijer te laten schommelen. Een hervorming die expliciet deel uitmaakt van de belangrijke financiële en monetaire aanpassingen, vastgelegd door het Derde Plenum. Zoals Premier Li Keqiang ook in een interview aan de Financial Times verklaarde: “Wat we nodig hebben is een grotere binnenlandse vraag, anders wordt het moeilijk om onze economische structuur aan te passen. Wij vinden niet dat de ondernemingen in China hoofdzakelijk moeten steunen op een gedevalueerde Chinese munt om hun export te vergroten. Integendeel, zij zouden vooral hun concurrentiepositie moeten verbeteren door een betere kwaliteit van hun producten en technologische innovaties.” De devaluatie is met andere woorden een lichte ‘marktaanpassing’ die deel uitmaakt van een meer structurele hervorming in het kader van the new normal. Premier Li Keqiang op het wereldeconomisch forum in Davos: “De Chinese economie is binnengetreden in de fase van the new normal. De groeiversnelling verschuift van hoge snelheid naar midden tot hoge snelheid en de ontwikkeling moet klimmen van een laag tot midden niveau naar een midden tot hoog niveau. Daarom is het des te belangrijker dat we verder gaan met de structurele hervorming.”
Met de devaluatie wilde de Chinese overheid haar bereidheid in de verf zetten om in de toekomst te werken aan een uitwisselbare munt, zoals op het Derde Plenum is besloten. Het kan geïnterpreteerd worden als een signaal naar het Internationaal Muntfonds dat de Chinese munt ‘rijp’ is om opgenomen te worden in een korf van reservemunten. Die beslissing moet binnenkort genomen worden.
4. Andere westerse commentatoren waren van mening dat de sterke ingreep van de Chinese overheid tijdens de krachperiode wees op een terugkeer naar meer overheidsingrijpen. Voor het neoliberale denkpatroon begaat een overheid uiteraard een doodzonde wanneer ze alles in het werk stelt om “een natuurlijk herstel van een evenwichtskoers” te dwarsbomen. Het vloekt met het marktfundamentalisme. Het ‘weldenkende’ westerse medialeger zal blijven op dezelfde nagel kloppen: China verdient nog altijd niet de status van ‘markteconomie’ want privéondernemingen worden er nog altijd gediscrimineerd en de overheidsondernemingen zijn te sterk verbonden met de Communistische Partij. Voor ons is het omgekeerde waar: naast de beurskrach zijn er voldoende tekenen die erop wijzen dat de Chinese koers naar een markteconomie verschijnselen met zich brengt die we tot hiertoe als ‘typisch kapitalistisch’ bestempelden. We hebben het over de overproductie in de grote basissectoren, het opblazen van de vastgoedzeepbel, de schuldencrisis bij de lokale besturen, het opduiken van schaduwbanken, het bestaan van hedge funds en private equity funds, het doorsluizen van geld naar belastingparadijzen, de kloof tussen een kleine laag superrijken en de grote massa. Met andere woorden: over een fundamentele afbouw van het overheidsingrijpen en een ongeremde groei van het privékapitaal. In Chinese termen heet dat de “hervormings- en openingspolitiek”. Het Derde Plenum van 2013 bekrachtigde dat China onverminderd verder gaat met de structurele hervormingen om de markt een grotere rol te laten spelen. Dat werd samengebald in de intentie van “de verzekering dat de markt een doorslaggevende rol speelt in de toewijzing van hulpbronnen”. Volgens Zeng Xinli , een van de architecten van het hervormingsbeleid, liggen de kern en het succes van de hervorming in de toepassing van de waardewet als ‘de onzichtbare hand’ die de markteconomie reguleert. (Zie bijlage 2: The core of economic restructuring) Praktisch betekent het dat de marktconcurrentie de prijzen bepaalt en dat het kapitaal op zoek mag naar de meest rendabele uitbating. Er wordt nu ook theoretisch aangenomen dat de markteconomie een superieur systeem is en de beste manier om aan macro-economische regulering te doen, mits bijsturing door de overheid. Voor president Xi Jinping stoelt dit besluit op een nieuw theoretisch inzicht over de rol van de markt: “China moet de basiswet van de markteconomie volgen en de problemen aanpakken van een onderontwikkeld marktsysteem, van overdadige regeringstussenkomst en zwakke supervisie van de markt” Xi beschouwde de definitie van de rol van de markt als een belangrijke theoretische verworvenheid. Een goede relatie tussen de markt en de overheid blijft de kern van China’s economische hervorming. Hij zei: “Om zo’n relatie op te bouwen moet uitgemaakt worden of het de markt is of de regering die een doorslaggevende rol speelt.” En hij voegde eraan toe dat de markt zijn grotere efficiëntie heeft bewezen.
Het houdt tevens in dat de overheid zich gaat toeleggen op andere taken en opdrachten en ook dat werd heel duidelijk vastgelegd tijdens het Derde Plenum: “We moeten kordaat en geloofwaardig de vermarkting verbreden en verdiepen, aanzienlijk de directe toewijzing van hulpbronnen door de regering verminderen, ervoor zorgen dat de toewijzing van hulpbronnen gebaseerd is op de marktprincipes, marktprijzen en marktconcurrentie, met het oog op maximale productiviteit en grotere efficiëntie. De plichten en opdrachten van de regeringen bestaan hoofdzakelijk in het behoud van de macro-economische stabiliteit, de versterking en optimalisering van de openbare diensten, de garantie van rechtvaardige concurrentie, de versterking van de supervisie en het bestuur van de markt, de bewaring van de marktorde, de bevordering van duurzame ontwikkeling.”
Daarbij evolueren ook de Vijfjarenplannen naar een almaar grotere indicatieve en indirecte sturing. De beurskrach heeft aangetoond dat de overheid nog over heel veel instrumenten beschikt om bij te sturen. Haar belangrijkste rol zal er ongetwijfeld in bestaan de tien strategische sectoren te ondersteunen.
Het lijdt geen twijfel dat de huidige marktgeoriënteerde koers zal verder gezet worden. Dat is ook de conclusie over de beurscrisis die Zeng Xinli meegaf op de Amerikaanse Council of Foreign Relations: “Het is zeer duidelijk dat de huidige uitdagingen het resultaat zijn van tekortkomingen in het structurele beleid. Verdere hervormingen en een nieuw evenwicht in het beleid kunnen zeker zorgen voor nog sterkere economische groei.”
Bronnen
Barry Naughton (1995), Growing out of the Plan: Chinese Economic Reform 1978-1993, Cambridge University Press.
CCP Central Committee (2013), Resolution concerning Some Major Issues in Comprehensively Deepening Reform, Derde Plenum van het 18e Centraal Comité can de Chinese Communistische Partij, 12 november 2013.
Cheng Siwei & Barry Naughton (2011), Chinese Economic Policy Objectives for the next five years, Brookings Institution, Washington DC.
Nicolas Lardy (2012), Sustaining China’s Economic Growth After the Global Financial Crisis, Peterson Institute for International Economics, Washington DC.
Nicholas Lardy (2014), Markets over Mao: The Rise of Private Business in China, Peterson Institute for International Economics, Washington DC.
Nicholas Borst and Nicholas Lardy, Maintaining Financial Stability in the People’s Republic of China during Financial Liberalization, Working Paper 15-4, maart 2015, Peterson Institute for International Economics, Washington DC.
Premier Li Keqiang (2015), Uphold Peace and Stability, Advance Structural Reform and Generate New Momentum for Development, Toespraak op de jaarlijkse meeting van het World Economic Forum, Davos, 21 januari 2015.
Premier Li Keqiang (2015), Transcript of Premier Li Keqiang Interview with Financial Times, 31 maart 2015, http://english.qstheory.cn/2015-04/16/c_1114994529.htm, geraadpleegd op 17 april 2015.
President Xi Jinping (2103), Key reform decision settles market-government relationship, Toespraak tot het 18e Congres van de Chinese Communistische partij. Zie: http://news.xinhuanet.com/english/china/2013-11/16/c_132892309.htm, geraadpleegd op 20 november 2013.
U.S.- China economic and security review commission (2015), China ahead of the 13th five-year plan: Competitiveness and market reform, Hearing before the US-China Commission, 22 april 2015.
Yan Sun (1995), The Chinese Reassessment of Socialism 1978-1992, Princeton University Press, Princeton New Jersey.
Zeng Xinli (2015), China’s Economic Readjustment: The Emerging Role of China’s Economy, Address at Council of Foreign Relations, 23 juli 2015.
Bijlage 1
Van planeconomie naar vrijemarkteconomie
Het Derde Plenum van het 11e Centraal Comité in 1978: de start van een langzaam groeiende liberalisering van de economie.
Er werd een vrije markt gecreëerd waar overheidsondernemingen moesten concurreren met pas opgerichte privébedrijven. Het gevolg was dat de groeiende markt, met zijn vrije prijsvorming door de ‘onzichtbare hand’, geleidelijk het domein van de planeconomie deed verschrompelen.
Het Derde Plenum van het 14e Centraal Comité in 1993: vervanging van de planeconomie door een markteconomie.
De markt werd de ‘basis’ voor de regulering van de economie. Niet-rendabele ondernemingen zouden voortaan gesloten worden en de overheid zou zich concentreren op zowat 500 tot 1000 van de grootste bedrijven in de belangrijkste sectoren. Tegelijk mochten privébedrijven vrij opereren. Of toch bijna, want veel barrières bleven overeind, onder andere het overheidsmonopolie in de financiële sector, de energiesector, de telecommunicatie en de ruimtevaart. Om te kunnen toetreden tot de Wereldhandelsorganisatie in 2001 moest China bewijzen dat er een echte vrije markt werkzaam was, maar toch bleef het klachten regenen van indirecte overheidssteun aan de grote overheidsondernemingen. Die bedrijven bleken immers makkelijker krediet los te krijgen van de overheidsbanken dan de privébedrijven. Daarom zochten die laatste meer en meer de woekerende schaduwbanken op. Overheidsbedrijven hadden ook het monopolie om joint ventures af te sluiten met buitenlandse ondernemingen terwijl privébedrijven op eigen kracht hun technologische achterstand moesten inhalen. Het was al maanden merkbaar in de Chinese publicaties dat de privéondernemingen een belangrijkere plaats zouden toegewezen krijgen.
Het Derde Plenum van het 18e Centraal Comité in 2013: een ‘doorslaggevende’ rol voor de markt in plaats van een ‘basisrol’
Bijlage 2
Zheng Xinli over de kern van de economische herstructurering
I. Door de invoering van een markteconomie en gebruikmaking van de waardewet als een onzichtbare hand voor de regulering van de economie kunnen we de economie nieuw leven inblazen en een sterk momentum creëren voor een voorwaartse economische ontwikkeling.
II. De basisrol van de markt in de toewijzing van de hulpbronnen uitbreiden.
1. De hervorming van het financiële systeem uitdiepen, met andere woorden de ontwikkeling van private financiële instellingen moet een prioriteit worden.
2. Hervorming van het bestuurssysteem van stad en platteland om potentiële werkkrachten te ontsluiten. De versnelling van de landbouwhervorming om landarbeiders over te hevelen naar niet-landbouwsectoren (+ 200 miljoen) is de sleutel om van China een hoog inkomenland te maken.
3. Hervorming van het bestuurssysteem voor wetenschap en technologie. Privéondernemingen zijn verantwoordelijk voor 57 % van de patenttoepassingen in het land. Het overheidsbeleid moet vernieuwingen door overheidsbedrijven en universiteiten aanmoedigen.
III. De hervorming van het bestuurssysteem uitdiepen
1. Verbeteringen aanbrengen aan ons macro-economisch reguleringssysteem. Het kader van de plannen verbeteren, ervoor zorgen dat de plannen kunnen dienen als basis voor onze macro-economische regulering. Het budgettaire en fiscale systeem moet versneld hervormd worden.
2. Minder regeringsingrijpen in het management en de werking van ondernemingen. Zaken die door de markt kunnen geregeld worden en door de ondernemingen kunnen beslist worden, moeten in handen van de markt en de ondernemingen blijven.
3. Regulering van de marktpraktijken en de schepping van een omgeving waarin alle types van ondernemingen eerlijk kunnen concurreren. Ze moeten op het vlak van belastingen, financiering, gebruik van de grond, toegang tot de markt gelijk behandeld worden.
IV. Principes
1. Het leidende principe is de ontwikkeling van de productiekrachten.
2. De regering kan niet te ver reiken. Hoe meer dynamische ondernemingen we hebben, hoe meer rijkdom we zullen kunnen creëren. Er moeten sociale organisaties opgericht worden die op het vlak van beoordeling, bemiddeling, behoud van de orde op de markt kunnen doen wat de regering niet kan.
Over het debat betreffende markt en overheidsingrijpen heeft Mariana Mazzucato (van ‘De Ondernemende Staat’)een interessant artikel, dat op 2 januari 2016 op de voorpagina van La Repubblica verscheen en nu op haar blog
http://marianamazzucato.com/2016/01/05/state-vs-markets-a-misleading-dichotomy/
De titel: Staat versus Markten, een misleidende tweedeling.
Sinds Roosevelts “New Deal” is overheidsinterventie in het kapitalisme geaccepteerd en gebruikelijk. Omgekeerd sinds Deng Xiaoping is marktdenken onder het socialisme niet meer per definitie vies. Dit betekent echter niet dat het staatsmonopoliekapitalisme in onze westerse landen hetzelfde zou zijn als de socialistische markteconomie in China of dat het ene naar het andere zou evolueren.
Op elk ogenblik van de ontwikkeling bestaat er een income trap.
LOW: Afrika en Aziatische landen
Redenen: arbeidscultuur, politiek-economische inefficiëntie, ongunstige geografische ligging en oorlogen
MIDDLE: Z.-Amerika
Redenen: ongelijke rijkdomsverdeling, vergrijzing, verminderde politiek-economische efficiëntie en tegenstand van gevestigde belangengroepen (corruptie)
HIGH: Japan, Taiwan
Redenen: lage nataliteit, verlies van innovatievermogen, interne strijd tussen politiek-economische groepen waardoor talenten en kapitaal het land verlaten en uit de hand lopende overheidsbegroting en -schuld
China heeft de low income trap verlaten, maar heeft nu alle tekenen om terecht te komen in de middle income trap. Om hieruit te geraken zijn traditionele macro-economische maatregelen (keynesianisme) niet de beste keuze. Structurele hervormingen (aanbodeconomie) is een betere strategie. Na deze horde wacht China nog de high income trap…