Towards a new development paradigm in 21st century China (boekbespreking)

towards
Voorzichtige zoektocht naar een nieuw model
‘De huidige toestand van China maakt het nodig veranderingen in het ontwikkelingsmodel aan te brengen’, dat betogen academici uit China en Europa die dit – Engelstalige – boek geschreven hebben. Zij wilden nagaan of de bestuurlijke macht, door hen de partij-staat genoemd, gemotiveerd is en in staat om de noodzakelijke veranderingen door te voeren. Towards a new development paradigm in 21st century China  bestaat uit twaalf opstellen evenwichtig verspreid over drie delen: over economie, maatschappij en politiek. Het economische deel 1 gaat over het groeimodel in relatie tot het binnen- en buitenland en tot het investeringsbeleid. Deel 2 bespreekt arbeid en sociale voorzieningen. In deel 3 gaat de aandacht uit naar aspecten van het politieke en sociale leven. Aan bod komen dan: bestuur, verkiezingen en onderwijs op het platteland, burgermaatschappij en nieuwe media.
De uitgave werd samengesteld onder impuls van de professoren Eric Florence en Pierre Defraigne, van respectievelijk de Université de Liège en de stichting Madariaga – College of Europe. In hun inleiding schetsen de redacteuren de opbouw van het boek, maar eerst zetten ze de grote lijnen uit: na twee decennia van ongeëvenaarde groei, toename van het per capita bbp en overwinningen behaald op extreme armoede, worden er vragen gesteld over de neveneffecten van het model dat dit alles doeltreffend tot stand heeft gebracht. Geeft de combinatie van instellingen uit de marxistisch-leninistische erfenis, markt en exporteconomie nog verdere garanties op duurzaamheid en wat doet China met de sociale en milieuconsequenties? Dit alles heeft de aandacht van de overheid, zo is gebleken uit het beleid van Hu Jintao en Wen Jiabao, maar ook van het publiek, zie de debatten op universiteiten, op internet en in de traditionele media. De pogingen om te komen tot een evenwichtiger, sociaal rechtvaardiger en minder op export gericht model zijn gestoten op weerstanden: bijvoorbeeld op allianties van kapitalisten en bepaalde politici die met dank aan de gedecentraliseerde structuur hun gevestigde belangen verdedigen en het model dat succesvol is gebleken niet op de helling willen zetten. De sociale kwesties die opduiken tasten echter de stabiliteit aan en vooral, ze dreigen de legitimiteit van de partij-staat op losse schroeven te zetten. Twee verschijnselen die in het boek bijzondere aandacht krijgen kunnen helpen om dat te illustreren: de hukou en de ngo’s. Het registratiesysteem bleef grotendeels gehandhaafd tijdens de afgelopen decennia toen een stroom van goedkope en gewillige werkkrachten uit de armste regio’s op gang kwam naar het oosten dat ‘sneller rijk kon en mocht worden’. Maar de hukou staat nu ter discussie omdat hij allerlei vormen van discriminatie bestendigt, niet langer een overvloed aan werkkrachten garandeert en de opwaardering van de productie tegenhoudt. De ngo’s proberen op het gebied van sociale voorzieningen de ruimte te vullen die daar gelaten wordt door een zich terugtrekkende staat. Ze moeten echter omzichtig te werk gaan om niet de verdenking op zich te laden dat ze het machtsmonopolie van de partij-staat willen aantasten. Ook andere evoluties in de maatschappij brengen grote uitdagingen mee voor de machthebbers. De hiërarchie in de maatschappij is veranderd: enerzijds is de status van de arbeiders in de staatsbedrijven onzeker en lager geworden, bovendien worden ze uitgedaagd om deel te nemen aan de concurrentie op de arbeidsmarkt (Guiheux), anderzijds worden uitgerekend ondernemers tegenwoordig verwelkomd in de partij. De ideologie is mee veranderd in een poging van de partij-staat om zichzelf en dat nieuwe waardenstelsel te verrechtvaardigen. Ze put nu uit drie bronnen: markt en marxisme-leninisme-maoïsme, plus traditioneel Chinees denken. In de hedendaagse maatschappij krijgt de partij-staat ten slotte ook te maken met een zich voorzichtig roerende burgermaatschappij en met nieuwe media, waarop ze reageert met nieuwe technieken van regulering (Latham).
De deskundigen proberen in deze studie voor hun terrein die recente ontwikkelingen weer te geven welke ‘de status quo kunnen ondermijnen en problemen opleveren die het land moet zien op te lossen’. Een aantal onder hen doet ook voorzichtige aanbevelingen. In welke richting het nieuwe model precies zal gaan, kunnen en willen de auteurs niet voorspellen en hun meningen over wat wenselijk is lopen uiteen. Wat vinden we op de economische verlanglijst? De binnenlandse vraag moet meer op privéconsumptie gericht zijn (Lemoine, Yernaux), door binnenlands technologisch onderzoek te stimuleren moet China overschakelen op intensieve, kwalitatieve groei (J.C.Defraigne). Er lijkt doorheen het hele boek overeenstemming over te bestaan dat bestuur, instellingen en regelgeving anders moeten om nieuwe successen te behalen. Een uitgangsvraag is voortdurend op de achtergrond aanwezig. ‘Hoe en in welke mate zal de partij-staat de machtsverhoudingen, de politieke en wettelijke instellingen wijzigen die toch de opzienbarende groei van de afgelopen 20 jaar hebben mogelijk gemaakt?’ Het is jammer dat de partij-staat dan zelf niet tot de geanalyseerde onderwerpen behoort. Een onbevooroordeeld onderzoek naar de samenstelling en de veranderingen binnen de verschillende overheden en binnen de CPC had zeker elementen opgeleverd om de hogergenoemde vraag concreter te beantwoorden. Misschien hadden de auteurs hun vooruitzichten dan ook op een steviger basis kunnen bouwen dan de hoop op ‘politieke wil’ of ‘correcte inzichten’, waar ze nu op zinspelen (Yu Xiaomin, Hu Xiaojiang, Lemoine, Wong). De grondige hervorming van de hukou moet prioriteit krijgen (Yu Xiaomin, Hu Xiaojiang, Hansen, Liu Kaiming) en de overheid moet de ngo’s als gelijkwaardige partners zien en hun inbreng meer waarderen (Wong) of zelfs verantwoording afleggen tegenover de opkomende burgermaatschappij en politieke macht met ngo’s delen (Kin-Man Chan). Waarom gaat dat zo traag of met zoveel tegenzin? Het ware interessant geweest om na te gaan hoe de partij-staat zelf aankijkt tegen de mogelijkheden en moeilijkheden op deze terreinen. Wat beweegt de functionarissen en hoe verhouden zij zich tot elkaar?
De academici vertrekken van een oprecht positieve instelling tegenover het huidige China en zijn systeem. In hun beoordeling van de actuele problematiek en wanneer ze, bescheiden, een richting voor de toekomst aangeven gaan ze vooral uit van criteria die voor westerse of westers georiënteerde intellectuelen vanzelfsprekend waardevol en het nastreven waard zijn. Yernaux stelt dat levendige en levensvatbare kapitaalmarkten de ontwikkelingsagenda zullen bepalen. Hij citeert met instemming economisten die stellen dat overheidsinvesteringen de slechte structuur van de economie in stand houden met niet terugbetaalde leningen en extensieve groei en dat een economie gestuurd door consumentenuitgaven gezonder zou zijn. Voor Alpermann zullen politieke hervormingen op het platteland pas echt ingrijpend zijn, als partijsecretariaat en partijafdeling minder dominant worden. Dat zit er echter volgens hem niet in: de partij zoekt vooral naar verfijndere manieren om haar controle te handhaven en te moderniseren (social management). De experimenten met politieke hervormingen komen volgens hem dus waarschijnlijk neer op ‘aanmodderen, met vallen en opstaan’ niet op het aannemen van een nieuw model. Het zou erg boeiend zijn geweest als ook de opvattingen binnen de CPC en in nieuw-linkse Chinese kringen rond deze thema’s voor wat tegengewicht hadden kunnen zorgen.
Towards a new development paradigm is als studieboek en naslagwerk zeer de moeite waard, door de indrukwekkende cijferlijsten en overzichten, wetenschappelijke methodiek en vele nuttige verwijzingen en noten. Voor sommige hoofdstukken is grondig en op grote schaal veldonderzoek verricht met diepgaande interviews. De samenstellers Eric Florence en Pierre Defraigne zijn erg begaan met het streven naar goede betrekkingen tussen China en Europa en willen daarom onder andere bijdragen aan een opbouwend denkproces over de toekomst van China. De auteurs op wie ze daarvoor een beroep hebben gedaan zijn Francoise Lemoine, Jean Christophe Defraigne, Filip De Beule, Daniel Van Den Bulcke, Dominique Yernaux, Yu Xiaomin, Hu Xiaojiang, Liu Kaiming, Gilles Guiheux, Linda Wong, Björn Alpermann, Mette Halskov Hansen, Kin-man Chan en Kevin Latham. Zij hebben in China zelf onderzoek verricht en een aantal onder hen was of is nog verbonden aan hogescholen of universiteiten in Beijing, Shanghai, Zhejiang, Guanxi, Hongkong. Het boek is een project van de Madariaga – College of Europe Foundation, een studiecentrum waarvoor China een belangrijk thema is. Ook het Confucius Instituut van de Université de Liège heeft in deze publicatie geïnvesteerd. Towards a new development paradigm in 21st century China (Abingdon 2012), telt 232 pagina’s en is het nummer twaalf in de serie Comparative development and policy in Asia van de Britse uitgeverij Routledge. Het bestaat als hardback en als e-boek: beide verkrijgbaar voor € 90.  Zie http://www.routledge.com/books/details/9780415532129/
Rond hetzelfde thema was er in november 2012 een conferentie.
Zie http://www.madariaga.org/events/past-events-2012/777-towards-a-new-development-paradigm-in-twenty-first-century-china
en
http://www.chinasquare.be/achtergrond/speuren-naar-een-nieuw-model-voor-china/
 

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *