“China: niet voor watjes!”

martial-arts2
“China: niet voor watjes !” Ng Sauw Tjhoi, VRT-journalist in “De Gids” (op maatschappelijk gebied) van het ACW (nov-dec 2008)  De auteur heeft o.m. de volgende boeken gepubliceerd: ‘Made in China, meningen van daar’ en het recente ‘China Express’
Tot voor kort cirkelden nog maar weinig actuele beelden van China in ons collectief visueel arsenaal. Het woord ‘China’ genereerde associaties met keizerlijke dynastieën en mysterieuse sampan-bootjes in een Shanghai-achtige haven, met ingebonden voeten van vrouwen of met een uniforme groep Chinezen gekleed in arbeidersblauwe Maopakken zwaaiend met het Rode Boekje. Maar het beeld dat toch wel als het meest recente bijna-icoon gebrand staat op ons collectieve netvlies is de eenzame student die bij het Plein van de Hemelse Vrede een rij tanks probeert tegen te houden.  Maar dan houdt de beeldvorming over het Middenrijk plots op. China lijkt prompt bevroren in 1989. Dat de tijd in China niet heeft stilgestaan, dat er gigantische omwentelingen op economisch en cultureel vlak hebben plaatsgevonden, dat de Communistische Partij niet gescleroseerd is maar aan het roer staat van deze ontwikkelingen wordt ons na ongeveer twintig jaar stilte op het front … druppelsgewijs duidelijk. Media, politici, zakenlui, maar evengoed het middenveld hebben jarenlang vooral naar de westkant van de aardbol gekeken. Tot er plots business-gewijs “een slaatje viel te slaan” uit het Verre Oosten. We moeten eerlijk zijn, China had het label van de Koude Oorlog, en daar had het zegevierende neo-liberalisme niets mee. Pas als er dollartekens aan de oostelijke horizon opdaagden, kriebelde het, … en tja, dan moet je krabben.
We hebben wat in te halen, maar voor we de drijvende krachten ontleden die aan de basis liggen van die Chinese metamorfoses, lijkt het me onontbeerlijk om eerst de contouren van het land te schetsen. Daarom graag eerst enkele harde data. Deze cijfers en gegevens over afstanden, economie en mensen laten China meteen zien op ware grootte. Dat is nodig om enig inzicht in dit onmetelijke land te kunnen krijgen. De Chinese proporties zijn nu eenmaal net iets anders.
China’s zoetzure cijfers.[1]
China’s oppervlakte bedraagt 9.596.960 km2. Ter vergelijking: België is 30.528 km2. Anders bekeken: China is 314 maal groter dan België en 300 maal groter dan Nederland.
China, om eens een vergelijking te maken…  is van west naar oost, de afstand van Brussel naar Kazachstan. En van noord naar zuid, de afstand van Brussel tot in hartje Burkina Faso. In deze vergelijking bestuur je een wijk in Caïro vanuit Brussel. Bij wijze van spreken.
Wilt u de ‘nabije buitenlandse politiek’ van China begrijpen moet u de grenzen met de buurlanden in rekening brengen: Afghanistan 76 km, Bhutan 470 km, Myanmar 2.185 km, India 3.380 km, Kazachstan 1.533 km, Noord-Korea 1.416 km, Kirgizië 858 km, Laos 423 km, Mongolië 4.677 km, Nepal 1.236 km, Pakistan 523 km, Rusland (noordoosten) 3.605 km, Rusland (noordwesten) 40 km, Tadjikistan 414 km, Vietnam 1.281 km.
Het gebruik van het land
-akkerland: 14.86%
-permanente gewassen: 1.27%
-andere: 83.87% (cijfers uit 2005)
China beschikt over ongeveer 10% van de landbouwgrond in de wereld, geeft daarmee ongeveer 20% van de wereldbevolking te eten.
De Chinese bevolking bestaat uit 1.330.044.605 mensen (cijfers 2007)
Bevolkingssamenstelling: 56 ethnische groepen waarvan de Han-Chinezen de grootste is: 91.9%
De anderen waaronder de Zhuang, Oeigoeren, Hui, Yi, Tibetanen, Miao, Manchu, Mongolen, Buyi, Koreanen en nog vele andere minderheden: 8.1%.
De bevolkingsaangroei is 0.87% per jaar. Elk jaar komen er ongeveer 13 miljoen Chinezen bij. Bijna één Nederland of één dik België per jaar erbij. De eenkindpolitiek heeft een generatie van 90 miljoen ‘enige-kinderen’ voortgebracht. De eenkindpolitiek zou ervoor gezorgd hebben dat er naar schatting 400 miljoen Chinezen minder geboren zijn sinds de in 1979 ingevoerde geboortebeperking.
Voor elke 100 meisjes worden er 119 jongetjes geboren. Naar schatting zullen er 30 miljoen ongetrouwde mannen zijn in het jaar 2020.
In China zijn 764 miljoen mensen aan het werk (actieve bevolking): 325,5 miljoen in de landbouw, 192 miljoen in de industrie en 246,5 miljoen in de dienstensector.
Er leven 33.3 miljoen Chinezen (dit zijn geen vluchtelingen) in andere landen: 7.5 miljoen in Indonesië; 7 miljoen in Thailand; 6.2 miljoen in Maleisië; 3.3 miljoen in de VS; 2.7 miljoen in Singapore; 230.515 in Frankrijk; 144.928 in Nederland; 3.674 in België.
Levensverwachting: 73.18 jaar (mannen: 71.37 jaar / vrouwen: 75.18 jaar) (2007)
Religies
Taoïsme (geen cijfer), Boeddhisme ongeveer 100 miljoen, Christendom ongeveer 25 miljoen, Islam ongeveer 20 miljoen, Falun Gong (naar schatting 1 tot 7 miljoen)
Officieel: Atheïsme (Confucianisme)
Het Mandarijn (Chinees) is voor 916 miljoen mensen de moedertaal en dus de meest gesproken taal ter wereld. Ter vergelijking: Engels is voor 354 miljoen mensen de moedertaal, Spaans voor 325 miljoen mensen.
Lezen en schrijven
Definitie: leeftijd boven 15 jaar en kunnen lezen en schrijven 90.9% (mannen: 95.1% / vrouwen: 86.5%) (2006)
China heeft 314 televisiestations en 282 radiostations; die bereiken 95% van de bevolking.  In 1978 had China 186 kranten en 930 magazines. Vandaag zijn er 2.081 kranten en 9.363 magazines. De Chinese kranten en magazines zijn erg gediversifieerd en kennen slechts een minieme economische concentratie. Niet zoals bij ons, dus, waar de pers in handen is van een erg beperkte groep.
In 1978 had China 105 uitgeverijen die samen 10.000 boekentitels op de markt brachten. Nu zijn er 600 uitgeverijen die vorig jaar 300.000 boektitels publiceerden. (Ter vergelijking: in 2007 kwamen er in West-Europa 85.000 titels uit in Duitsland, 65.000 in Frankrijk en 17.000 in het Nederlandstalig gebied.)
China telt 2.858 culturele centra, 2.710 bibliotheken en 1.509 musea. In 2005 produceerde de Chinese filmindustrie 260 films. In Amerika kwamen er 425 films uit en in India 800.
China heeft 220 miljoen internetgebruikers, het hoogste aantal ter wereld.
In het jaar 2000 telde China 87 miljoen gsm-gebruikers, vandaag zijn er dat 432 miljoen.
China is eerste producent van steenkool, staal, cement, kunstmest en televisietoestellen. Het maakt tweederde van alle copieermachines, microgolfovens, dvd-spelers, schoenen en speelgoed.
2003 waren er 60.000 supermarkten in China, slechts tien jaar nadat de eerste werd geopend. Wal-Mart en Carrefour voeren een scherpe concurrentiestrijd.
In 2007 werden 6.2 miljoen auto’s geproduceerd en 5.8 miljoen verkocht. Een vergelijking met andere landen: per duizend mensen hebben 764 Amerikanen een auto, 589 Canadezen, 523 Japanners, 501 Fransen, 428 Britten, 64 Brazilianen, 22 Chinezen, 6 Indiërs.
China produceerde 6.200 Mton CO2 in 2006, en is de belangrijkste vervuiler ter wereld op dat vlak. De Verenigde Staten is de tweede grootste vervuiler wat betreft CO2-uitstoot met 5.800 Mton. China’s emissies waren in het jaar 2005 twee procent minder dan die van de Verenigde Staten. Per inwoner is China’s vervuiling relatief laag. Ongeveer een vierde van een Amerikaan en de helft van een Brit.
Om de achterstand op het Chinese platteland aan te pakken investeert de centrale overheid 340 miljard RMB (of 187 miljard USD), dat is ongeveer driemaal zoveel als de zeven rijkste landen samen aan ontwikkelingshulp uitgeven (G7 besteedden 58 miljard USD in 2004).
China is goed voor ongeveer 12% van de totale wereldproductie. In 2025 voorspelt men verdubbeling van China’s aandeel. In 1820 stond China in voor 33%.
In 2007 telde de Chinese Communistische Partij (CCP) 73.36 miljoen leden. 40% van de Chinese bedrijfsleiders van middel- en grote bedrijven zijn lid van de CCP.  25% overweegt het lidmaatschap.
De ACFTU (All-China Federation of Trade Unions), de Chinese vakbond, telt 169.94 miljoen leden waarvan 61.7 miljoen vrouwen (36.4%). 40.9 miljoen zijn migranten (24.1%). De vakbond beschikt over 543.000 fulltime vrijgestelden. (cijfers 2007) In augustus 2008 waren er 203 miljoen leden, de inhaalbeweging om binnenlandse migranten lid van de vakbond te maken is ingezet (er zijn naar schatting 140 miljoen binnenlandse migranten)[2].
Volgens het tijdschrift Forbes telde China in het jaar 2005 driehonderdduizend dollarmiljonairs en 10 miljardairs. En volgens The Economist waren er datzelfde jaar naar schatting 100 miljoen welstellende middenklassers.
Rijkdom in China[3]
Al 30 jaar gaat China economisch ongezien vooruit. Sinds de start van de hervormingen in 1978 bedraagt de economische groei gemiddeld 9.8%. In de periode 2003-2007 steeg de jaarlijkse groei gemiddeld met 10.6%. Dat is 2.5 keer hoger dan de economische groei in de wereld. In 2007 bedroeg de Chinese groei 11.9%, vier maal meer dan in West-Europa. Deze sterke economische groei zorgt voor een inhaalmanoeuvre. China heeft nu de vierde grootste economie ter wereld. Alleen de Verenigde Staten, Japan en Duitsland doen beter.  In 2007 had China Duitsland bijna ingehaald. Even groot worden als Japan en de VS zal nog wel een tijdje duren. Door de internationale financiële crisis dreigt -volgens sommige Chinese analysten- de Chinese economie de komende jaren met 2 à 3 procent minder snel te groeien, dat betekent weliswaar nog steeds zo’n 6,5 à 7,5%[4] . Toch houdt men ook in China de adem in. Er wordt gevreesd voor een groter negatief effect van de zware terugval van de Amerikaanse, op de Chinese economie.
De economische groei in China verloopt haast volgens een schema.  Het begint zo goed als altijd eerst in een aantal steden en regio’s langs de oostkust van het land. Daar zijn zo’n dertig jaar geleden ook de eerste openingen van de markt gemaakt (zie verder). Vanuit die centra deint de economische en sociale groei dan uit naar de verderaf gelegen gebieden, met vertraging en meestal ook aan een lager ritme.  De stad Shanghai bijvoorbeeld is zo’n centrum. De stadsregio kent al 16 jaar een economische groei van meer dan 10%. In 2007 groeide de economie daar met 13.3%, opnieuw een stuk hoger dan het landsgemiddelde en nog een stuk hoger dan de groei op het platteland.
Het verschil in economische groei tussen stad en platteland wordt ook vertaald in de groei van het inkomen: iedereen gaat erop vooruit maar niet iedereen even snel. Vandaar dat de kloof tussen rijke en armere gebieden toeneemt, ook de inkomenskloof tussen zij die in de landbouw werken en de industriearbeiders. Het beschikbare inkomen van de stedelingen steeg in de periode 2002-2007 met gemiddelde van 9.8% per jaar (na aftrek van de stijging van de consumptieprijzen). Het netto beschikbare inkomen van de plattelandsbewoner steeg in 2002-2007 jaarlijks met gemiddeld 6.8%. In 2007 steeg het netto beschikbare inkomen van de gemiddelde Chinese stedeling met 12.2% en dat van de plattelandsbewoner met 9.5%.
De landbouw neemt een steeds kleiner deel van de economie voor zijn rekening. Het aandeel van de industrie in de economie is de voorbije 30 jaar nagenoeg constant gebleven terwijl de dienstensector een belangrijk aandeel van de landbouw overneemt.  De landbouwproductie maakt nog slechts 11% uit van de totale economische productie. Het aantal werkenden in de landbouw neemt jaar na jaar af: hun procentueel aandeel in het totaal aantal tewerkgestelden is sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw gedaald met de helft.
Het Centraal Comité van de Communistische partij in China heeft op 12 oktober jl. een reeks landhervormingen aangenomen, die Chinese boeren meer invloed geven op hun eigen grond. De bedoeling is dat het inkomen van de bevolking op het platteland (325,5 miljoen mensen of 42% van de actieve bevolking) de komende twaalf jaar verdubbelt. De boeren krijgen het recht hun land over te dragen of te verhuren. Op dit moment sluiten Chinese boeren contracten van dertig jaar af met de Staat. Het grondoppervlak van het gemiddelde Chinese boerenbedrijf is vrij klein (0,67 hectare), waardoor het moeilijk is zo geld te verdienen. Veel Chinezen die naar de stad trekken om daar geld te verdienen, verhuren nu vaak al informeel hun land.  Dit gebruik zal nu officieel worden gemaakt.
De economische groei zorgt voor een stijging van de inkomsten van de overheid. Die inkomsten zijn in de periode 2002-2007 bijna verdrievoudigd. In 2007 was dat 5.13 biljoen RMB (een biljoen is duizend miljard). Dankzij de groei van dat inkomen kan de Staat grote infrastructuurwerken uitvoeren en sommige zwakke punten in de economische en sociale ontwikkelingen verbeteren.
In China zijn 764 miljoen mensen aan de slag: 325,5 miljoen in de landbouw, 192 miljoen in de industrie en 246,5 miljoen in de dienstensector. China moet elk jaar zorgen voor 20 miljoen nieuwe jobs. De werkloosheid bedraagt officieel 3,5% maar er zijn aanwijzingen dat het eerder 8% zou zijn.[5] De stedelijke werkloosheid zou liggen rond 12%.  Er is ook een andere kant aan de medaille, armoede.  De Wereldbank neemt de norm van 1 dollar per dag als graadmeter voor de armoede. Wie minder dan één dollar per dag heeft om van te leven, is ‘arm’. Volgens de Wereldbank verminderde China het aantal armen sinds 1980 met 400 miljoen. Er blijven volgens de Wereldbank nog 80 miljoen armen over. Jaar na jaar neemt het aantal armen af.
Over ‘links en rechts’, en averechts
Vroeger waren ‘rechts’ en ‘links’ duidelijke termen. Je wist tenminste dat je in het geval van “rechts” te maken had met een aanhanger van de vrije markt en als het over “links” ging had je wellicht een supporter van de planeconomie voor je staan.  Sinds de ‘Val van de Berlijnse Muur’ (1989)[6] en dus de definitieve afbrokkeling van het Sovjetcommunisme is spreken en denken in links-rechts-termen uit de mode. Het postmodernisme werd de mantra bij uitstek. Geen grote verhalen meer. Nieuwe denkkaders haalden de bovenhand. Het collectieve is niet langer een hoofdobjectief, maar ‘struggle and be the fittest’. Liberalisme en individualisme kregen de vrije baan. Rechts stond voor vrijheid en links voor sociaal. Rechts voor individueel ondernemerschap, links voor overheidsplanning en staatssteun.
Is het toeval dat precies dezer dagen -pal in de kredietcrisis- deze oudmodische termen weer opduiken  in de dagelijkse newsspeech. Regeringen en overheden die private ondernemingen (overwegen te) ‘nationaliseren’.  Zoals (voormalig) VS-president Bush op 14 oktober 2008 besliste dat de overheid zich in negen private banken inkoopt. Of nog, de Luxemburgse premier Jean-Claude Juncker die na het nationaliseren van een bank glimlachend uitriep tegen een collega: „We are all socialists now !”.[7] En wat te denken van de uitspraak van Lorin Parys[8]: “… miljoenen mensen in China zijn uit de armoede gehaald door het invoeren van de vrije markt …” In een communistisch land als China voert men de vrijemarkteconomie in. En het kapitalistische westen nationaliseert banken, bijna naar model van het Chinese bankwezen waar 94%  in handen van de Staat is. Kan u nog volgen ?
Wat is er aan de hand in dat land ?
En als je de vraag wat scherper laat formuleren, wordt het: “Is dat daar nog socialisme of is China helemaal kapitalistisch ?”  Een simplistisch antwoord is uit den boze.  Het verhaal van het hedendaagse China is zo’n dertig jaar geleden begonnen.  Het lijkt me verhelderend eerst het theoretisch kader te schetsen waarbinnen de hervormingen van de laatste 30 jaar zijn ontwikkeld. Deng Xiaoping, de architect van het hedendaagse Chinese systeem, zei op de vraag of China kapitalistisch of socialistisch is: “Een planeconomie is niet hetzelfde als socialisme, omdat er in het kapitalisme ook gepland wordt. Een markteconomie is geen kapitalisme, omdat er in het socialisme ook markten zijn.” – “Stabiliteit is essentieel voor de economische ontwikkeling, en enkel onder het leiderschap van de communistische partij kan er een stabiel socialistisch China zijn.” – “De essentie van het socialisme is de ontwikkeling van de productiekrachten, het afschaffen van uitbuiting en polarisatie, en het bereiken van welvaart voor iedereen.” Op gevaar af een Rood Dengboekje te creeëren en citaten te reciteren, lijkt me desalniettemin dit drieluik van gedachtengangen, de kern van het antwoord te zijn op de bovengestelde vragen. Tegen deze uitspraken gelegd krijgen de volgende slogans van Deng Xiaoping een vollere betekenis: “Armoede is geen socialisme. Rijk worden is fatsoenlijk (“Poverty is not socialism. To be rich is glorious.”).” en “Het maakt niet uit of een kat zwart of wit is, als hij maar muizen vangt (“It doesn’t matter if a cat is black or white, so long as it catches mice.”).”
De impliciete boodschap was duidelijk. Geen ideologisch-theoretisch gezwam, vooruit met de geit in de praktijk en -nog een Deng-waarheid- “Vind de waarheid in de feiten” (“Seek truth from facts”). Een buitenstaander als ik, denkt dan stilletjes “er zullen wel nog andere doorslaggevende redenen zijn voor zo’n sprong in het ongewisse” …
Op de achtergrond spelen inderdaad enkele zware drama’s een grote rol. Daarvoor moeten we even terug in de woelige geschiedenis van China, naar het desastreuze jaar 1976. Een jaar van nogal wat rampen. De dood van Mao Zedong (9 september) en Zhou Enlai (8 januari), de twee bezielers van de toen nog jonge volksrepubliek. De wanhoopspoging van de Bende van Vier, het extremistisch kwartet dat de macht greep tijdens de verwarring aan het einde van de Culturele Revolutie. En vergeten we ook niet de aardbeving in Tangshan (waarbij minstens 240.000 mensen het leven lieten) die door de Bende van Vier quasi verzwegen werd. Een Chinees gezegde wil dat ‘ongeluk altijd met vier’ komt[9]. 1976 is dus een jaar om gauw te vergeten. Om de schijnbare ommezwaai te begrijpen is het meer dan nuttig om terug te kijken in de tijd.
Culturele Revolutie: pijnlijk resultaat
Het land was tijdens de tien jaren van de Culturele Revolutie in een (economische) gordiaanse knoop terechtgekomen. Voorzitter Mao Zedong wilde de geesten zuiveren van pro-kapitalistische ideeën en houdingen, op de eerste plaats in de communistische partij zelf. Vele partijkaders en intellectuelen werden verplicht op het land te werken. Het leven van boeren en arbeiders werd verheerlijkt: de ‘nieuwe mens’ zou opnieuw worden geboren. De geest zou de motor van de verandering zijn, niet de rommelende maag. In theorie misschien wel logisch na alle collectivistische campagnes die in de jonge volksrepubliek het licht hadden gezien (o.m. in 1958 De Grote Sprong Voorwaarts, die eigenlijk niet echt een ‘grote’ sprong was). Het politiek-economisch model van Mao Zedong moest China in korte tijd van een arm landbouwland omvormen tot een moderne geïndustrialiseerde natie. Het was geïnspireerd op het model van de Sovjet-Unie, maar met eigen Chinese accenten (landbouw en boeren als leidende groep van de veranderingen). Het moet gezegd, de balans van de Mao-periode op economisch vlak is niet volledig negatief. Verschillende bronnen zijn het eens over de vrij snelle groei van de industriële productie (tijdens 1952-1978 met 8% jaarlijks). Ook het bruto binnenlands product, de totale (geld)waarde van alle in een land gedurende een jaar geproduceerde goederen en diensten, kende tijdens bepaalde jaren een grote groei.[10] Maar uit de cijfers blijkt duidelijk dat de effecten van De Grote Sprong Voorwaarts, waarmee Mao Zedong de landbouw een duw wilde geven door te collectiviseren (cfr. de landbouwcommunes), ronduit negatief waren. Ook het economische resultaat van de Culturele Revolutie is niet om over naar huis te schrijven. De negatieve weerslag is vooral in 1976, ’77 en ’78 te merken. Dat waren ronduit slechte economische jaren voor China.
Er was een grote mate van gelijkheid ontstaan, maar dan wel in de armoede. Om evenwichtig kritisch te blijven: op het vlak van de gezondheidszorg (‘blotevoetendokters’ waren geen medisch alternatief maar wel een goede eerstelijnszorg), de bestrijding van het analfabetisme, de gelijke sociale positie tussen mannen en vrouwen en de levensverwachting (die was gestegen van 35 jaar in 1949 tot 65 jaar in 1976) scoorde Mao Zedong’s beleid wel goed.
Aan het einde van de jaren zeventig was China in vergelijking met zijn buurlanden de rode lantaarn in plaats van het ‘lichtend voorbeeld’. Zuid-Korea en Taiwan kenden een economische bloei. Japan boomde volop. De keuze was niet zo eenvoudig voor de Chinese Communistische Partij en voor sterke man Deng Xiaoping. Ze zaten tussen hamer (de armoede) en aambeeld (de kapitalistische buurlanden). In geen geval wilden ze nog verder afglijden in de gelijkverdelende armoede. Maar hoe moest die economie dan wel worden aangezwengeld? Kon het politiek-ideologisch toegelaten zijn om een beperkte vorm van kapitalisme in het Chinese model van socialisme in te brengen? Toen Deng Xiaoping op 22 juli 1977 tijdens een partijconferentie in ere werd hersteld, en wat later de toenmalige leider Hua Guofeng de Bende van Vier oprolde, zou het geen jaar meer duren of de eerste experimenten met een markteconomie binnen een socialistisch kader (‘De vogel mag vliegen maar in de kooi’) werden in de startblokken gezet. Het partijcongres van december 1978 keurde de hervormingsplannen van Deng Xiaoping goed. Marktmethodes in het Chinese socialisme: sommigen werden wild van het idee alleen al, anderen werden wild van woede.
Marktmethodes in Chinees socialisme
Vanaf 1978 kregen boeren opnieuw een eigen stuk grond om te bewerken (decollectivisatie van de landbouw) en mochten de opbrengst (na aftrek van een overeengekomen quotum dat aan de staat werd afgedragen) op welbepaalde markten verkopen. De vier eerste speciale economische zones werden opengemaakt: Xiamen, Shenzhen, Zhuhai en Shantou. Daar werden vanaf dat magische jaartal 1978 buitenlandse investeringen toegelaten. In 1984 gingen veertien (oost)kuststeden open voor een beperkte investering van buitenlands kapitaal, in 1988 volgde het zuidchinese eiland Hainan, in 1990 de stad Shanghai, en nog wat later kregen 223 middelgrote steden ook de toestemming om buitenlandse investeringen aan te trekken. En tot slot waren de westelijke en centrale provincies aan de beurt. Op dit ogenblik zijn meer dan vierhonderd van de Top-500 van de multinationale ondernemingen actief in China. Het succes van de ‘vliegende vogel in de kooi’ lijkt constant.
Een andere niet te onderschatten stap in de periode van de hervorming was de oprichting van de ’township and village enterprises’ (TVE). Dat is de verzamelnaam voor allerhande bedrijven op het platteland die vaak een mengvorm als eigendomsstructuur hebben: de lokale overheid oefent samen met privéboeren en/of anderen een industriële of artisanale activiteit uit, in de productie of als dienst. Een steenbakkerij bijvoorbeeld, een transportbedrijfje, een melkfabriek, enzovoort. De snelle groei van dergelijke bedrijven op het platteland heeft halverwege de jaren tachtig een flinke boost aan de economie gegeven. Er werken nu 147 miljoen mensen in de TVE’s.[11]
De Grote trek
China was en is nog steeds een groot landbouwland. Van de 764 miljoen actieve Chinezen werken er 325,5 miljoen in de landbouw, dat is 42 procent. Er zijn om en bij de 140 miljoen plattelanders naar de stad getrokken en zij werken er als binnenlandse migrant. Want dat mogen we even niet vergeten: migranten in China komen niet uit een ander land, maar uit een ander dorp, duizenden kilometer verderop … De eerste migratie kwam op gang nadat de collectivisering in de landbouw werd afgebouwd. In het begin van de jaren tachtig kwam de verdoken werkloosheid in alle omvang aan het licht. Honderdduizenden mensen die voorheen mee gevoed werden maar weinig productief waren, vielen uit de boot van de rentabiliteit. Een tweede opmerkelijke opstoot van werkloosheid kwam er toen in het begin van de jaren negentig de staatsbedrijven onder handen werden genomen. Vele staatsondernemingen moesten de deuren sluiten, andere ondergingen zware rationaliseringen, met massale afdankingen als gevolg. Telkens werden die werkloosheidsgolven gevolgd door een trek naar de steden.
Deze ‘binnenlandse trek naar de Chinese steden’ wordt de grootste migratie in de geschiedenis van de mensheid genoemd. Oorzaak van die opmerkelijke migratie is de armoede op het platteland, ook al heeft de Chinese regering al heel wat inspanningen geleverd (vorig jaar ondermeer werd de 10%-personenbelasting voor boeren afgeschaft). Een andere verklaring is de aanwezigheid van tientallen buitenlandse bedrijven in de grote stad, die net op zoek zijn naar ongeschoolde arbeidskrachten. De rem op de migratie die ten tijde van de landbouwcommunes was ingesteld, het zogeheten hukou-registratiesysteem, is vandaag nog niet opgeheven maar de lokale autoriteiten hanteren het nog nauwelijks. Het systeem van de hukou moe(s)t de boeren ervan weerhouden naar de stad te migreren. De hele sociale bescherming hangt vast aan de hukou-registratie, ook de toegang tot medische zorgen, onderwijs… Zelfs voeding was in de jaren zestig en zeventig via bonnen (‘liangpiao’) gelinkt aan de verblijfsvergunning of hukou. Het toenmalige systeem van ‘de ijzeren rijstkom’, dat sociale veiligheid garandeerde van in de wieg tot in het graf, was voor eenieder vastgelegd langs de hukou of de werkeenheid (‘danwei’), als je in een bedrijf of administratie werkte. Na de opening van de markt kwam het hele ‘hukou & danwei’-systeem onder druk. De economische noodzaak om werkkrachten van het platteland aan te trekken gooide het hele registratiesysteem in de war. Gevolg was dat tot voor kort migranten geen wettelijk statuut hadden in de stad en hun kinderen dus bijvoorbeeld geen toegang hadden tot onderwijs en dat ze geen beroep konden doen op medische zorg, enzovoort. Deze wantoestand is sinds het voorjaar 2008 officieel veranderd, en de noodzaak aan bijvoorbeeld thuisonderwijs of eigen medische posten zal wellicht snel verdwijnen.
Veranderingen op de werkvloer
In een groot deel van de staatsondernemingen – ongeveer een derde van de Chinese economie – zijn de arbeidsomstandigheden meer dan behoorlijk en is er weinig of geen ontevredenheid. De vakbond is daar waakzaam en bepaalt er mee het beleid. In het gemengde gedeelte van de economie, waarin privé en overheid samenwerken, blijken de arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen ook meer dan behoorlijk. Dat beweert de Chinese vakbond ACFTU, en wordt ook door verschillende (Belgische) managers bevestigd[12]. De reden ligt voor de hand: de arbeidswetgeving en de sociale inspectie van die wetten worden vrij streng opgevolgd. In het derde segment van de economie, tot slot, zijn er drie opmerkelijke fenomenen. In de westerse buitenlandse bedrijven – Amerikaanse, Finse, Europese, Latijns-Amerikaanse – zijn de arbeidsomstandigheden in orde, met uitzondering van enkele hardliners zoals Wal-Mart. In de Aziatische buitenlandse ondernemingen – Taiwanese, Japanse, Zuid-Koreaanse – verlopen de arbeidsverhoudingen niet altijd even rimpelloos. En in de binnenlandse Chinese privébedrijven durft het al wel eens flink mis te lopen. In deze laatste bedrijven spelen een heleboel andere factoren mee. Die mogen zeker niet begrepen worden als een rechtvaardiging of goedkeuring, integendeel, maar ze kunnen wel veel verklaren. De concurrentie is er bikkelhard, in en tussen bedrijven. Het gaat dikwijls om eenmans- of familiebedrijfjes waar wel tientallen tot soms honderden arbeid(st)ers werken. De productie dient er meestal om de just in time-strategie van de grotere westerse multinationals mogelijk te maken. De grote multi’s creëren de zware concurrentiestrijd en duwen veel van dergelijke ‘snelrijkbedrijfjes’ in de grijze zone. Neem het lijmen van schoenen voor giganten als Nike. In de toeleveringsbedrijven worden de veiligheidsvoorschriften, die er op verordening van de overheid echt wel zijn, letterlijk aan de laars gelapt. Hier verwacht elk weldenkend mens een krachtdadig optreden van de vakbond. En daar wringt het ‘schoentje’, want ‘krachtdadig’ heeft een verschillende culturele inhoud. ‘Staken’, zegt men in het Westen. In China staat staken gelijk met gezichtsverlies, want door te staken geef je toe dat de tegenpartij te sterk is en jij dus te zwak. Het is maar hoe je de zaken wil bekijken en in welke culturele context je bepaalde fenomenen plaatst. Staken is bovendien duidelijk ‘nee’ zeggen en daar hebben nogal wat Chinezen, zeker zij die van het platteland afkomstig zijn, het moeilijk mee. Maar er is ook op dat vlak steeds meer in beweging. Neem nu Shenzhen, waar honderden dergelijke kleine bedrijven actief zijn, daar worden tientallen sociale acties gevoerd, van kleine acties tot wilde stakingen. Sommige bronnen spreken over één groot sociaal conflict per dag (in de Pearl River Delta), waar gemiddeld duizend mensen bij betrokken zouden zijn, en daarnaast dagelijks een twaalftal kleinere stakingen en/of werkonderbrekingen. Op 5 juni 2008 citeerde de Zuidchinese krant ‘The New Express – Xinkuaibao’ vakbondsman Chen Yu van de Shantou Federation of Trade Unions over het nieuwe ontwerp van ‘Regulations on the Growth and Development of Harmonious Labour Relations in the Shenzhen Special Economic Zone’. Meer bepaald over het wettelijk recht op staken zegt Chen Yu: ‘Dat is nog maar een kleine stap’.
Cruciaal in de veranderende Chinese arbeidsomstandigheden is het uitvaardigen van de nieuwe Wet op de Arbeidsovereenkomst (in voege vanaf 1 januari 2008). Deze nieuwe wet moet werknemers -en in het bijzonder de binnenlandse migranten, die overwegend in slechte arbeidsomstandigheden werken- een lotsverbetering brengen: een geschreven arbeidscontract, vastgelegde afspraken rond loon, overuren, vakantie, opzegtermijnen en -vergoedingen, …  Deze wet stuitte op hevig protest vanwege werkgevers (aangevoerd door de Amerikaanse Kamer van Koophandel in China) en kreeg grote bijval van de Chinese vakbond ACFTU, migranten-NGO’s, sommige academici en sociale advocaten … Bovendien kregen de bedrijven tot en met 30 september 2008 de tijd om de vakbond toe te laten een werking op te starten. De regeringsmaatregel kwam er na de stormachtige ontstaansgeschiedenis van de eerste vakbondsafdeling in het wereldwijd beruchte (wegens zijn antisyndicale houding) Wal-Mart.  Bedrijven die na 30 september geen vakbondsafdeling hebben, komen op een zwarte lijst.  Niet toevallig lopen berichten binnen van bedrijven die zich uit China terugtrekken … Herbert Hainer van Adidas[13]: “De lonen die vastgelegd worden door de regering zijn geleidelijk aan te hoog geworden.” In de eerste helft van 2008 zijn de lonen gestegen met maar liefst 19% (bij een inflatie van 8%). Adidas kiest het hazenpad richting India, maar andere multinationals hebben China ingeruild voor Vietnam of Thailand.
Overigens is ook stilaan duidelijk dat China een -weliswaar geen klassieke- planeconomie heeft behouden doorheen de omvorming van zijn socialistisch systeem naar een markteconomie. Alle economische sleutelsectoren zitten gebeiteld in handen van de Staat, weliswaar een overheid die met het grootste gemak en soepelheid aan marktdenken doet.  De sectoren van energie, financiële instellingen, militaire organisatie, onderwijs, … zijn allemaal in handen van de centrale overheid. Recentelijk is een opmerkelijke analyse over de staatsbedrijven gepubliceerd: de Chinese staatsbedrijven (d.i. 8% van alle bedrijven) staan in voor 44% van alle gemaakte winst[14]. Staatsondernemingen hoeven dus niet per definitie onrendabel en verlieslatend te zijn.
Westerse media en China: onbegrip of ondeskundigheid ?
Het is bij nader inzien niet toevallig dat het lijkt alsof mijn voorouderlijk[15] land uitdaagt, extremen herbergt, op een slappe koord danst, …  Zoals bij het inleidend woord al geschreven, er lijkt een hap uit ons collectief beeldarsenaal te zijn. Sinds 1989 tot voor kort zijn er nauwelijks beelden over China. De media zijn daar niet vreemd aan. Erger nog, tot voor kort, meer precies, voor en vooral tijdens de Olympische Spelen in Beijing (augustus 2008) mocht je de toets van de tv-afstandsbediening niet beroeren of er spatte een talkshow, documentaire of reportage over China uit je toestel. Wat een schril contrast met de jaren ervoor. Je zou kunnen zeggen ‘dat is prima, de burger informeren’, maar -naar mijn bescheiden mening- het had meer weg van desinformeren. Een overdaad aan feiten en data, … niet curiosity, maar overkill killed the cat.  Bijzonder weinig en vooral eenzijdige duiding.  Bovendien -en volgens mij het ergste- ontwaardde kritische journalistiek tot een soort veilinghuis waarin het spel van opbod om het meest negatieve bericht over “iets in China”, de plak zwaaide. Toegegeven, de Olympische Spelen zijn van oudsher gesneden brood om kritische journalisten op los te laten en zo de achterkant van de blinkblink medaille te onthullen. En ja, vaak was in het verleden de kritiek terecht, zonder in details te willen treden. Ook in het geval van de Chinese Spelen konden er kritische bedenkingen gemaakt worden, maar naar mijn indruk werd in de aanloop naar en tijdens de Spelen, zowat elke mistoestand in China uitvergroot tot planetaire ramp, elke zonde verheven tot wereldprobleem en als er iets positief te melden was -zelfs faits divers als taxichauffeurs die met de moed der wanhoop Engels leren om de toeristen te plezieren- werd dat schoorvoetend toegegeven en meteen met het nodige sausje van sarcasme overgoten…, je moet toch kritisch zijn.  En, weerom, er zijn veel problemen in China, daar niet van. In ieder geval, evenwichtige berichtgeving over China, nee, daar heb ik weinig van kunnen proeven, tot nu toe.
Een voorbeeld: de onfrisse kwestie van het gevaarlijke speelgoed uit China (eind 2007). Ellendig, die toys ‘Made in China’!  Mattel, één van ’s werelds grootste speelgoedgiganten, besliste plots zijn speelgoed gemaakt in China uit de winkelrekken te nemen. In september 2007 berichtten de media gedetailleerd over het gevaarlijk speelgoed uit China. Grote merken als Fisher Price (Mattel) zouden het slachtoffer zijn van Chinese knoeiers en de Chinese kwaliteitscontrole zou hebben gefaald. Checkt u het eens bij uw vrienden: “Is speelgoed uit China gevaarlijk ? Ja ! En wie heeft daar schuld aan ? China !” Goed zo. Tot daar. De toon was gezet, China is verantwoordelijk voor die rotzooi. Want dat hebben we toch in de krant gelezen en op de televisie gezien. Hebt u toevallig ook het excusesverhaal van Mattel aan de Chinese regering uitgesmeerd in de media gezien ? Ik wil het u niet onthouden.
“Het is belangrijk dat iedereen begrijpt dat een overgrote meerderheid van de producten werd teruggeroepen na een fout in het ontwerp bij Mattel, en niet na een probleem veroorzaakt door Chinese fabrikanten”, aldus Thomas Debrowski, vicevoorzitter van de wereldleider op de speelgoedmarkt. De man richtte zich tot het hoofd van het Chinese agentschap dat instaat voor de kwaliteitscontrole. “Mattel neemt de verantwoordelijkheid voor het terugroepen van het speelgoed volledig op zich en ik wil me persoonlijk bij u, het Chinese volk en al de consumenten die onze producten kochten, verontschuldigen”, zei Debrowski. “Het terugroepen heeft desastreuze gevolgen gehad voor onze onderneming. We produceren speelgoed voor 150 landen in de wereld, en niemand is zwaarder getroffen dan Mattel”, aldus Debrowski aan het adres van Li Changjiang tijdens een persconferentie. Sinds de zomer heeft Mattel en onder meer zijn merk Fisher Price al bijna twintig miljoen stuks speelgoed afkomstig uit China teruggeroepen. Een belangrijk deel van het speelgoed zou per ongeluk los kunnen komen, en op die manier een gevaar inhouden voor de spelende kinderen.[16]
Berichten over een land als China is -ik kan ervan meepraten- geen sinecure. Er komt veel terreinkennis en deskundigheid bij kijken. Want je vindt in dit onmetelijke land feiten en ontwikkelingen die het China van vandaag meer dan verantwoorden, maar je kan evenveel tegenvoorbeelden vinden die het maatschappelijk systeem de grond inboren. Het komt er dus op aan een concrete analyse te maken van elk voorbeeld, te zoeken wie precies wat doet, en bovendien na te gaan hoe de eigendomsstructuur van bijvoorbeeld een bekritiseerd bedrijf in elkaar zit. Want door het amalgaam te maken van staatsbedrijven, jointventures, private ondernemingen, … kan je in China wel eens een flinke inschattingsfout maken.
Het recente ‘Sanlu’ melkpoederschandaal is een goede oefening. In het Noordwesten van China zijn zeker 14 baby’s behandeld voor ernstige nierstenen. Alle zuigelingen hadden melk -gemaakt van poeder van het merk Sanlu- gedronken. De zuivelproducent beweert dat de verpakkingen nep zijn en niet van het bedrijf afkomstig. Alle kinderen waren er zo ernstig aan toe dat zij helemaal niet meer plasten. Nierstenen komen zelden voor bij kinderen onder de 1 jaar. Alle baby’s die deze zomer ziek zijn geworden, waren door hun ouders gevoed met aangemaakt melkpoeder van het goedkope merk Sanlu. De Sanlu Groep, een van China’s grootste zuivelproducenten, zegt dat het poeder niet van het bedrijf afkomstig is. De verpakkingen zouden nep zijn en Sanlu heeft een eigen onderzoeksteam naar Gansu gestuurd om de zaak uit te zoeken. Het bedrijf is echter al eerder betrokken geweest bij een vergelijkbaar schandaal. Toen werd illegaal geproduceerd melkpoeder dat bijna geen voedingswaarde bevatte voorzien van de merknamen van Sanlu en andere grote zuivelbedrijven in China. Dit kostte uiteindelijk 13 baby’s het leven.  Midden in het onderzoek staat het toonaangevend productiebedrijf Sanlu, in wiens melkpoeder het verboden chemisch product melamine werd aangetroffen, een substantie die wordt gebruikt in de productie van plastic en lijmen en die het proteïnegehalte kunstmatig kan verhogen. Ondertussen (half oktober 2008) zijn er vier baby’s overleden door het gebruik van dit melkpoeder. De Chinese overheid kondigde strenge staffen aan voor de verantwoordelijken. Het multinaltionale zuivelbedrijf Fonterra uit Nieuw-Zeeland heeft na het schandaal in China bijna 70 procent van de waarde van de Chinese dochteronderneming San Lu uit de boeken gehaald. En de Chinese premier Wen Jiabao verklaarde: “Hoewel de problemen zich hebben voorgedaan bij het bedrijf, draagt de overheid ook verantwoordelijkheid”[17], De overheid schoot volgens de premier met name tekort op het gebied van ’toezicht en management’.  Hij zei ook dat de regering lessen zal trekken uit het schandaal.
Overigens kan het razendsnel gaan in het Land van het Midden. Economie, sociale verhoudingen en culturele trends ontwikkelen met een razendsnel tempo. Het klinkt ouderwets, maar diepgravende journalistiek -en format’s doen er niet toe- wil de eenvoudige en toch zo relevante vraag beantwoord krijgen: waarom ? Waarom krijgt China in de westerse pers de volle laag ? Waarom zijn westerse journalisten zo eenzijdig over China ? Waarom ?   Bernard Pierre, de Belgische ambassadeur in China[18]: “Ik zie in de westerse pers veel onnozelheden verschijnen over het bewind hier. Dit bewind is erkend en gesteund door de overgrote meerderheid van de bevolking.”  Ambassadeur Bernard Pierre geeft zijn antwoord op de vraag waarom China-bashing ?: “China zal evolueren volgens Chinese, niet volgens Westerse parameters. Wij vertrekken van het individu om naar een groep te gaan, vanuit het humanisme. Zij vertrekken van de groep in de richting van de persoon. Hoe kun je een systeem opbouwen vertrekkend van een individu, als je met meer dan één miljard individuen bent? Dat leidt alleen tot chaos.”
Een uitval naar de westerse media wegens hun hoog gehalte -zo noem ik het- eurocentrisme. Laten we in dit debat hard maar eerlijk voor elkaar zijn, want, … China is niet voor watjes.
[1] China Express, Ng Sauw Tjhoi, VRT (LE) ism EPO (Berchem 2008), deel 4, blz 369
[2] Voor recent cijfermateriaal, zie website van de Chinese vakbond: www.acftu.org
[3] China Express, Ng Sauw Tjhoi, VRT (LE) ism EPO (Berchem 2008), deel 4, blz 369
[4]
[5] Citaat: Tian Chengping, de Chinese minister van Informatie, zegt dat het land gebukt gaat onder een ernstig werkloosheidprobleem. “Jaarlijks stromen 20 miljoen werkzoekenden toe tot de arbeidsmarkt. Helaas zijn er maar 12 miljoen openstaande vacatures,’ stelt de minister van Informatie. Werkgevers klagen over een gebrek aan bekwame arbeidskrachten en daarom wil China in de loop van dit jaar 10 miljoen nieuwe banen creëren. Officieel staat de werkloosheidsbarometer op 3,5 procent maar overheidsadviseurs spreken soms over 8 procent.” Knack/Mo, 11 maart 2008.

[7] Trouw, columnist Hans Goslinga 11 oktober 2008, website
[8] Lorin Parys, (economisch) columnist in De Standaard (‘De paradox van Parys’)
[9] Het Chinese karakter ‘si’ betekent ‘vier’ maar klinkt ook als het Chinese karakter voor de ‘dood’.
[10] Bron: www.chinability.com.
[11] Sylvain Plasschaert, China. Inzicht in zijn doorbraak, Davidsfonds, Leuven, 2007, p.131
[12] “Made in China, meningen van daar”, Marc Vandepitte & Ng Sauw Tjhoi, Epo ism VRT-Radio 1, Berchem 2006
[13] Trends, 28 juli 2008
[14] Financial Times, 14 juli 2008
[15] Mijn overgrootvader -een Hakka-chinees- vluchtte in 1880 weg uit San He, een dorpje in de Zuidchinese provincie Guangdong. De gevolgen van de aanhoudende burgeroorlogen dreven hem naar Indonesië op zoek naar werk en inkomen voor de familie. Het is uiteindelijk de tinmijnindustrie op Bangka (Sumatra) geworden. Daar is mijn vader geboren en vele jaren later ben ik in Jakarta geboren binnen de Chinese minderheid. Toen het eind jaren vijftig heet onder vele Chinese voeten werd, wegens de discriminaties van de Indonesische overheid tegenover de Chinezen, vluchtten we naar Europa. Nederland was het objectief, het is België geworden wegens een Hollandse immigratiestop. De rest van mijn verhaal is Belgisch.
[16] De Morgen, 21 september 2007, ergens op een binnenpagina (sic)
[17] Dit zegt premier Wen Jiabao in het interview, dat zaterdag 18 oktober 2008 op de website van het wetenschappelijke tijdschrift Science verscheen. Een Chineestalige versie van het interview verscheen in de krant van de communistische partij, het Volksdagblad (http://english.peopledaily.com.cn)
[18] Ambassadeur Bernard Pierre in een interview met Knack, 13 augustus 2008, blz. 101-103.

1 comment for ““China: niet voor watjes!”

  1. IMPOSANT WERKSTUK met massa’s info en goed geschreven. Hartelijk dank.

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *