Een studie van de denktank Bruegel onderzoekt de invloed van de vergrijzing van China op de werkende bevolking en de economische groei. Tot 2035 zou het effect gering zijn. Van dan af daalt het aantal arbeidskrachten overal en Bruegel schat als gevolg hiervan1,1% minder groei per jaar. Een factor van onzekerheid in beide richtingen is de evolutie van de arbeidsproductiviteit.
De studie maakt gebruik van de Chinese volkstellingen van 2000, 2010, en 2020 en van demografische scenario’s van de VN.
Het aandeel van de beroepsbevolking van China als percentage van de totale bevolking neemt af sinds 2011. In absolute cijfers daalt de actieve bevolking sinds 2017. De totale bevolking piekte in 2021 of vorig jaar.
Migratie naar steden compenseert dalend aantal actieve stedelingen
De studie maakt een onderscheid tussen actieven op het platteland en in de stad. In de stad ligt de arbeidsproductiviteit hoger dan op het platteland. Door de sterke migratie naar de steden wordt de huidige daling van het totaal aantal arbeidskrachten in China gecompenseerd door de verhoging van de productiviteit van de plattelandsbewoners die in de stad gaan werken.
Indien men andere factoren die de groei beïnvloeden (de stedelijke werkloosheidsgraad, de algemene stijging van de productiviteit) onveranderd laat, dan berekent Bruegel het verlies aan economische groei doordat er minder arbeidskrachten zijn het voorbije decennium op minder dan 1% per jaar.
Hiermee weerlegt de studie de soms gehoorde bewering dat de daling van de economische groeitrend in China het voorbij decennium al het gevolg van vergrijzing zou zijn. De studie suggereert, zonder er verder op in te gaan, dat de oorzaak van de lagere groei eerder te vinden is in de vertragende groei van de arbeidsproductiviteit (hoe hoger die is, hoe moeilijker het wordt om deze nog te verbeteren).
Geen ernstige economische invloed tot 2035
De situatie waarbij het verlies aan arbeidskrachten in de stad gecompenseerd wordt door migratie van het platteland kan volgens demografische voorspellingen nog aanhouden tot omstreeks 2035.
Tussen 2000 en 2020 daalde het aandeel van mensen op actieve leeftijd in de totale bevolking van 71 naar 68%. Tot 2035 zal de recente sterke daling van het geboortecijfer zich nog niet laten voelen in de actieve bevolking. Er zal slechts een lichte verdere daling naar 66% plaatsvinden. Maar tussen 2035 en 2050 komt er een snelle daling naar 58%. Dit zijn projecties op basis van data van de Verenigde Naties.
Vanaf 2035 zal migratie niet meer volstaan om de stedelijke arbeidskrachten op peil te houden. Over de concrete cijfers heerst nog wel onzekerheid. Er woont nu nog slechts een derde van de bevolking op het platteland. Dat is al een vrij sterke urbanisatie. Tegen 2035 zal de urbanisatie nog verder gevorderd zijn en de migratie waarschijnlijk aanzienlijk vertraagd; maar hoeveel? Naargelang het scenario zouden de stedelijke arbeidskrachten vanaf 2035 jaarlijks met 0,69 tot 0,95% verminderen.
De studie probeert dan uit te maken wat de invloed van het dalend arbeidspotentieel op de economie is. Daarvoor baseert ze zich op de reële cijfers van de periode 2000-2020. Er wordt een functie opgesteld die het bnp bepaalt op basis van het totaal aantal arbeidskrachten, het percentage werklozen en de arbeidsproductiviteit. Deze formule wordt dan geëxtrapoleerd naar 2035 met de nieuwe cijfers voor het aantal arbeidskrachten. De twee andere factoren, werkloosheid en arbeidsproductiviteit, worden verondersteld ongewijzigd te blijven. Het valt immers onmogelijk te voorspellen of vergrijzing een positieve of een negatieve invloed heeft op werkloosheid en productiviteit.
Vanaf 2035 ernstige impact, maar verschillende onzekere factoren
Naargelang de aanname van blijvende of stilvallende migratie komt men voor de periode 2020-2035 uit op een vork van 0,5% winst tot 0,3% jaarlijks verlies op de groei van het bnp.
Voor de periode 2020-2050 komt men met dezelfde methode op een vork van 0,3 tot 1,4% jaarlijks bnp-verlies.
De minder gunstige hypothese van een sterk vertraagde migratie lijkt volgens Bruegel het meest plausibel, want tegen 2035 zal China een urbanisatiegraad van 70-80% kennen, wat overeenkomt met die van de ontwikkelde landen. Bruegel houdt het daarom op een schatting van 1,1% verlies per jaar vanaf 2035.
Er zijn echter vraagtekens: blijft de arbeidsproductiviteit echt constant? Men mag aannemen dat er in een maatschappij met minder arbeiders veel redenen zijn om de productiviteit op te drijven. Verdere robotisering en AI kunnen daarbij helpen. Maar ook het omgekeerde is waar. Een vergrijsde maatschappij heeft meer behoeften aan diensten dan een jonge maatschappij. En de arbeidsproductiviteit in de dienstensector ligt lager dan die in de productie van goederen.
Ondanks alle onzekere factoren in deze rudimentaire oefening is er toch een zekere waarschijnlijkheid dat de echte economische gevolgen van de demografische evolutie in China zich pas rond 2035 zullen manifesteren. Hoe ernstig die zullen zijn hangt van veel omstandigheden af, maar vooral van de mogelijke verhoging van de arbeidsproductiviteit door het toepassen van robotten en AI.