Trump zoekt industriële confrontatie met China in Afrika

cStaat er een nieuwe confrontatie tussen de VS en China op stapel in Oost-Congo? De Congolese premier Tsjishekedi roept Washington ter hulp tegen de oprukkende rebellen van de M23-beweging in zijn land. Trump is bereid die steun te verlenen, in ruil voor vrije toegang van Amerikaanse bedrijven tot de Congolese bodemrijkdommen. Is er een nieuwe grondstoffendeal à la Oekraïne in de maak, dit keer in Centraal-Afrika? En hadden de Chinezen daar al geen ruime mijnconcessies verworven? Moeten die dan op de schop? Tuurlijk, zegt Trump. Een nieuw conflict is in de maak. Hoe zit dat eigenlijk met de Chinesse aanwezigheid in Afrika? En heeft de gewone Afrikaan er baat bij als Washington het daar (weer) zou overnemen? Een terugblik op de recente Afrikaanse geschiedenis verheldert!

Jan Reyniers

Tegelfabriek in Kenia Foto Xinhua Disclaimer

Als we de huidige toestand van het Afrikaanse continent op het terrein bekijken, kunnen we niet anders dan vaststellen dat de Chinees-Afrikaanse industriële samenwerking in de eerste twee decennia van de eenentwintigste eeuw belangrijke resultaten heeft geboekt. Die kwamen er dank zij een uniek samenwerkingsmodel met China en de uitbouw van complementaire economische structuren. Op het Afrikaanse continent hebben honderden Chinese bedrijven geïnvesteerd in tientallen industrieparken. Ze namen veel lokale werknemers in dienst en stimuleerden de groei van nieuwe lokale leveranciers, dienstverleners en downstreambedrijven.

Maar het was ooit anders.

Neokolonialisme in ruil voor kolonialisme

In de decennia na de Tweede Wereldoorlog bevochten de meeste Afrikaanse landen hun onafhankelijkheid. In ruil voor het kolonialisme kregen de jonge Afrikaanse staten die zich op de een of ander manier wilden industrialiseren het neokolonialisme cadeau. Successen op dat vlak bleven dan ook uit. Europa en de VS wilden niet weten van eigengereide Afrikaanse leiders die het belang van hun volk centraal stelden. De voormalige kolonies waren al eeuwen westerse wingewesten, en dat moesten ze na het verwerven van hun ‘autonomie’ ook blijven.

De onafhankelijkheidsgolf in sub-Sahara Afrika (1957 – 1975) werd een schijnvertoning. Vraag dat maar aan een resem leiders van het eerste uur. Kwame Nkrumah (Ghana), Patrice Lumumba (Congo), Modibo Keita (Mali), Milton Obote (Oeganda), Amilcar Cabral (Guinee-Bissau en Kaapverdië), Samora Machel (Mozambique), Robert Mugabe (Zimbabwe) en andere Sankara’s (Burkina Faso). Enkelen van hen bekochten hun keuze voor reële zelfbeschikking met hun leven, anderen werden geboycot of wandelen gestuurd na door het Westen gesponsorde staatsgrepen.

De stimulansen voor een eigen, binnenlandse industrialisatie bleven dan ook beperkt tot zelfvoorziening en bescheiden importsubstitutie. Afrikaanse staten mochten hooguit hun afhankelijkheid van geïmporteerde goederen enigszins afbouwen en ze mondjesmaat vervangen door lokaal geproduceerde alternatieven… als ze daarin niet te ver gingen. Door gebrek aan ervaring, inefficiënte aanpak, internationale concurrentie, zwakke technologische innovatiekansen en (vooral) de tegenwerking van de voormalige kolonisatoren, liepen die pogingen uiteindelijk faliekant uit.

Vanaf de jaren 1980 volgde onder impuls van de Wereldbank en het IMF de gesel van de structurele aanpassingsprogramma’s. Afrikaanse landen werden opgenomen in ‘de vaart der volkeren’ – het economisch globalisme – waarbij ze via megalomane (maar helaas onbetaalbare) en tot mislukken gedoemde industrialiseringsprocessen enorme schuldenlasten opstapelden. Vervolgens legden diezelfde Wereldbank en het IMF deze landen ‘structurele aanpassinsplannen’ op waarbij de eigen bevolking uiteindelijk opdraaide voor de terugbetaling van gigantische leningen en er geen financiële ruimte meer was voor een duurzame industriële groei.

De moeilijkheid van late industrialisatie

Het aandeel van de verwerkende industrie in het bruto binnenlands product (bbp) van Sub-sahara Afrika daalde gestaag… In de loop van de eenentwintigste eeuw hebben Afrikaanse landen echter nieuwe wegen naar industrialisatie en ontwikkeling uitgestippeld. Verspreid over het continent schaarden regeringen zich achter het Nieuwe Partnerschap voor de Ontwikkeling van Afrika (2001) 1en achter het Actieplan voor de Versnelde Industriële Ontwikkeling van Afrika (2007). 1

Het aandeel van de toegevoegde waarde van de industrie als percentage van het bbp van Afrika bezuiden de Sahara van 1971 tot 2018 (Bron: Wereldbank).

Het grootste probleem voor de industrialisatie in Afrika was en blijft het integreren van de verschillende elementen tot één systeem. Tijdens de eerste decennia van de industriële revolutie in de achttiende eeuw merkte Adam Smith al op dat hoge productiviteit vooral te danken is aan arbeidsdeling en samenwerking, en aan het gebruik van machines met als doel de meest eenvoudige handelingen op een zeer efficiënte manier uit te voeren.2

Die stelling is nog steeds van toepassing op de productie, al zijn arbeidsverdeling en samenwerking ondertussen veel breder ontwikkeld dan Smith had kunnen vermoeden. Vandaag vereist de productie van elk stukgoed – spelden, schoenen, hoeden, computers, auto’s – dat bedrijven en fabrieken samenwerken. De industriële keten bevat vele schakels: kapitaal, grondstoffen, arbeiders, gereedschappen en machines, ontwerpen, onderdelen en accessoires, goedkeuring van eindproducten, verpakking, transport, verkoop, …

Individuele ondernemingen kunnen vandaag nog slechts verantwoordelijk zijn voor één of enkele van deze schakels. Bedrijven moeten zich specialiseren in een beperkt domein om de concurrentie op de markt aan te kunnen. Productieprocessen zijn ook sterk gesegmenteerd: een productielijn bestaat vaak uit honderden deelprocessen, waarbij tientallen of honderden arbeiders tegelijk aan de slag zijn en er een massa machines en apparatuur wordt ingezet. Het strakke systeem van de moderne industrie vereist dat alle betrokken partijen hun respectievelijke taken nauwkeurig en tijdig uitvoeren.

Elke afwezigheid of vertraging verstoort de soepele werking van het hele productiesysteem. Bovendien vereist de massale uitwisseling en dito stroom van materialen een uitgebreide infrastructuur en een geïntegreerd beheer. De ontwikkeling van een moderne industrie is dus nooit alleen afhankelijk van individuele bedrijven of sectoren maar steunt per definitie op de alomvattende productie- en circulatiecapaciteit van een land. Bij gebrek daaraan: geen (of al te weinig) industrialisering… en laat dat nu uitgerekend het niveau zijn waarop het Afrikaanse schoentje knelt en waar China soelaas kan bieden.

Historisch gezien bleven de Afrikaanse landen lange tijd gemarginaliseerd in de wereldeconomie. Ze dienden haast exclusief als leverancier van grondstoffen voor Europa en Noord-Amerika. De meeste landen op het Afrikaanse continent beschikken nog steeds niet over een geïntegreerde industriële sector. Bestaande fabrieken moesten bovendien een grote hoeveelheid machines, knowhow en onderdelen blijven importeren. De lokale energie- en watervoorziening, de haven- en wegenstructuur is vaak beperkt. Vervoer blijft een knelpunt. Reken daar nog een aantal andere beperkingen bij zoals administratieve inefficiëntie, politieke en geografische complexiteit, van de kolonisatoren overgenomen corruptiepraktijken, het gebrek aan professionele en technische vaardigheden van de meeste werknemers en de beperkte coördinatie- en organisatiecapaciteit van de lokale managers.

Al deze factoren belemmeren in Afrika een onderling efficiënte arbeidsverdeling. Andere regio’s in de wereld kampten met minder problemen van die aard en hebben zich snel(ler) ontwikkeld. De kloof tussen de Afrikaanse industriële ontwikkeling en die van andere continenten is dan ook almaar groter geworden.

De Chinese Nieuwe Zijderoute

Vandaag zijn de meeste Afrikaanse economieën nog steeds in de eerste plaats afhankelijk van een traditionele, kleinschalige landbouw, gebaseerd op elementaire zelfvoorziening. Om de productiviteit duurzaam te verbeteren moet Afrika niet alleen kiezen voor een hooggespecialiseerde en professionele industriële productie, maar ook markthervormingen doordrijven. Daarvoor kunnen ze op de Chinese knowhow rekenen.

En er zijn bovendien wel wat parallellen te trekken tussen China en Afrika. Ook de Chinese economie was lange tijd grotendeels agrarisch en kende veel ups en downs op weg naar industriële ontwikkeling. Sinds de start van de hervormingen van Deng Xiaoping in 1978 maakte China, in tegensstelling tot Afrika, wél een explosieve industriële groei door. Het land werd ‘de fabriek van de wereld’. China’s succesvolle ervaring met industrialisatie wekte wereldwijd grote belangstelling. Ook in Afrika.

Door de revolutionaire industriële groei steeg de Chinese vraag naar hulpbronnen. De Europese en Noord-Amerikaanse markten raakten verzadigd en de binnenlandse concurrentie was hevig. In die context moest China op zoek naar partners voor samenwerking en groeikansen, bijvoorbeeld in Afrika.

Omdat de Afrikaanse en Chinese belangen en aspiraties voor een groot stuk gelijk lopen, is de samenwerking via de Nieuwe Zijderoute – het Chinese Belt and Road Initiative (BRI) – potentieel een belangrijk gegeven dat wederzijds voordeel oplevert. Het Forum voor Chinees-Afrikaanse samenwerking (FOCAC)3 legt in zijn actieplannen dan ook altijd de nadruk op industrialisering en industriële samenwerking. China ging zich (ook) in Afrika toespitsen op drie specifieke domeinen

Specifieke domeinen

Om te beginnen koos China voor de aanleg van industrieparken. Daarnaast moest het een win-winsituatie vinden tussen de bouw van infrastructuur en de industriële investeringen. Tenslotte ging Beijing zich bij zijn vestigingen ook concentreren op producten die geschikt zijn voor de lokale markten om de industrialisatie-impuls duurzaam te maken.

De lokale industrieparken en economische zones kwamen er o.m. in Ethiopië, Zambia, Nigeria, Egypte, Kenia, Tanzania, Rwanda, Algerije, Djibouti , Congo, Guinee en Zuid-Afrika. In al die landen legde China de basisinfrastructuur aan en verleende het basisdiensten om industriële clusters van bedrijven, leveranciers en instellingen regionaal te verbinden.

Laten we als voorbeeld hiervan het Centraal-Afrikaanse Zambia bekijken. In 2007 richtte China er de China Nonferrous Metal Mining Group (CNMC) op. Dat staatsbedrijf in Chambishi zorgt ondertussen voor de grondige verwerking van natuurlijke hulpbronnen (koper, kobalt) die lokaal worden gedolven. De bedrijven in deze Zambiaanse economische zone zijn voornamelijk dochterondernemingen van CNMC. Het gaat daarbij zowel om mijnbouw als om het smelten en verwerken van deze metalen. Verschillende Chinese en lokale Zambiaanse ondernemingen verlenen er ondersteunende diensten zoals de reparatie van machines en logistieke hulp.4 Op die manier dragen de activiteiten van CNMC bij aan de ontwikkeling van de Zambiaanse mijnbouwsector en de hele Zambiaanse economie terwijl haar activiteiten perfect passen binnen de Chinese grondstofbehoeften.

Terwijl China toegang krijgt tot noodzakelijke basisgrondstoffen, geeft het Zambia de kans van haar initiële, eenvoudige grondstofwinning geleidelijk over te stappen op verwerkingsactiviteiten met een hogere toegevoegde waarde.

Daaarnaast lanceerde de Zambia-China Economic and Trade Cooperation Zone (ZCCZ) een industriële subzone in de buitenwijken van de Zambiaanse hoofdstad, Lusaka. In die zone bevindt zich lichte industie. Het gaat om fabrieken voor voedselverwerking, brouwerijen en verpakkingsproducten. Zij worden er geclusterd op basis van de behoeften van de grootstedelijke economie.

De diensten die de zone levert (zoals water, elektriciteit, transport en beveiliging) hebben de kosten voor het bouwen van de bedrijven verlaagd en de investeringscyclus sterk ingekort. Via de zone kunnen lokale KMO’s zonder internationale ervaring en zonder grote hoeveelheden kapitaal, informatie uitwisselen. Op die manier leidt hun gebrek aan ervaring niet tot extra zware kosten. Tegelijk verschaffen China’s investeringen in Zambia werk aan tienduizenden arbeiders. Alles bij mekaar dus een duidelijke ‘win-winoperatie’.

Chinese infrastructuurwerken

De Chinese aanleg van infrastructuur zorgt voor noodzakelijke faciliteiten in verschillende Afrikaanse landen, vooral in de sectoren energie en transport; sectoren die ongetwijfeld de industriële ontwikkeling bevorderen. Om een duurzame rol te spelen op het continent moeten deze infrastructuurprojecten echter ook worden gecombineerd met de noodzakelijke industrialisatie. China is ondertussen opgeklommen tot wereldleider in de verwerkingsindustrie en de bouwsector. In 2023 waren Chinese ondernemingen goed voor zo’n 63 procent van de hele Afrikaanse bouwmarkt.5

Voor de aanleg van infrastructuur in Afrika zijn er grootschalige investeringen nodig die (helaas) gepaard gaan met een lange terugbetalingshorizon. In de meeste ontwikkelingslanden zijn de inkomsten uit dit soort noodzakelijke infrastructuurprojecten al te vaak onvoldoende om de exploitatie ervan in stand te houden. Om het nut en het rendement van deze inspanningen te verbeteren, koppelt China altijd gezamenlijke industriële projecten aan de uitgevoerde infrastructuurwerken.

Zo is er de spoorlijn Addis Abeba-Djibouti. De Chinese regering advisserde haar eigen ondernemingen en de Ethiopische leiders in 2016 al “de bouw van grootschalige infrastructuur te combineren met de ontwikkeling van industrieterreinen en speciale economische zones”.6 Chinese particuliere ondernemingen hebben ondertussen al twee industrieparken aangelegd in de buurt van de Ethiopische hoofdstad Addis Abeba. De afgelopen jaren hebben ook Chinese staatsbedrijven er een belangrijke investeringsrol gespeeld. De China Civil Engineering Construction Corporation sloot overeenkomsten af met Ethiopië voor de bouw van een reeks industrieparken langs de spoorlijn Addis Abeba-Djibouti. Die projecten komen er in Hawassa, Dire Dawa, Kombolcha en Adama en zullen de capaciteit van de spoorlijn volledig benutten.

Daarnaast heeft het staatsbedrijf China Merchants Group deelgenomen aan de bouw van de haven van Doraleh, met als doel de doorvoercapaciteit van de haven aanzienlijk te vergroten om het toegenomen vrachtvolume van de nieuwe spoorlijn aan te kunnen.

Om de langetermijnontwikkeling langs de spoorlijn Mombasa-Nairobi te ondersteunen, hebben China en Kenia een overeenkomst ondertekend om de haven van Mombasa te moderniseren en er een speciale economische zone in de buurt van de haven op te richten.

Lokale markten steunen

Sommige economen voorspelden dat Afrika de Aziatische landen zou volgen en wereldwijde arbeidsintensieve productie zou aantrekken omwille van de lagere arbeidskosten. Volgens hen zou Afrika daardoor een exportgerichte weg inslaan voor zijn industriële ontwikkeling.

In de praktijk zijn Afrikaanse industrieën vandaag echter nog steeds grotendeels afhankelijk van import zoals die van grondstoffen, onderdelen en reserveonderdelen. Zonder een ontwikkeld systeem van leveranciers en dienstverleners blijven de meeste Afrikaanse fabrieken kampen met chronische problemen, zoals administratieve vertragingen, verkeersopstoppingen, slechte logistiek en onstabiele wisselkoersen. De kwaliteit en stiptheid van mogelijke bestellingen laat dan ook (nog steeds) veel te wensen over.

De andere (Chinese) aanpak

In plaats van uitsluitend exportgerichte modellen na te streven, zoals Westerse multinationals, stimuleren Chinese industriële ondernemingen in Afrika de lokale ondernemingen om samen te groeien door zich voornamelijk op de binnenlandse markten te richten.

Sun Jian, een zakenman uit Wenzhou, China levert daar een uitstekend bewijs van. De man bezocht Nigeria in 2003 en stelde vast dat het land massa’s keramische producten importeerde. Sun zag daar een commerciële kans. Omdat keramiek zwaar en breekbaar is, is het niet zo geschikt voor (internationaal) transport. Lokale productie levert fabrikanten een groot marktvoordeel op. Sun investeerde in 2004 dan ook zo’n 40 miljoen dollar in de Nigeriaanse Wangkang Ceramic Factory. De in die fabriek geproduceerde tegels kenden meteen een groot succes bij de lokale consumenten en werden snel populair.

De voorbije twintig jaar heeft het bedrijf ondertussen vijf grote tegelfabrieken opgezet in Nigeria, Ghana, Tanzania en Oeganda. De productie van deze vijf bedrijven is goed voor voor 25 procent van de hele Afrikaanse markt van keramische tegels. Dit voorbeeld laat zien hoe industriële ontwikkeling kan plaatsvinden door de Afrikaanse markt goed te bestuderen en nichegebieden te identificeren. Westerse multinationals zien de Afrikaanse markt vaak over het hoofd en besteden zelden aandacht aan de specifieke behoeften en belangen van de lokale consumenten. Geïmporteerde producten uit Europa en de VS zijn voor de lokale bevolking haast altijd te duur. Door nauwere economische en handelsbetrekkingen met Afrikaanse landen uit te bouwen zijn Chinese bedrijven zich meer bewust geworden van de Afrikaanse markt en hebben ze nieuwe trends opgemerkt. Chinese bedrijven zetten ter plaatse fabrieken op om alledaagse producten te maken zoals bouwmaterialen, meubels, plastics, voedsel, medicijnen, kleding en schoeisel. Lokaal geproduceerde goederen verlagen niet alleen de transportkosten, ze spelen ook vlotter in op veranderende consumentenvoorkeuren en markttrends. De lokaal vervaardigde producten hebben de bestaande import nog niet vervangen, maar ze vullen wel almaar meer gaten in de lokale markt.

Afrikaanse markten begrijpen

Chinese ondernemingen begrijpen de Afrikaanse markten klaarblijkelijk beter dan hun westerse tegenhangers. Daar zijn twee redenen voor: ten eerste is er de decennialange economische samenwerking tussen China en Afrika en ten tweede is er China’s sterk ontwikkeld industriëel systeem. De oprichter van Wangkang was oorspronkelijk niet actief in de keramische industrie, maar toen hij de zakelijke kans zag, nam hij snel contact op met leveranciers van keramische productieapparatuur in China en kon hij binnen een paar maanden al Afrikaanse productielijnen openen. Wangkang kon rekenen op Chinese bedrijven voor installatie, fijnregeling, training en onderhoudsdiensten.

Wankele energiebronnen

Vanwege de onstabiele stroomvoorziening en onderhoudsproblemen op het Afrikaanse continent zijn nieuwere soorten precisiemachines uit Europa en de Verenigde Staten niet zo geschikt voor gebruik in Afrika. Chinese basisapparatuur daarentegen werkt goed in deze omgeving en ze is bovendien zuinig en duurzaam. Afrikaanse fabrieken varen dus wel bij China’s uitgebreide industriële systeem en sterke ondersteunende diensten. Ze kopen de belangrijkste grondstoffen lokaal, produceren lokaal en verkopen hun producten op de lokale markt. Daardoor ontstaat geleidelijk een eerste lokale basis van industriële productie en circulatie, iets waar westerse bedrijven ‘traditioneel’ geen oog voor hadden (en hebben). Hoewel deze industrieën klein beginnen, kunnen ze geleidelijk aan een alomvattende cyclische ontwikkeling aandrijven en vormen ze een duurzamer pad naar industrialisatie.

Een voorbeeld daarvan is de lokale recyclage van plastic in Ghana. Aanvankelijk zamelde een bedrijf uit de Chinese provincie Fujian lokaal weggegooide drankverpakkingen in. Ze verwerkte die tot plastic boodschappentassen. Het bedrijf was al snel behoorlijk winstgevend omdat er op hun domein haast geen concurrentie was. Dat trok al snel veel aandacht en lokale bedrijven zagen er plots ook mogelijkheden in. Via hun Chinese partners vonden deze opstartende bedrijven leveranciers van machines en apparatuur. De eerste zes-zeven jaar kozen de nieuwkomers op Chinees advies niet voor felle concurrentie. Ze werkten integendeel samen om de industriële ’taart’ te verdelen. Het geografische bereik voor recyclage breidde zich daardoor geleidelijk uit van de hoofdstad Accra naar het hele land. Al snel bleek dat lokale bedrijven de dumpplaatsen van afgedankte verpakkingen beter konden lokaliseren dan hun Chinese concurrenten omdat ze de sociale omgeving beter kennen. De lokale bedrijven gingen zich richten op ‘upstream recycling’ en primaire verwerking en namen honderden afvalinzamelaars in dienst. De Chinese bedrijven van hun kant die een beter inzicht hebben in de machines en de productie, gingen op hun beurt meer investeren in het gebruik van innovatieve technologieën om de interne processen te verbeteren. Dat leidde voor iedereen tot betere prestaties, lagere kosten en een hogere klanttevredenheid. Ondertussen hebben zowel Chinese als Ghanese bedrijven hun zinnen gezet op andere soorten kunststofrecycling en -verwerking. Op die manier stimuleren Chinese en Ghanese bedrijven samen de ontwikkeling van de hele Ghanese cluster van kunststofrecycling en -verwerking.

Chinees-Afrikaanse industriële samenwerking versus Washington

De Chinees-Afrikaanse samenwerking heeft zowat overal vooruitgang geboekt bij het oplossen van industriële coördinatieproblemen door de aanleg van infrastructuur en industrieparken, door het opzetten van toeleveringsketens en door het verbinden van markten. Voor verdere industriële ontwikkeling is echter veel meer nodig dan het leveren van apparatuur of het bouwen van fabrieken. Om te industrialiseren moeten ontwikkelingslanden een ommekeer maken in hun sociale structuren en denkwijze. China beseft dat dit proces in elk land of elke regio anders zal verlopen, afhankelijk van de lokale geschiedenis, cultuur en gewoonten. Als China samenwerkt met Afrikaanse landen, probeert het sowieso altijd oog te hebben voor de lokale omstandigheden.

Vandaag stelt zich in die bredere context het specifieke probleem Oost-Congo waar de VS het China moeilijk wil maken en zélf de touwtjes in handen wil nemen. In Oost-Congo zijn effectief verschillende Chinese bedrijven actief, voornamelijk in de sectoren mijnbouw, infrastructuur en energieopwekking. In de mijnbouw gaat het om Sicomines, een joint venture tussen Chinese staatsbedrijven (waaronder Sinohydro en China Railway Group) en de Congolese overheid. Het bedrijf is actief in de koper- en kobaltmijnbouw, vooral in de provincie Katanga. Een andere Chinese mijngigant is China Molybdenum. Het bedrijf deed een aanzienlijke investering in de Tenke Fungurume-mijn in de provincie Lualaba (het vroegere Haut-Katanga). De Tenke Fungurume-mijn is een van de grootste koper- en kobaltmijnen ter wereld. Tenslotte is er nog de Zijin Mining Group, een Chinees privé-bedrijf met de Kamoa-Kakulamijn in de buurt van Kolwezi.

Naast de mijnbouwbedrijven zijn er ook twee belangrijke Chinese bouwondernemingen actief in Oost-Kongo. Het gaat om de China Road and Bridge Corporation (CRBC), een bedrijf dat wegen aanlegt en bruggen bouwt. Meer specifiek doet het dat voor de belangrijke transportroutes die mijnbouwgebieden verbinden met havens. Daarnaast is er nog het Chinese staatsbedrijf Sinohydro dat dammen en waterkrachtcentrales bouwt, zoals de Busanga-waterkrachtcentrale op de Lualabarivier.

Wat de energievoorziening van de hele regio Centraal en West-Afrika betreft, werd de bouw en afwerking van de Inga3-dam op de Congostroom (geplande capaciteit: 4.800 MW) toevertrouwd aan de China Gezhouba Group, evenens een staatsbedrijf. Het levert er de technische expertise op het gebied van waterkrachttechnologie en grootschalige infrastructuurprojecten (naast Inga 1 + 2). Het bedrijf heeft ruime ervaring opgebouwd met soortgelijke projecten in China en andere landen.

Wat met de lokale bevolking?

In Europa en de VS wordt de aanwezigheid van al die Chinese bedrijven vaak geportretteerd als als een vorm van economische exploitatie, waarbij de lokale bevolking niet altijd profiteert van de opbrengsten van de natuurlijke hulpbronnen. Het klopt dat culturele en communicatiebarrières soms leiden tot misverstanden en conflicten tussen Chinese werknemers en de lokale bevolking. Toch is de balans van de Chinese investeringen overwegend positief. Zo hebben ze geleid tot enorme jobcreatie, vooral in de mijn- en bouwsectoren. De infrastructuurprojecten, zoals wegen en bruggen, hebben bijgedragen aan een betere toegang tot afgelegen gebieden, wat de lokale handel en mobiliteit bevordert. Tenslotte zorgen de energieprojecten er op middellange lange termijn voor de stabielere energievoorziening die een verdere industrialisering moet mogelijk maken.

De Chinese bedrijven proberen op de juiste manier om te gaan met tegenstellingen en conflicten die ontstaan met lokale arbeiders, inheemse gemeenschappen, zakenpartners en overheidsinstanties. Dit is vooral belangrijk als de internationale spanningen toenemen en buitenlandse politieke krachten conflicten proberen aan te wakkeren en te gebruiken voor hun eigen agenda… zoals vandaag het geval is in het Congo van Tsjisekedi waar de VS het conflict opzoekt met China. Met het oog op de historische ontwikkelingen in het Afrikaanse continent, lijkt de lokale bevolking echter geen belang te hebben bij Trumps pogingen om de Chinezen uit de regio Oost-Congo te verdrijven. De VS blijft een koloniale grootmacht die enkel geïnteresseerd is in de eenzijdige exploitatie van voor hen strategisch belangrijke bodemrijkdommen… een verwijt dat je China bezwaarlijk kunt maken.

Noten:
1 NEPAD (New Partnership for Africa’s Development) is een ontwikkelingsprogramma van de Afrikaanse Unie dat in 2001 werd gelanceerd. Het richt zich op het bevorderen van economische groei, duurzame ontwikkeling en armoedebestrijding in Afrika. Het initiatief benadrukt goed bestuur, regionale samenwerking en partnerschappen met internationale organisaties en donorlanden. China is daarbij de grootste partner.
AIDA (Action Plan for the Accelerated Industrial Development of Africa) is een strategisch plan dat in 2007 werd gelanceerd om de industriële ontwikkeling in Afrika te versnellen. Het richt zich op het versterken van de industriële capaciteit van Afrikaanse landen, het creëren van banen en het bevorderen van economische diversificatie. Ook hier is China Afrika’s grootste partner.
2 Adam Smith,
An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations
(Edinburgh: Thomas Nelson Press, 1843), 3–5
3 Het Forum on China-Africa Cooperation (FOCAC) is een belangrijk platform voor collectieve dialoog en multilaterale samenwerking tussen China en Afrikaanse landen. Het werd opgericht in 2000 en heeft sindsdien een centrale rol gespeeld in het versterken van de bilaterale betrekkingen tussen China en Afrika. FOCAC bevordert economische samenwerking, handel, investeringen, en ontwikkelingshulp tussen China en Afrika. Het forum richt zich op thema’s zoals infrastructuurontwikkeling, onderwijs, gezondheidszorg, armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling. Het ondersteunt ook culturele uitwisselingen en politieke dialoog. Alle Afrikaanse landen die diplomatieke betrekkingen onderhouden met China (zo’n 50 landen) nemen eraan deel, evenals de Afrikaanse Unie als overkoepelende organisatie.
4 Tang Xiaoyang en Tang Xiyuan, ‘From Government Initiative to Market Orientation: The Path of Sustainable Development of Overseas Industrial Zones’, Foreign Affairs Review, no. 6 (2019).
5 ENR’s 2023 Top 250 International Contractors’, Engineering News-Record,
https://www.enr.com/toplists/2023-Top-250-International-Contractors-1
6 Lin Songtian, ‘Remarks by Lin Songtian, Director-General of the Department of African Affairs of the Foreign Ministry, at the Plenary Session of the Fifth Meeting of the China-Africa Think Tanks Forum’, Ministerie van Buitenlandse Zaken van de Volksrepubliek China, 18 april 2016.

Bronnen: Wenhua Zongheng n°4: China’s Belt and Road Initiative and Africa’s Industrialisation
.