Verslag van een conferentie van Marie-Claire Bergère
Veel Westerlingen denken dat China via economische hervormingen een kapitalisme zal invoeren zoals bij ons, dat het daardoor zal verwesteren en ook bij een westers politiek systeem uitkomen. In haar boek “Chine. Le nouveau capitalisme d’État.” onderzoekt Marie-Claire Bergère, emeritus professor van INALCO andere scenario’s. Volgens haar is versterking van de rol van het staat en het verder zetten van een éénpartijsysteem het meest waarschijnlijk. Ze sprak daarover op een seminarie van het Madariaga College in Brussel op 21 mei.
Deng Xiaoping sprak over “de rivier van steen naar steen oversteken”. De vraag die zich stelt is wat het op de andere oever zal vinden. De economische hervormingen doorliepen drie fasen: van 1978 tot 1989 (Tian An men) lag de nadruk op landbouwhervorming, en verschoof vervolgens naar stedelijke hervorming. Van 1992 tot 2002 zien we een tweede ronde; vooral op de stedelijke nijverheid gericht; in die periode zien we een brede privatisering van staatsbedrijven. Vanaf 2002 is China lid van de Wereldhandelsorganisatie en integreert zich in de wereldeconomie; de hervormingen vertragen. Is China vandaag nog aan het hervormen, of is het in een stabielere periode van ‘normale’ economische problemen?
Belangrijk is dat de Chinese hervormingen vanuit de partijtop gelanceerd en geleid zijn, in tegenstelling tot Oost-Europa waar ontevredenheid bij de bevolking de motor was. Daardoor is er in China meer continuïteit en een stapsgewijze aanpak is karakteristiek. Een ander belangrijk aspect is de rol van buitenlandse handel en buitenlandse investeringen, en van rijke overzeese Chinezen. Een derde element was de jonge bevolking die gezorgd heeft voor veel beschikbare arbeidskrachten; dat voordeel loopt nog tot ongeveer 2015. Elk jaar verhuizen 10-20 miljoen mensen van het platteland naar de stad.
China is al de tweede economie in de wereld, het is de grootste handelsnatie, de groei blijft zeer hoog ondanks wat vertraging, en China begint in het buitenland te investeren. Het beschikt over het meest vreemde deviezen. En het weerstaat van alle landen het best aan de crisis die in 2008 begon.
Een deel van de staatsbedrijven is geprivatiseerd zodat we nu een gemengde economie hebben. Tussen 120 en 170 zeer grote staatsbedrijven worden nationaal bestuurd; daarnaast besturen lokale overheden hun eigen kleinere staatsbedrijven. Staatsbedrijven zijn dikwijls omgevormd in vennootschappen, eventueel met aandelen op de beurs en werkend volgens een commerciële logica. De staatsbedrijven worden gecontroleerd, maar niet dagelijks bestuurd door nationale en lokale holdings. Staatsbedrijven zijn nu veel efficiënter dan voordien. Ze genieten ook nog van voordelen en bescherming door de overheid. Het anticrisis stimuleringspakket van 4.000 miljard yuan ging voornamelijk naar de staatssector. De privésector is erg dynamisch, maar kwetsbaar. Jaarlijks verdwijnen veel bedrijven. En vooral in geprivatiseerde bedrijven heeft de staat op allerlei manieren nog veel te zeggen, zodat de privésector moeilijk af te bakenen is. Op het raakvlak staat-privé speelt corruptie een rol. Politiek zijn de privéondernemers uit noodzaak gebonden aan de partij maar sommigen mogen er zelfs lid van worden.
Volgens de auteur is het erg moeilijk een etiket te plakken op het huidige Chinese systeem. Pragmatisme en geleidelijke evolutie overheersen. Men volgt eigenlijk geen economische theorie. Neem het streven naar “marktsocialisme”, volgens de auteur een oxymoron. In het Westen is dit lang aanzien als een opstapje naar vrije markt, kapitalisme en democratie. Maar China is geen kapitalisme: het beperkt de staatsinterventie niet, heeft geen dominante privésector in de markt, en ondernemers zijn niet de belangrijkste agenten van ontwikkeling. Het Westen is hier idealistisch, of verblind door de val van het communisme in Oost-Europa en het “einde van de geschiedenis”. De kortzichtigheid van het Westen kan ook verklaard worden door de invloed van multinationals, waarvan sommigen hoopten China te kunnen veroveren, en anderen er effectief grote winsten maken. China zelf heeft ook actief meegewerkt aan dat verkeerd beeld, want anders werd het niet toegelaten tot de Wereldhandelsorganisatie. Vooral in de crisis van 2008 zijn de ogen van veel Westerlingen beginnen open gaan, toen zijn een anticrisisplan ontdekten dat op maat van de staatsbedrijven geschreven was.
Volgens de auteur is het Chinese systeem hybride, pragmatisch en heeft het gaan behoefte aan een etiket. Het enige wat telt is of het werkt: het uitroeien van de armoede, de voortdurende vooruitgang van de middengroep, enz.
Sinds de crisis van 2008 zijn de Chinezen wel meer zelfbewust geworden, ze realiseren zich dat ze veel dingen eigenlijk beter kunnen dan de Europeanen die in crisis zitten. Men spreekt soms opnieuw over de voordelen van het socialisme.
Het idee van een China-model, een ‘Beijing consensus’, wint veld niet alleen in het buitenland maar ook in China. Nochtans is volgens de auteur dit hybride systeem niet echt een primeur: Tijdens de Qing dynastie einde 19de eeuw, tijdens de dictatuur van de Kuomintang en in de eerste jaren van de Volksrepubliek bestond al iets gelijkaardigs. Ze verwijst ook naar het opkomende Duitsland of het Japan van de Meiji in de 19de eeuw, en de Aziatische tijgers van de jaren 60-70.Wel heeft het huidige China enkele originele aspecten: het maakt gebruik van een context van toenemende globalisering; de schaal van het systeem is veel groter dan elders en er is een interessante combinatie van centralisme en decentralisering. Een derde origineel aspect: het systeem noemt zichzelf communistisch; er bestaat nog altijd een leninistisch machtsmonopolie hoewel de ideologische basis grotendeels verdwenen is.
Een laatste origineel aspect betreft de mogelijke duurzaamheid van het systeem: andere hybride systemen in het verleden mislukten of werden na enige tijd door klassiek kapitalisme vervangen. Is het Chinese systeem een systeem voor de eerste fase van de ontwikkeling of zal het blijven bestaan? Het systeem botst duidelijk tegen enkele grenzen. De uitvoer stokt door de crisis in het Westen; de sociale polarisatie leidt tot rellen; het milieu gaat kapot; natuurlijke rijkdommen raken uitgeput; de bevolking vergrijst snel; er is een vastgoedbel; er wordt teveel energie verkwist; groei hangt teveel af van overheidsinvesteringen. Kan de huidige leiding dat systeem voldoende bijsturen, in de richting van meer binnenlands verbruik, een betere verdeling? Volgens de auteur, die hierbij de lijn van de Wereldbank en de liberale stroming in China volgt, loopt de bijsturing via een grotere rol voor de privésector, een vrijmaking van de munt en van de banksector. Plus hogere lonen, betere sociale zekerheid en meer milieubescherming. Dat is niet gemakkelijk want het gaat de groei vertragen en kan de steun voor de Communistische Partij verzwakken. Bovendien is er weerstand vanuit de staatsbedrijven die zeer nauwe banden met de politici hebben. De vorige leiders Wen en Hu wisten wat er moest gebeuren doch konden onvoldoende op tegen deze lobbies. Vraag is of Xi en Li krachtdadiger zullen zijn.
Marie-Claire Bergère: Chine. Le nouveau capitalisme d’État. Paris: Fayard, 2013, 310 p.
Volledig verslag van conferentie en discussie: http://www.madariaga.org/images/madariagareports/2013-may-21%20-%20the%20new%20state%20capitalism.pdf