Opinie van Jonathan Holslag verschenen in De Standaard op woensdag 10 maart 2010
Terwijl de VS en Europa alle zeilen moeten bijzetten om de economische crisis binnen de perken te houden, lijkt China het onheil vrij makkelijk te doorstaan. Dat is het cliché. Maar het klopt niet, betoogt JONATHAN HOLSLAG.
In Peking is het dezer dagen verzamelen geblazen voor de 2.900 vertegenwoordigers van het Nationale Volkscongres. Na een periode van economische turbulentie was het uitkijken naar de economische agenda die de immer minzame premier Wen Jiabao zou voorstellen voor het komende jaar. Maar de zitting van het congres is ook een belangrijke graadmeter voor de populariteit van China’s politieke leiders en hun plannen om de groei van de Volksrepubliek op de rails te houden.
Zelfs in tijden van economische crisis dendert de Chinese locomotief in een razend tempo voort. Negen procent groeide de economie in 2009 en Peking lijkt vast van plan om die cadans voort te zetten. Naast een meer ‘bescheiden’ groei van acht procent voor 2010 wil de partijtop van China een van de slagkrachtigste kenniseconomieën ter wereld maken, met miljarden aan investeringen in schone energie, nanotechnologie en informatica. De kloof tussen arm en rijk moet aangepakt worden en om al die verwezenlijkingen luister bij te zetten willen de Chinezen nu ook een eigen ruimtestation in een baan rond de aarde brengen. De sky is al lang niet meer de limit voor China.
Fundamentele zwaktes
Zo lijkt het althans. In werkelijkheid zijn de partijbonzen in Peking zich steeds meer bewust van de fundamentele zwaktes van de Chinese economie. ‘We kijken aan tegen een zeer complexe situatie’, stelde premier Wen. ‘Onze omgeving blijft gekenmerkt door destabiliserende factoren en onzekerheden.’ Met die uitspraak legde Wen de vinger op de wonde. China blijft afhankelijk van welvarende buitenlandse markten en die partnerlanden zouden het wel eens kunnen laten afweten. De Amerikaanse president Barack Obama sprak onlangs nog over ‘hardere maatregelen om oneerlijke import uit China aan te pakken’. Ook in de Europese Unie wordt met stijgende argwaan gekeken naar het groeiende handelstekort met China, nu goed 170 miljard euro.
Waar het voor de Chinese overheid al een aantal jaren op aankomt, is China om te vormen van de fabriek voor de wereld naar een welvarende economie die grotendeels voor zichzelf produceert. Minder uitvoer dus en meer binnenlandse consumptie. Zonder twijfel consumeren de Chinezen aanzienlijk meer dan voorheen. Probeer maar eens door het verkeer in een stad als Shanghai te ploegen: de Chinezen zijn gek op autorijden en ze hebben daar nu ook het geld voor. In de winkelcentra is er voor elk wat wils: afgeprijsde airco’s voor Wang Modaal, maar voor de nieuwe Chinese yuppies ook luxe van een decadentie die we hier in Europa nog niet kennen.
Te veel van alles
Maar het probleem is dat de Chinese afhankelijkheid van de export tegelijk verder is toegenomen. Dat komt vooral doordat de industriële productie veel sneller groeit dan de consumptie van de huishoudens. Terwijl de industriële productie in 1999 nog even groot was als wat huishoudens aankochten, draaide er in 2008 voor vijfhonderd miljard euro méér van de band dan wat Chinese gezinnen konden consumeren. Dat overschot moeten de Chinezen dus in het buitenland zien te verpatsen. Neem bijvoorbeeld laptops. De binnenlandse verkoop ervan is de laatste vijf jaar gestegen van één tot tien miljoen stuks. Spectaculair, zeer zeker. Maar de uitvoer van laptops groeide van dertien miljoen tot 110 miljoen stuks, goed voor zestig miljard euro. De Chinezen worden dus nog steeds vooral rijker door méér te produceren dan ze zelf nodig hebben.
Een bijkomend probleem is dat veel van die industriële markten compleet verzadigd zijn. Niet alleen in China, maar wereldwijd is er een overcapaciteit in bijna alle belangrijke productsegmenten: auto’s, koelkasten, mobilofoons, noem maar op. Winstmarges van bedrijven zijn daardoor zeer klein, wat hen aanzet minder arbeiders aan te nemen. Ze willen méér produceren met minder mensen. De Chinezen hebben dus niet alleen ongelooflijk veel export nodig om de economische groei op peil te houden, maar ook zeer veel groei om de werkgelegenheid te garanderen. De Chinese economie groeide de voorbije jaren gemiddeld met negen procent, maar dit resulteerde slechts in een werkgelegenheidsgroei van één procent. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat het aandeel van de gezinsinkomens in de Chinese economie krimpt: van zestig procent in 1999 tot vijftig procent in 2009.
Zelfs de Chinese overheid duikt in de rode cijfers. Een steeds groter deel van de toename in economische groei wordt gegenereerd door investeringen in machines, infrastructuur enzovoort. Het feit dat de productieve economie niet meer veel oplevert, zet investeerders ertoe aan te speculeren in vastgoed of op de beurs. Daar zijn zich nu al gevaarlijke zeepbellen aan het vormen.
Ook van nieuwe groeisectoren zullen de Chinezen géén mirakels moeten verwachten. Zonnepanelen bijvoorbeeld. Na amper vijf jaar spectaculaire groei, kampt deze industrie, die grotendeels in China gevestigd is, met overproductie. Nu al ziet het ernaar uit dat dezelfde evolutie zich zal voordoen in systemen voor hybride wagens. Technologische vooruitgang blijft hoegenaamd een belangrijke katalysator voor economische groei, maar de positieve impact ervan op sociaal vlak blijkt steeds sneller uitgewerkt.
De Chinezen staan dus voor een zeer complexe economische uitdaging. De weg naar een welvarende Chinese binnenlandse economie is lang en de vraag rijst of het in een internationaal klimaat van onzekerheid die tijd zal krijgen.
JONATHAN HOLSLAG is onderzoeker Internationale Relaties aan de Vrije Universiteit Brussel.