Op 12 juni had in Brussel een conferentie van het European Policy Center plaats over de Europees-Chinese betrekkingen . Sprekers waren de Chinese ambassadeur Song Zhe bij de Europese Unie en Franz Jessen, verantwoordelijke voor China bij de Europese commissie, plus experten economie en milieu. Over economie eerst prof. Plasschaert, emeritus KUL en dan dr. Yin Zonghua, minister-adviseur van de Chinese ambassade bij de EU, verantwoordelijk voor de economische betrekkingen.
De toekomst is stralend maar de weg kronkelend
Ambassadeur Song Zhe vergeleek de relatie tussen de EU en China met een olifant: wie zich blindstaart op één detail kan het geheel niet vatten. De relatie moet in haar geheel en op langere termijn bekeken worden. Een win-win verhouding gebaseerd op gemeenschappelijke belangen en het ondersteunen van elkaars project ( de ontwikkeling van China enerzijds, de eenmaking van Europa anderszijds) is wel degelijk mogelijk. Het belangrijke aan de recente top van Praag is dat de hoogste verantwoordelijken van beide zijden zich daartoe opnieuw geëngageerd hebben. Song Zhe vroeg Europa zich niet tekort gedaan te voelen omdat het een groot handelstekort met China heeft; in het verleden was het lange tijd net omgekeerd; China doet inspanningen om het probleem voor Europa te helpen oplossen, ondermeer door aankoopdelegaties van hoog niveau te sturen. Aan Chinese kant zijn de twee belangrijkste pijnpunten: het vernederende Europese wapenembargo tegen China; en het feit dat de EU China niet erkent als markteconomie, waardoor China volgens de WTO regels een betere bescherming tegen onredelijke antidumping klachten zou krijgen.
Namens de EU had Franz Jessen het inderdaad over het terugdringen van het te grote handelstekort maar ook over de Europese hoop op de klimaatconferentie einde dit jaar in Kopenhagen gemeenschappelijke punten naar voor te kunnen brengen. En over de hoop op meer Chinese investeringen in Europa. Ook voor hem is het engagement van de leidende verantwoordelijken een belangrijk gegeven; in zijn beeldspraak: misschien is de foto van onze relatie vandaag niet mooi, maar de video is het wel.
Het ene handelstekort is het andere niet
Na dit officiële deel kwamen experts aan bod. Over economie eerst prof. Plasschaert, emeritus KUL en dan dr. Yin Zonghua, minister-adviseur van de Chinese ambassade bij de EU, verantwoordelijk voor de economische betrekkingen. Prof. plasschaert wordt hier in externso weergegeven, dr. Yin samengavat.
” Er zijn drie kanalen voor grensoverschrijdende economische relaties: 1. Handel in goederen en diensten 2. Rechtstreekse Investeringen in productie-eenheden 3. Financiële stromen.
Wat China en de EU betreft zal ik het niet over financiële stromen als dusdanig hebben, ook al is de financiële tsunami met zijn wereldwijd verwoestende gevolgen vandaag wel ons meest dringend probleem. Ik zwijg erover, niet alleen omdat het een complex onderwerp is, maar vooral omdat het Chinees financieel systeem minimaal geleden heeft. Om het simpel te zeggen, het Chinese banksysteem was nog niet gesofistikeerd genoeg en niet genoeg geïntegreerd in het globale financiële spel om besmet te geraken door financiële producten die, ook al werden ze voorgesteld als vernieuwend, de investeerders die er hun vertrouwen en hun spaarcenten aan gaven, grote schade toegebracht hebben en bovendien het hele financiële systeem uit evenwicht brachten en de reële economie in een wereldwijde recessie stortten.
Ik beperk me dus tot enkele opmerkingen over de twee andere kanalen die ik vermelde. Mijn vertrekpunt is het reusachtige handelstekort van de EU tegenover China, dit jaar 170 miljard euro’s.
In vele kringen, ook bij politieke strategen, wordt dit tekort gezien als onaanvaardbaar en wil men het snel rechttrekken. Echter, wanneer men zich beperkt tot het bekijken van de invoer- en uitvoerstatistieken, loopt men het risico op een misleidende kortzichtigheid; het beeld moet bijgesteld worden door rekening te houden met enkele belangrijke opmerkingen.
- a. Of een handelsbalans van een land gezond is en duurzaam, moet niet bekeken worden aan de hand van een bilaterale relatie, zelfs met een belangrijke handelspartner, maar aan de hand van de globale handelsbalans met alle landen.
- b. De uitvoer van China is sinds 1980 tot heel recentelijk veel sneller omhooggeschoten dan zijn BNP, zodat China nu een verbazingwekkend open economie heeft. Maar, 60% van zijn uitvoer is afkomstig van ondernemingen met buitenlands kapitaal, ttz. filialen van buitenlandse multinationals of joint-ventures. Toch even opletten hier: de statistieken rekenen Hongkong bij het buitenland.
In dit verband mag men niet vergeten dat rechtstreekse buitenlandse investeringen zich tot China aangetrokken voelen, niet op de eerste plaats door de mogelijkheid om ter plaatse goedkoop geproduceerde goederen te kunnen uitvoeren, maar meer en meer door de aantrekkingskracht van de potentieel immense Chinese binnenlandse markt. Daaruit volgt dat men door zich vast te pinnen op de gegevens over handel in goederen en diensten, geen goede inschatting kan maken van de ‘comparatieve voordelen’ van de betrokken landen – of beter gezegd, over de concurrentiële positie van de betrokken bedrijven. Inderdaad, firma’s , en speciaal diegenen die al sterk staan op hun thuismarkt, willen verder groeien door hun verkoop op buitenlandse markten uit te breiden. Maar meestal, en om een hele reeks redenen niet alleen verbonden aan vervoerskosten, kunnen afzetmogelijkheden in het buitenland niet veroverd worden van thuis uit, maar vereisen ze het opzetten van productie-eenheden in de landen waarvan men de markt wil veroveren. China is zo de meest in het oog springende ontvanger van directe buitenlandse investeringen geworden.
De aantrekkingskracht van de Chinese markt zal nog sterker worden nu de Chinese leiders hun inspanningen en middelen richten op het ontwikkelen van het uitgestrekte agrarische binnenland. Deze nieuwe strategie is economisch gezond, en sociaal, dus politiek, ten zeerste aan te bevelen om de kloof in welzijn van de plattelandbewoners tegenover de stads- en kustbewoners te verkleinen. Van nu af zal de groeistrategie meer gericht zijn op het verhogen van het binnenlands verbruik dan op het bevorderen van de uitvoer. Deze nieuwe tendens van de groei zal waarschijnlijk de uitvoer wat afremmen, maar men moet niet denken dat daardoor de invoer gevoelig zal toenemen: de bijkomende bestedingen op het platteland zullen vooral gaan naar lokaal geproduceerde goederen en sociale diensten.
c. China heeft zijn gamma van uitvoerproducten op een merkwaardige manier verbeterd. Het heeft concurrentiële voordelen bij de productie van arbeidsintensieve goederen, zoals speelgoed, schoenen en confectie; op die manier kwam de delta van de Parelrivier aan zijn bijnaam ‘fabriek van de wereld’. Maar recentelijk zijn elektrische toestellen en zelfs hoogtechnologische goederen zoals PC’s belangrijker geworden binnen de uitvoer.
d. Een groot deel van de Chinese uitvoer bestaat uit loonwerk, waarbij allerlei halfafgewerkte producten ingevoerd worden en ter plaatse geassembleerd tot eindproduct. Zulk loonwerk is het resultaat van het opsplitsen van de productieketting over een reeks landen, een fenomeen dat snel toeneemt. Bijgevolg is de toegevoegde waarde die in China blijft veel lager dan men zou verwachten wanneer het product helemaal in één enkel land , China zou vervaardigd worden.
Antidumping of protectionisme?
Behalve deze opmerkingen die moeten toelaten de naakte handelsstatistieken op een meer realistische manier te interpreteren, wou ik nog een algemene commentaar geven, namelijk dat een toenemende en voor beide zijden voordelige economische uitwisseling tussen China en de landen van de EU onvermijdelijk een aantal conflicten meebrengt tussen economische agenten van beide kanten, waarin dan de regeringen meegesleurd worden. Ik verwijs naar het mijnenveld van de antidumping procedures, dat een echt twistpunt geworden is in de betrekkingen tussen China en de EU. In de laatste tien jaar heeft de EU bijna 300 onderzoeken gestart naar dumping praktijken, en 42% daarvan hadden betrekking op Chinese firma’s. Ook China heeft intussen zijn eigen antidumping maatregelen uitgevaardigd, zoals ook verschillende andere nieuw-geindustrialiseerde landen deden.
Enkele weken terug was ik aanwezig bij een verhit debat over antidumping hier in Brussel, op het International Center on International Political Economy. Er werd een gedetailleerde analyse van een concreet geval naar voor gebracht door ambtenaren van de Europese Commissie, om aan te tonen dat Chinese firma’s wel degelijk aan dumping doen; maar anderen, waaronder academische specialisten, stelden dat het beschuldigen van dumping praktijken dikwijls een dekmantel is voor protectionisme.
Er is geen twijfel dat er dumping gebeurt en zo de concurrentie vervalst wordt. Men kan stellen dat in sommige gevallen Chinese producten uitgevoerd worden aan abnormaal lage prijzen, wat technisch gezien inderdaad dumping is. In feite echter, worden in China de algemene boekhoudkundige regels en de kostberekening in het bijzonder, niet goed opgevolgd, waardoor sommige Chinese firma’s kunnen verleid worden onder hun kostprijs te verkopen; maar dergelijke praktijken kunnen ze niet lang volhouden, want voortdurende verliezen zouden al snel tot faillissement leiden. Daar tegenover staan een groot aantal onderzoeken op hoog academisch niveau waaruit blijkt dat antidumping maatregelen dikwijls dienen om de eigen productie en concurrentiepositie te beschermen. Uiteindelijk kan voor een concreet geval moeilijk uitgemaakt worden of er al dan niet dumping is, en komt het zelfs neer op een discussie over concepten.
Meer fundamenteel bekeken komen de discussies over dumping voort uit het feit dat in de huidige globaliserende wereld in de invoerlanden een conflict ingebouwd is tussen de belangen van enerzijds de lokale producenten die hun binnen- en buitenlandse markten willen behouden en anderzijds de invoerders (en daarachter de verbruikers die van lagere prijzen profiteren). Invoerders willen de vrijheid om in te voeren uit het land met de laagste productiekost, terwijl de lokale producenten zich bedreigd voelen door dergelijke invoer en lobbyen voor bescherming. Vermits jobs op het spel staan, en de publieke opinie kan gemobiliseerd worden, geraken de regeringen vanzelf betrokken en komen ze onder druk om beschermende maatregelen te nemen. En toch, een aantal ernstige studies tonen aan dat maatregelen om de mensen te ondersteunen die hun job verliezen meestal beter werken dan maatregelen om sectoren zonder toekomst kunstmatig langer in leven te houden.
Men kan gemakkelijk een aantal recente voorbeelden van dergelijke belangenconflicten vinden. Sommigen hebben betrekking op eenvoudige verbruiksgoederen, zoals textiel, schoenen en fietsen, waarvan de Europese producenten misschien hun productiecapaciteit naar China verplaatst hebben. Ander hebben betrekking op halfproducten, zoals staal die nodig zijn als grondstof voor metaalverwerkende bedrijven.
Bovenstaande commentaren zijn geenszins volledig, maar ze tonen aan dat in de complexe wereld van handels- en investeringsrelaties tussen China en de EU de regeringen en hun onderhandelaars niet anders kunnen dan een aantal specifieke maar lastige problemen tot wederzijdse voldoening op te lossen. Daarbij is het uiterst belangrijk dat men op het hoogste politieke niveau niet bezwijkt voor de verleiding om protectionistische muren op te richten, zeker nu de wereldeconomie er zo belabberd aan toe is; en dat men niet vergeet en de publieke opinie eraan herinnert dat internationale handel en investeringen mechanismen zijn die over de tijd bewezen hebben dat ze globale welvaart kunnen verhogen, en dus moeten bevorderd worden. Dit houdt in dat gebruikers van eindproducten en verwerkers van halfproducten in staat gesteld worden de goederen die ze nodig hebben te kopen in de landen met de laagste productiekosten, op voorwaarde dat deze lagere kosten doorgerekend worden in lagere prijzen voor de consument.”
300 euro voordeel per Europees gezin
Dr. Yin Zonghua gaat in grote lijnen akkoord met de opmerkingen van professor Plasschaert die hij illustreert met concrete elementen:
Het deficit van de EU met het Verre Oosten is al tien jaar stabiel. Het tekort met China stijgt en dat met de andere landen in de regio daalt: de goederen uit het Verre oosten maken nu een omwegje via China.
Veel van de Chinese uitvoer gebeurt door Europese firma’s die er de winst van opstrijken; 30.000 Europese JV zijn er al, voor 206 miljard dollar investeringen; daarmee is de EU de vierde investeerder in China.
Omgekeerd schaaft de invoer van goedkope producten uit China ongeveer 0,2-0,3% van de Europese inflatie af. Voordeel: ongeveer 300 euro per jaar per gezin. Met antidumping maatregelen gaat dit verloren.
Chinese consumenten beginnen de Europese merken te ontdekken; daar zit veel potentiële groei in voor Europa.
Volgens Yin moet men ook de al bereikte resultaten van de China-EU top en van de Economische en Handels Dialoog op Hoog Niveau op waarde schatten: er zijn resultaten betreffende duurzame ontwikkeling, samenwerking van KMO’s, douanesamenwerking, , bescherming van de consument, wetenschappelijke en technologische samenwerking.
Om de economische samenwerking met wederzijds voordeel nog te verbreden moet men streven naar open markten, mekaars gevoeligheden ten volle erkennen, en voordeel halen uit de sterke kanten van elke partner.