Een westerse studie geeft voor het eerst een overzicht van alle noodleningen die China de voorbije 20 jaar gegeven heeft. Vooral sinds de coronacrisis is het bedrag opgelopen. China blijkt meer en meer een alternatief voor het door het westen gedomineerde IMF als ultieme reddingsboei.
Een studie door onderzoekers van AidData, World Bank, Harvard Kennedy School en Kiel Institute for the World Economy geeft voor het eerst totale cijfers voor de financiële noodhulp die China verleende aan landen met hoge schulden.
Tussen 2000 en 2021 kwam China in 128 gevallen 22 landen met hoge schulden ter hulp voor een totaal bedrag van 240 miljard dollar.
Bijna de helft van het totaal, 104 miljard dollar werd uitgekeerd tussen 2019 en 2021, toen meer landen in de problemen kwamen door de economische schade van corona, de stijgende rentevoet en de stijgende dollarkoers die hun schulden zwaarder maken om af te betalen.
De Chinese noodleningen komen in twee vormen. De eerste, voor een totaal van 170 miljard dollar, is een zogenaamde swap. Dit is een courante financiële techniek. De betrokken landen krijgen Chinees valuta (die internationaal als betaalmiddel aanvaard worden) in ruil voor hun eigen munt. Die eigen munt kopen ze nadien aan een vooraf vastgelegde koers terug met Chinese valuta die ze verdiend hebben door uitvoer. De tweede vorm is een directe lening door een Chinese staatsbank, voor een totaal van 70 miljard dollar.
Een interessant alternatief voor het IMF
Traditioneel komen landen die hun schulden niet meer kunnen betalen terecht bij het Internationaal Monetair Fonds, een multilaterale instelling die altijd door een Europeaan geleid wordt maar waar de VS met een blokkeringsminderheid de feitelijke koers kunnen uitzetten. Vooraleer noodleningen te geven legt het IMF aan de noodlijdende landen hervormingen in neoliberale zin op, zoals besparingen op sociale sectoren en privatisering van belangrijke bedrijven.
Het IMF heeft momenteel voor ongeveer 165 miljard dollar leningen uitstaan.
Het is begrijpelijk dat een aantal landen gelukkig zijn met het Chinese alternatief. China stelt immers geen eisen van hervormingen. Het geeft noodleningen op basis van de toekomstige capaciteit voor terugbetaling van het land. Voor de allerarmste landen scheldt het gewoonlijk de bilaterale schuld kwijt.
Bij de 22 landen die Chinese noodleningen kregen zijn er die ook van het IMF leningen kregen, bijvoorbeeld Argentinië, Wit-Rusland, Ecuador, Egypte, Laos, Mongolië, Pakistan, Suriname, Sri Lanka, Turkije, Oekraïne en Venezuela.
De westerse leden van het IMF verwijten China dat het bilateraal noodleningen verschaft en daarbij niet transparant is waardoor het coördineren moeilijk wordt. China zegt dat alle noodleningen transparant zijn.
De Financial Times beweert dat de rente op de Chinese leningen wel hoger ligt dan die van het IMF. Gemiddeld 5% tegen 2%. De krant vergelijkt hier appelen met citroenen. De Chinese noodleningen bestaan immer voor een deel uit bilaterale staatsleningen en voor een deel uit leningen door commerciële staatsbanken terwijl de IMF-leningen volledig niet-commercieel zijn.
Veel van de Chinese noodleningen gingen naar landen die grote projecten uitvoerden onder het Chinese Belt and Road Initiative (de nieuwe Zijderoutes). Tussen 2013 en 2021 werden volgens het American Enterprise Institute projecten op touw gezet voor een totaal van 831 miljard dollar. Een aantal ontvangende landen hebben momenteel schuldproblemen. In tegenstelling tot wat we in onze media vernemen over de Chinese ‘schuldenval’, zijn de grootste schulden echter niet bij China aangegaan maar wel bij buitenlandse commerciële banken, meestal door het uitgeven van overheidsobligaties in vreemde valuta.
Bron: Financial Times