Zowat alle DVD-spelers die in de wereld verkocht worden, werden geproduceerd in China, maar het zijn de Japanners die de intellectuele rechten opstrijken. In persknipsels lees je dat China Europa voorbijsteekt betreffende uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling (R&D), maar eigenlijk heeft een uiterst klein percentage van de Chinese firma’s de intellectuele eigendomsrechten van de geïmporteerde technologieën (0.03%). China zond de afgelopen 25 jaren 700.000 studenten naar het buitenland, maar slechts een minderheid keerde terug… We proberen in dit artikel een inzicht te krijgen in het vat vol tegenstellingen dat China ook op het gebied van wetenschap en technologie is.
Om China’s inspanningen op wetenschappelijk gebied te beoordelen hanteren we vier maatstaven: de technologie-intensiteit uitgedrukt in R&D/BNP, het aantal wetenschapslui op de totale bevolking, het aandeel van R&D in fundamenteel onderzoek en het aandeel van R&D gefinancierd door de bedrijven. Aansluitend analyseren we ook een paar resultaten. De technologie-intensiteit verdubbelde op tien jaar tijd om 1,42 % van het BNP te bereiken in 2006. Daarmee is China het enige land met een laag gemiddeld inkomen dat boven de 1 % van het BNP uitkomt. Hoewel de intensiteit daarbij in de buurt van Canada of Australië komt te liggen, bedraagt het Chinese aandeel voor fundamenteel onderzoek in het totale bedrag echter duidelijk minder: nauwelijks 5 % terwijl dat in de USA, Japan en Korea tussen een kwart en de helft bedraagt. Het aandeel R&D dat door de ondernemingen opgebracht wordt, ligt in China met 57 % iets onder het aandeel in die drie landen, maar is dan weer hoger dan in het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Italië en Canada. Er is op dit punt ook duidelijk vooruitgang vergeleken met onze vorige bijdrage (China Vandaag 1/11/2001)
Dan de resultaten. Het aantal wetenschappers en ingenieurs bedraagt 10 op 10.000 en dat is vergelijkbaar met Turkije, maar ligt duidelijk achter op Italië (28), Oostenrijk (48), Verenigd Koninkrijk (55) en Canada. Het absolute aantal wetenschappers is uiteraard wel hoog (alleen de USA telt er meer). China overvleugelde het afgelopen jaar het Verenigd Koninkrijk en Japan wat betreft de publicatie van wetenschappelijke artikels. Qua patenten stond China achteraan op de lijst. Vorig jaar was ook op dat vlak een sterke stijging te zien waardoor China wereldwijd op de vierde plaats komt, maar 40 pct van de patenten is wel afkomstig van buitenlandse ondernemingen. Qua export nam het hightech-gedeelte voortdurend toe tot 23 % in 2003, waarbij het land gunstig afsteekt ten aanzien van India, Brazilië en Japan. Van meer betekenis daarbij is dat terwijl in 1995 de buitenlandse ondernemingen in China 80 % van die technologische export vertegenwoordigden, dit percentage afnam tot ongeveer 50 % in 2000.
Feit is dat China op tien jaar tijd zoals enkele andere grote landen een reuzensprong gemaakt heeft en de vraag is hoe dit komt. Als de levenstandaard verhoogt, stijgt ook de vraag naar technologisch intensieve producten- en diensten. Electronica-en telecommunicatie is hier een goed voorbeeld van. In de grote –en middelgrote bedrijven uit deze sector steeg gedurende de tweede helft van de jaren negentig het R&D budget met factor 2,5 om nu 7,5 % te bedragen. China heeft bovendien een geschikte voedingsbodem om de sprong voorwaarts te laten gedijen. De alfabetiseringsgraad van de bevolking is vrij hoog, wat de vraag naar technologisch intensieve producten zoals telecom of computers ook doet toenemen. Ten tweede was de infrastructuur vroeger pover, maar door de snelle invoer van de nieuwste technologieën heeft het land enkele etappes kunnen overslaan, wat bijvoorbeeld het geval is in telecom en auto’s. China’s eerste hybride auto voor massaproductie rolde in december te Chongqing van de band bij Chang’an. Ten derde zetten meer en meer multinationals R&D centra op in de nabijheid van grote consumentenmarkten (zie later).
Behalve deze externe factoren, speelt de gevolgde politiek ook een doorslaggevende rol. China heeft nu een markteconomie, waarbij de overheid eerder een sturende en superviserende rol speelt. Terwijl de regering in 1991 nog 30 % van de wetenschapsfinanciering op zich nam en de ondernemingen 28 % bekostigden, zakte het regeringsaandeel in 2002 tot een kwart en steeg dat van de ondernemingen tot 57 %, een cijfer dat vergelijkbaar is met dat in de OESO-landen. Merkwaardig is dat tijdens de periode 1995 tot 2001 enerzijds het aantal R&D-toelagen met de helft afnam in het aandeel van R&D-uitgaven, terwijl het aandeel belastingstoelagen met een derde daalde. Dit bewijst dat de ondernemingen zelf de spil geworden zijn in de groei van de R&D, zoals in een markteconomie.
Gedurende de periode van 1995 tot 2001 nam het aantal sterke R&D performers toe van 20 tot 29 % en het aantal grote- en middelgrote bedrijven met een R&D/verkoopsratio van boven 3 % steeg van 544 tot 1581, waarvan er slechts 275 bedrijven met buitenlandse kapitaalinbreng waren. Naast de bedrijven zijn er de onderzoeksinstituten waarvan de regering er 744 superviseert: meer dan de helft van wat de regering besteedt aan wetenschapsfinanciering, gaat naar hen. Deze onderzoeksinstituten besteden 11,6 % van hun R&D budgetten aan fundamenteel onderzoek en dit in vergelijking met 5 % van wat nationaal uitgegeven wordt, dus deze instituten zijn de voornaamste plaats waar fundamenteel onderzoek gebeurt. Overigens werden de meeste van deze instituten hervormd als ondernemingen (al of niet geïncorporeerd of zelfstandig).
Buitenlands?
Vaak wordt zoals G.Gilboy in “The Myth Behind China’s Miracle” gedacht dat de ondernemingen met buitenlandse kapitaalinbreng de innovatiekampioenen zijn. Dit blijkt echter niet te kloppen met de feiten. Volgens een telling uit 2001 bij grote- en middelgrote bedrijven blijkt dat de binnenlandse bedrijven instaan voor 78 % van de R&D uitgaven (waarbij Hongkong of Taiwan ook tot het “buitenland” worden gerekend). Chinese bedrijven haalden de 3,3 % ratio R&D/toegevoegde waarde, terwijl de buitenlandse op 2,6 % stonden wat ook door de OESO toen bevestigd werd. In tegenstelling tot wat Gilboy beweert, komt uit de telling naar voor dat 80 % van de Chinese bedrijven buitenlandse technologie aankopen, terwijl de ondernemingen met buitenlandse kapitaalinbreng vrijwel niets in China zelf kopen, maar wel technologie halen vanuit moeder- of zusterbedrijven. De buitenlandse bedrijven drijven dus zeker niet rechtstreeks de technologie-intensiteit aan maar spelen eerder een rol via onrechtstreekse kanalen.
Uit onderzoek blijkt immers dat de R&D-intensiteit van binnenlandse firma’s het sterkste stijgt in sectoren met hoge buitenlandse kapitaalinbreng. De concurrentie van de buitenlandse ondernemingen spoort dus de binnenlandse bedrijven aan hun technologisch niveau te verhogen. Ten tweede is het ook zo dat de ondernemingen die buitenlandse technologie absorberen, precies diegene zijn die ook het aantal R&D operaties in het bedrijf zelf laten stijgen. Zij die beide vormen combineren, blijken ook meer actieve exporteurs te zijn. Toch moet dit beeld enigszins gecorrigeerd en aangevuld met de inspanningen van enkele honderden belangrijke Amerikaanse bedrijven, waarvan de R&D-intensiteit in China tussen 1997 met 1,1 % groeide tot 9,2 % in 2000 en dit terwijl de gemiddelde intensiteit van deze bedrijven wereldwijd maar 3,3 % bedraagt. Samengevat: volgens de laatste schattingen bedraagt de buitenlandse R&D maar 25 tot 30 % van de totale ondernemings-R&D in China.
Ook werden tussen buitenlandse en Chinese bedrijven samenwerkingsverbanden opgestart met een hoge technologie-intensiteit en dit meer dan in andere landen. Merkwaardig is dat we ook een parallellisme zien tussen enerzijds het steeds groter aantal kleine Chinese R&D-ondernemingen (20 % van het binnenlandse R&D banen) en anderzijds de verdubbeling van het aantal kleine ondernemingen met buitenlandse kapitaalinbreng, hoewel hun aantal nog relatief gering is met 9 % in 2004. Volgens de UNCTAD bevond China zich gedurende 2004-2005 op de derde plaats betreffende aantrekkelijkheid voor buitenlandse ondernemingen om R&D te verrichten, maar de organisatie verwacht dat China tijdens de periode 2005-2009 de topplaats gaat innemen voor de USA en India. Volgens een Xinhua-bericht uit februari die eveneens een UNCTAD-bron citeert, is dit nu al het geval.
Regio
Dat de regio’s met het meeste R&D zich aan de kust bevinden, is niet echt een verrassing. Binnen deze oosterse regio vertegenwoordigen de steden Peking en Sjanghai en de provincies Guangdong en Jiangsu al twee derden van de uitgaven in het oosten. Hoewel deze gebieden maar 15 % van de bevolking tewerk stellen, wordt daar de helft geïnvesteerd van alle R&D in China. Onder de provincies in het binnenland zijn het vooral de gebieden die tijdens de koude oorlog de defensienijverheden opbouwden en nadien van reconversiegelden genoten, zoals Shaanxi en Chongqing, die in R&D goed scoren. Een andere studie die verschillende variabelen combineert, geeft het oosten een score van 0,394; het centrum 0,265 en het westen 0,299. Een Wereldbankstudie uitgevoerd in geheel Oost-Azië vond dan weer dat Seoel het hoogst scoorde, maar dat de Koreaanse stad op de voet werd gevolgd door Sjanghai, Guangzhou, Peking, Chengdu in het westen en Tianjin.
Toch is de manier waarop dit gebeurt anders in Peking dan in Kanton. Peking wordt gekenmerkt door een groot aantal onderzoeksinstituten waar R&D in de marge gebeurt bijvoorbeeld door spin-offs of joint-ventures. Vele nieuwe Chinese internetgroten komen uit dit circuit. In Kanton echter voltrekt het R&D proces zich vooral in ondernemingen en veel minder in onderzoekscentra of universiteiten. Sjanghai neemt een middenplaats in tussen de twee modellen. Een derde van China’s hightech export komt uit Shenzhen en daarin wordt Shenzhen belangrijker dan Peking. ICT-producten nemen 90 % in van Shenzhens nijverheidsproductie met een sterk stijgend aandeel voor biotechnologie. 90 % van de R&D gebeurt in de ondernemingen -meestal in de privé-sector-, ook een tegenstelling met de andere steden. Halfweg tussen Kanton en Shenzhen ligt Dongguan, een stad met 6,5 miljoen mensen en maar 1,5 miljoen permanente inwoners. Het verhaal van Dongguan begon in 1978 toen een firma uit Hongkong er de productie van handtassen naartoe verhuisde. Midden de tachtiger jaren kwamen de eerste Taiwanese firma’s en het werd langzaam een hightech nijverheidstad. Tewerkstelling in elektronica en telecommunicatie steeg van 17 % in 1995 tot 34 % in 2000. Er wordt gezegd dat als de weg van Dongguan naar Hongkong versperd zou worden, de levering van computers in de wereld in het gedrang komt.
Politiek
Sinds ons vorig artikel (nov. 2001) waarin we schreven over de behoefte aan R&D en meer autonomie voor de onderzoeksinstituten werd veel vooruitgang geboekt. In 2006 heeft een nationale conferentie over wetenschap en technologie een strategisch plan op middellange en lange termijn uitgewerkt. Tot de belangrijkste uitdagingen die het plan wil aanpakken behoren de gefragmenteerde en ongecoördineerde aanpak om te buigen tot een gecoördineerde regeringsaanpak; een promotie van R&D activiteiten te laten uitmonden in een politiek die een innovatievriendelijke aanpak bevordert en ten slotte de “één sjabloon voor alle maten”-politiek om te vormen tot een meer gedifferentieerde en verfijnde politiek op maat van meer gesofistikeerde behoeften. Het plan bevat zestien onderzoeksprojecten, acht prioritaire domeinen qua spitstechnologie, acht dito uitdagingen en vier nieuwe onderzoeksprogramma’s waarvan we u de details besparen. Om dit aan te kunnen wordt de financiering van R&D opgetrokken tot 2 % van het BNP in 2010 en tot 2,5 % in 2020. Het militaire en burgerlijke onderzoek wordt gecombineerd en gecoördineerd. Ook een nieuwe politiek door de banken en fiscale stimuli voor innovatieve nieuwe bedrijven worden voorzien. Er komt een nieuw evaluatiesysteem om onderzoekers te beoordelen en ten slotte bevat het plan ook een nieuwe strategie voor de intellectuele eigendomsrechten.
Dat het niet bij woorden bleef, bewijst alvast het opzetten in juni 2007 van vier strategische allianties op het gebied van industrieel onderzoek, voornamelijk op de domeinen staal, steenkool, chemie en landbouwuitrusting. Het gaat om vier nijverheden die de ruggengraat van de Chinese economie uitmaken. De allianties omvatten 26 leidende ondernemingen (met een totaal van 900 miljard RMB verkoop in 2006), 18 leidende universiteiten en 9 belangrijke onderzoeksinstituten.
Op nationaal regeringsniveau is er sinds 1998 een commissie voor wetenschap, technologie en onderwijs die twee tot vier maal per jaar samenkomt om de strategie uit te stippelen. Een aantal ministeries (vooral Ministerie van Wetenschap en Technologie, Financiën, Onderwijs, Landbouw) werken mee evenals de “Nationale Ontwikkelings- en hervormingscommissie”, de Chinese Academie voor Wetenschappen, de Chinese Academie voor Ingenieurs en de Stichting Natuurwetenschappen. Het is vooral het ministerie voor Wetenschap en Technologie die de rol zou moeten opnemen van coördinatie van alle betrokken actoren en organisaties. Op subnationaal niveau is er een vorm van decentralisatie en deze subniveaus dragen tot 40 % bij in de totale overheidsfinanciering van de wetenschapspolitiek. Hierbij is het de regel dat de horizontale verbanden de voorrang krijgen op de verticale zodat de subnationale regeringen meer te zeggen hebben in de rol van de organismen op hun niveau dan de nationale organismen die boven hen staan.
Programma’s
De uitwerking van de Chinese wetenschaps- en innovatiepolitiek focuste de laatste tijd vooral op het stimuleren van fundamenteel onderzoek. De begroting van de “Stichting voor Natuurwetenschappen” zal gedurende vijf jaren groeien telkens met 20 %. Twee programma’s voorzien fondsen voor de prioritaire hightech domeinen zoals bio-, informatie-, en energietechnologie plus nieuwe materialen. Technologie-innovatie en commercialisatie wordt gestimuleerd door een achttal programma’s en actieplannen. Voorts is er nog steun voor de bouw van infrastructuur en ten slotte wordt ook op het vlak van personeelspolitiek gewerkt aan beloningen voor voortrekkers.
In september 2007 kregen in het kader van het elfde vijfjarenplan prioritaire technologische projecten 1,2 miljard yuan toegewezen op het vlak van landbouw, energie, informatie, leefmilieu, gezondheid en grondstoffen. Betreffende landbouw gaat heel wat aandacht naar genetisch gewijzigd voedsel en naar de voedselveiligheid. Ook worden projecten gesteund voor energiebesparing en het opdrijven van energie-efficiency. In de milieusector gaat de meeste aandacht naar onderzoek op de terreinen van delfstoffen, gekleurde metalen en klimaatverandering. Op het vlak van informatietechnologie gaat de prioriteit uit naar draadloze breedbandcommunicatie, gecompliceerde software, terahertz beeldtechnologie en IP-netwerkmanagement. Bij de gezondheid gaan de middelen naar de preventie en de behandeling van de meest voorkomende gezondheidsproblemen in China zoals hartverlamming, depressie, hepatitis B, hartritmestoornissen … Bij de interdisciplinaire studies ligt de nadruk op grote bouwprojecten, de bouw van grootschalige zware machines, veiligheid bij supersnelle spoorlijnen, voorzieningen voor de steden in het geval van aardbevingen en preventie van dambreuken.
Volgens een OESO-commentaar zijn de inspanningen van China om innovatie te bevorderen echter nog teveel van bovenuit gestuurd en hebben andere betrokkenen, lees de privé-sector, nog te weinig inbreng. De instelling stelt vast dat het “Toorts”- en het “Vonk”-programma met de meeste middelen gaan lopen. Het “Toorts”-programma stimuleert het oprichten van bedrijven voor hightech in wetenschapsparken, bijvoorbeeld door belastingsvoordelen. Het “Vonk”-programma wil een betere spreiding van technologische kennis in landbouwgebieden door vijfhonderd opleidingscentra te bouwen voor boeren en ondernemers. Volgens de OESO-kritiek ligt de nadruk te veel op het bouwen van infrastructuur en te weinig op het aankweken van een innovatiecultuur. De programma’s die de “human resources”(HR) moeten cultiveren, maken volgens de westerse organisatie op drie gebieden een foute keuze. Kennisverwerving gaat nog steeds boven technologische vaardigheid; talent boven het verbeteren van de kwaliteit of de mobiliteit van de HR (bvb. door trainingen op de werkplaats) en wetenschapscompetentie boven managementcompetentie. De OESO vindt eveneens dat China hightech bijziend is en dat ook in diensten en openbare diensten, vooral in het welzijnswerk, innovatie meer moet gestimuleerd worden. De instelling pleit eveneens voor een betere afbakening van de bevoegdheid van de subnationale regeringen. Ten slotte adviseert ze een betere coördinatie van de politiek en de verschillende programma’s die elkaar vaak overlappen.
Overzee
Tussen 1978 en 2002 verlieten 580.000 studenten het land om overzee te gaan studeren. Daarvan kwamen oorspronkelijk maar 160.000 terug. Sinds het einde van de jaren negentig verhoogde het aantal teruggekeerden drastisch: van 13 pct. in de jaren negentig steeg het tot 45 pct., niet slecht voor een ontwikkelingsland. Enerzijds kwam een omgekeerde “Brain-drain” op gang, maar anderzijds weet China ook dat een deel van zijn studenten/geleerden in het buitenland zal blijven. Het land kan daar trouwens mee leven en heeft een programma uitgewerkt waardoor de diaspora vanuit het buitenland het land kan dienen. Hiertoe behoren korte bezoeken, wetenschappelijke uitwisselingen, het geven van lezingen in China tot en met het betoelagen van gemeenschappelijke laboratoria of bedrijfjes in het diasporaland en China. Zij die terugkeren kunnen rekenen op hulp qua salaris, huisvesting en andere voordelen. Bij zij die tijdelijk terugkeren citeren we de “Canadees-Chinese vereniging voor Uitvindingen en Technologie” die meer dan 100 leden telt en al zes bedrijven heeft opgezet in het land van herkomst. De stichter zegt in Canada te zullen blijven maar spendeert elk jaar een aantal maanden in China. Hij heeft een Taiwanese investeerder gevonden om zijn uitvinding te commercialiseren. Bij elk bezoek wordt hij hartelijk begroet door de burgemeester van Mianyang, waar de zes bedrijven zich bevinden. Zijn poeder-uitvinding die toelaat auto’s te kleuren zonder besproeiing en schade voor de longen, heeft immers de wind in de zeilen.
In een volgende bijdrage hebben we het over de technologiepolitiek in de praktijk, onder meer in de ICT-sector.
Selecte Bibliografie
“The Guidelines for the Implementation of the ‘National Medium‑ and Long‑term Program for Science and Technology Development (2006‑2020)'”, Xinhua, 12/03/2006,
China’s Science Project, Government adds funding to scientific research that could strengthen the country’s economic drive, Beijing Review, Feng Janhua, 1/11/2007
China’s R&D Spending Exceeds 300 Bln Yuan in 2006″, Xinhua, 12/09/2007
Chinese firms’ R&D spending rises the highest, China Daily, 18/10/2007
Transnationals Continue To Eye China as Best Choice for R&D” ‑‑Xinhua
7/02/2008
OECD Reviews of Innovation Policy CHINA, Synthesis Report, OESO, 2007
Science and Technology in China, Albert G.Z. Hu, National University of Singapore,
Gary H. Jefferson, Brandeis University, 2910/2004
F.Sachwald, La Chine, puissance technologique émergente, Etudes IFRI, 2007
China becoming a technological superpower- a narrow window of opportunity by
Jon Sigurdson, Working Paper No 194, Stockholm, June 2004
Redefining the Brain Drain: China’s ‘Diaspora Option’, Dr. David Zweig,
Director, Center on China’s Transnational Relations, HKUST and Dr Chung Siu Fung,
Division of Social Science, HKUST Center on China’s Transnational Relations
China Vandaag 1/04/2008