Recensie van ‘China’s Economic Dialectic’ van Cheng Enfu

Andrew Murray*

Een marxistisch recensent vindt het boek van Chen Enfu belangrijk om de buitengewone ontwikkeling van China en haar betekenis voor het socialisme in de wereld te doorgronden. (OPINIE)

Waarom Cheng Enfu lezen? Zoals wijlen Giovanni Arrighi zei: ‘Of China nu socialistisch of kapitalistisch is, in elk geval lijkt het op geen enkel eerder model van een van beide systemen’. Er zijn weinig opdrachten die belangrijker zijn voor de internationale linkerzijde dan te proberen begrijpen hoe de buitengewone ontwikkeling van China in elkaar zit en wat de betekenis ervan is voor het socialisme in de wereld.

Chinese bron

Dat werk wordt vaak bemoeilijkt door een te grote afhankelijkheid van westerse analyses van China, alsof je niet veel kunt aanvangen met de studies en inzichten van Chinese onderzoekers en de Communistische Partij van China zelf.

Het boek van Cheng Enfu is in dit verband uiterst nuttig. Cheng is een vooraanstaand Chinees marxistisch academicus die duidelijk grondig heeft nagedacht over de ontwikkeling van China als socialistische staat.

Invalshoeken

Zijn boek onderzoekt het economisch beleid in China vanuit verschillende invalshoeken.

Hij beschouwt de huidige mix van publiek eigendom met aanzienlijke particuliere ondernemingen en dominante marktverhoudingen als passend voor het socialisme in zijn primaire stadium, maar kijkt uit naar de fase waarin een volledig publiek model wordt bereikt onder het geavanceerde socialisme en uiteindelijk het communisme.

Terecht beweert hij dat ‘de enorme prestaties die China in de 30 jaar van hervorming en openstelling heeft geleverd, niet het resultaat zijn van het navolgen van de westerse mainstream-economie of van een beleid dat daarvan is afgeleid’. Een van de voorname redenen daarvoor is dat in China de financiële sector in dienst staat van de productieve economie.

Opbouwend kritisch

Maar Cheng is verre van blind voor de problemen die zijn ontstaan als gevolg van de hervormingen, met onder andere de grootschalige privatisering, waarmee in 1978 is begonnen en die vanaf 1992 aanzienlijk zijn geïntensiveerd.

Hij wijst erop dat de ongelijkheid tussen rijk en arm in China tot de grootste van de wereld behoort, en wijst op het dalende aandeel van het inkomen van de arbeid over twee generaties dat, zoals hij erkent, ‘samengaat met de snelle groei van het kapitaalinkomen’.

Hij schrijft dit grotendeels toe aan het besluit om China jarenlang te promoten als een centrum van goedkope productie voor buitenlandse investeerders. ‘Vandaag… is het tijdperk waarin China zijn concurrentiekracht kon ontlenen aan lage arbeidskosten voorbij.’

Cheng is niet bang om de Chinese regering te bekritiseren vanuit zijn positie dat hij haar over het algemeen steunt. Hij schrijft bijvoorbeeld dat ‘de openstelling van de auto-industrie in China een duidelijke mislukking is geweest, en de grote vliegtuigindustrie een nog grotere’ omdat buitenlandse betrokkenheid sterke binnenlandse ontwikkelings- en onderzoeksactiviteiten heeft gehinderd.

Toekomstwensen

Meer overheidseigendom op middellange tot lange termijn is de oplossing die Cheng voorstaat. ‘Een toekomstige socialistische samenleving moet het kapitalisme fundamenteel elimineren door het systeem van particulier eigendom, waarvan de sociale uitbuiting afhankelijk is, met wortel en tak uit te roeien’, schrijft hij.

Hij pleit ook, naar mijn mening terecht, voor het beleid van ‘gemeenschappelijke welvaart’ (common prosperity) wat voor hem synoniem is voor de basisprincipes van het socialisme. Het is ‘een realistisch pad voor China’s streven naar socialistische modernisering en een concrete manifestatie van de institutionele voordelen die China heeft bereikt omdat er bij ons een stevig socialistisch systeem is opgebouwd.’

Belang van staatseigendom

Een kwestie die Cheng herhaaldelijk aan de orde stelt, maar die nader onderzoek vereist, is zijn overtuiging dat staatseigendom garant staat voor de verdeling van inkomen naar werk. Het is duidelijk dat dit laatste alleen kan worden bereikt door publiek eigendom, maar het is niet zo duidelijk, althans voor ondergetekende recensent, dat publiek eigendom op zichzelf voldoende is om verdeling van inkomen naar arbeid te garanderen als het functioneert in een economie van goederenruil.

‘Geplande wareneconomie’

Hij stelt dat China vandaag de dag een ‘geplande wareneconomie’ is, maar in een andere passage stelt hij dat ‘een beslissende rol moet worden toegekend aan de onzichtbare hand bij de toewijzing van algemene middelen, waarbij tegelijkertijd toch de leidende rol van regeringen op alle niveaus moet worden erkend’.

Hier hebben we te maken met een inherente en voortdurende strijd, die volgens Cheng uiteindelijk wordt opgelost in de overgang naar een ‘geplande producteconomie’ waarin de waardenwet niet langer geldt.

Twee tekortkomingen

Ziehier twee tekortkomingen van Cheng’s stimulerende boek.

Ten eerste wordt er niet echt nagedacht over de sterke punten en tekortkomingen van de ‘planeconomie’ zoals die in de Sovjet-Unie en in China zelf tot 1978 heeft bestaan. Beide economieën realiseerden enerzijds spectaculaire groeicijfers en kregen anderzijds onmiskenbare problemen bij de omschakeling naar een intensieve productie en kwalitatief betere productiviteit. Hoe zal China omgaan met deze problemen wanneer ze, als het ware, ‘voor een tweede keer opduiken’?

Ten tweede, hoe moet die overgang naar geavanceerd socialisme worden gerealiseerd?

Zoals veel Chinese marxisten negeert Chen de rol van de klassenstrijd. Bij zijn definitie van het marxisme in de inleiding maakt hij er zelfs geen melding van.

Deze schroom om over ‘klasse’ te spreken is ongetwijfeld een reactie op het rampzalige misbruik van het concept klassenstrijd dat het beleid van de CPC kenmerkte in de periode van de Culturele Revolutie, 1966 tot 1976.

Belang van een verdwenen begrip

Toch is deze leemte een gebrek bij de analyse van de hedendaagse Chinese samenleving. Laatst  nog konden we lezen over onlusten van migrantenarbeiders in een provincie over onbetaalde lonen, waarbij de lokale regering de werkgevers steunde; en demonstraties van gepensioneerden in een andere provincie over bezuinigingen van de regering op medische voorzieningen.

Het is een nog groter gebrek wanneer je de krachten wil bestuderen die zouden moeten zorgen voor de door Cheng gewenste overgang naar het geavanceerde socialisme en het communisme. Enkel vertrouwen op de goede bedoelingen en de wijsheid van de leiders van de CPC, bij het besturen van een heterogene klassenmaatschappij, lijkt niet voldoende. Men kan de klassenstrijd niet positief sturen als men zijn bestaan niet erkent.

De uitdaging

Het is een inspirerend boek, misschien niet voor het ruimere lezerspubliek. Het is echter de moeite van het lezen waard voor wie echt de intellectuele uitdaging wil aangaan om de uitzonderlijke dynamiek van China’s ontwikkeling en zijn socialistische aard te doorgronden.

China’s Economic Dialectic, Cheng Enfu
International Publishers, New York 2021,
ISBN: 9780717808878

*Andrew Murray is een bekend Brits vakbonds- en vredesactivist. Samen met Jeremy Corbyn is Murray ondervoorzitter van de Stop the War Coalition.
De bovenstaande recensie van ‘China’s Economic Dialectic’ van Cheng Enfu verscheen oorspronkelijk in The Morning Star als https://morningstaronline.co.uk/article/c/china%E2%80%99s-route-advanced-socialism

vertaling: D. Nimmegeers

: