Recensie door Roger Keeran*
Deze recensie is tevens een discussiebijdrage. De opinies erin zijn niet noodzakelijk die van de redactie van ChinaSquare.be
Is China socialistisch? Deze vraag lokt onder linkse mensen gegarandeerd een levendige discussie uit. Het is een ingewikkeld vraagstuk.
Het is niet met een boek, en al zeker niet met een boekbespreking dat we deze kwestie zullen beslechten. Wat het Chinese systeem ook is, de regering-Biden ziet, net als de regeringen Trump en Obama, China duidelijk als de grootste bedreiging voor de belangen van de VS als wereldmacht.
Koude Oorlog 2.0
Dit standpunt creëert een nieuwe koude oorlog die even gevaarlijk is als de laatste met de Sovjet-Unie. Biden heeft niet alleen de hoge invoerrechten van Trump tegen China gehandhaafd. Hij heeft ook net een overeenkomst over kernonderzeeërs gesloten met Australië en Groot-Brittannië die duidelijk tegen China gericht is. De CIA heeft dit jaar een nieuw China Mission Center opgericht, dat volgens directeur William J. Burns ‘ons collectieve werk verder zal versterken met betrekking tot de belangrijkste geopolitieke dreiging waarmee we in de 21ste eeuw worden geconfronteerd: een steeds vijandiger Chinese regering’ (New York Times, 8 oktober 2021). In november 2021 noemde generaal Mark A. Milley, de voorzitter van de Joint Chief of Staff, China de natiestaat die de belangrijkste militaire uitdager is voor de Verenigde Staten. Hij zei dat China ‘ons duidelijk uitdaagt in de regio, en dat het hun ambitie is ons wereldwijd uit te dagen’ (New York Times, 4 november 2021). Het feit dat de VS ongeveer 750 militaire bases heeft in zo’n 80 landen en China maar één (Djibouti, in de Hoorn van Afrika), en dat de VS 5.550 kernkoppen heeft vergeleken met de 300 van China, toont aan dat welke militaire dreigingen er ook bestaan, ze precies in de tegenovergestelde richting gaan.
Oververhit
De nieuwe koude oorlog komt overvloedig tot uiting in de oververhitte retoriek over het zogenaamde Chinese gevaar die elke dag uitgaat van wetenschappers en commentatoren die de fobie voor China aanwakkeren met verhalen over genocide op Oeigoeren, vervuiling van het milieu door Chinese steenkool, discriminatie van vrouwen (zelfs Chinese vrouwelijke astronauten), controle van de sociale media, onderdrukking van de democratie in Hongkong, een dreigende invasie van Taiwan, de ontwikkeling van kernwapens in een baan om de aarde … de lijst is eindeloos. Twee recente versies van deze herhaaldelijk vertelde verhalen verdienen vermelding wegens hun hoog hysterisch gehalte. In The Atlantic (1 november 2021) suggereren Michael Beckley en Hal Brands dat, tenzij het land wordt afgeschrikt, China een oorlog met de VS zal beginnen. De titel en ondertitel zeggen alles: ‘How War With China Begins: A Cold War is already under way. The question is whether Washington can deter Beijing from initiating a hot one’. In de New York Review of Books (21 oktober 2021) slaagt Perry Link, een professor aan de Universiteit van Californië in Riverside, erin een niveau van vitriool tegen China te bereiken dat de demonisering van de Sovjet-Unie door de vorige generatie overtreft. Volgens Link is China minder socialistisch dan Taiwan en kun je het land het beste definiëren als een vorm van Murder Incorporated: ‘De CCP drijft op hiërarchische macht, op persoonlijke loyaliteiten die boven de wet staan, en op meedogenloos nastreven van particuliere belangen waarbij gebruik wordt gemaakt van voorwendselen, manipulatie, en waar ‘nodig’ dodelijk geweld. Het lijkt meer op de maffia dan op een moderne regering’.
Sterk pleidooi
Na een dagelijks dieet van zulke gevaarlijke waanzin, is het een verademing om het boek van John Ross te lezen. In China’s Great Road houdt John Ross, een marxist en Senior Fellow aan het Chongyang Institute for Financial Studies, Renmin University of China in Beijing, een sterk pleidooi voor het socialistische karakter van China en voor zijn socialistische lijn. Het boek bestaat uit artikelen, waarvan de meeste oorspronkelijk in het Chinees zijn gepubliceerd op de website Guancha.cn en andere in het Engels zijn gepubliceerd op LearningfromChina.net. Het boek, waaraan je de oorsprong als een reeks van losse artikelen afleest, bevat veel storende en overbodige herhalingen, maar dit mag niet afleiden van de rijkdom aan informatie en de heldere argumentatie.
Marx in China
Het argument van Ross is duidelijk en overtuigend. Sinds de zogenaamde ‘openstelling’ van de Chinese economie voor particuliere ondernemingen door Deng Xiaoping in 1978 en het nastreven van wat Deng ‘de opbouw van het socialisme met Chinese kenmerken’ noemde, heeft China een pad gevolgd dat dicht aanleunt bij wat Marx voor ogen stond. Nog belangrijker is het dat door dit pad te volgen de Chinese economische verwezenlijkingen verreweg de grootste in de hele menselijke geschiedenis zijn. Dat wil zeggen, als je kijkt naar de snelheid waarmee de levensstandaard is verbeterd. Als je de snelheid van de economische groei in acht neemt en welk groot deel van de wereld van die groei profiteert. Als je bedenkt dat China de ergste armoede heeft uitgeroeid.
Betrouwbare bronnen
Qua feiten rust dit betoog op betrouwbare internationale bronnen, voornamelijk de World Development Indicators van de Wereldbank, en andere, zoals de Conference Board Total Economy Data Base en het US Bureau of Economic Analysis, alsmede Angus Maddison, een autoriteit op het gebied van economische groei op lange termijn. De cijfers zijn verbijsterend. In 1950 was de Amerikaanse economie achtenzestig keer groter dan de Chinese. Tegen 2000 had een combinatie van trage groei in de VS en grote groei in China de kloof gedicht, en tegen 2022 zal China de VS waarschijnlijk inhalen. De gemiddelde jaarlijkse groei van het bbp in de VS is gedaald van 4,4 % in 1969 tot 2,0 % in 2019, terwijl de gemiddelde jaarlijkse groei van het bbp in China sinds 1979 ongeveer 12,5 % bedraagt.
Prestaties van China
Deze economische groei in China is gepaard gegaan met een ongekende stijging van de levensstandaard, aangezien de levensverwachting en de gezinsconsumptie en de totale consumptie in China sneller zijn gestegen dan in enig ander land op enig moment in de geschiedenis. Ross wijst erop dat in China de levensverwachting, ‘de beste indicator van hoe mensen er in het algemeen aan toe zijn’, na de revolutie in een ongekend tempo is gestegen. Ze bereikte 67 jaar in 1978, en met de openstelling na 1978, steeg ze tot 73 jaar in 2011 (vergeleken met 79 in de Verenigde Staten). In China steeg de totale consumptie in de periode 1978-2012 met 7,9 % per jaar en in de periode 1990-2012 met 8,5 % per jaar, terwijl de consumptie in de Verenigde Staten in vergelijkbare perioden met 2,7 % en 2,6 % per jaar steeg. Bijgevolg heeft China in de achtentwintig jaar vóór 2009 maar liefst 620 miljoen mensen uit de armoede gehaald, een aantal dat overeenkomt met de helft van de bevolking van Afrika. In dezelfde periode is het aantal mensen buiten China, dat in extreme armoede leeft, met 50 miljoen gestegen.
Deng, een marxist
Ross beoordeelt het economische beleid van Deng Xiaoping na 1978, de ‘opbouw van het socialisme met Chinese kenmerken’, of van een ‘socialistische markteconomie’. Dit hield in dat de grote industrie in handen van de staat bleef, terwijl kleinere industrieën en de landbouw werden ‘opengesteld’ voor particulier eigendom. Volgens Ross is dit volledig in overeenstemming met het marxisme, zelfs meer dan het Sovjetbeleid na 1929 om alle productieve eigendom te socialiseren.
Een belangrijk onderdeel van Ross’ betoog is dat hij zich baseert op passages uit Het Communistisch Manifest en de Kritiek op het Programma van Gotha, waarin Marx de overgang van kapitalisme naar socialisme behandelt. In de eerste passage zei Marx: ‘Het proletariaat zal zijn politieke suprematie gebruiken om, geleidelijk aan (onderstreept), al het kapitaal aan de bourgeoisie te ontrukken, om alle instrumenten van de productie zo snel mogelijk in handen van de staat te centraliseren’ (onderstreept). In de laatste passage zei Marx: ‘In een hogere fase van de communistische maatschappij … nadat ook de productiekrachten zijn toegenomen (onderstreept), met de volledige ontwikkeling van het individu, en als alle bronnen van gemeenschappelijke rijkdom overvloediger stromen – alleen dan kan de nauwe horizon van het burgerlijk recht in zijn geheel worden overschreden en kan de maatschappij in haar vaandel schrijven: “Van ieder naar zijn mogelijkheden, aan ieder naar zijn behoeften”.’
Chinees beleid vs Sovjetbeleid
Ross stelt dat uit deze passages blijkt dat Marx een ‘langdurige overgangsperiode’ voorzag (deze zinsnede is van Ross, niet van Marx) en de noodzaak inzag om de productiekrachten van de economie te ontwikkelen voordat men zich volledig kon ontdoen van het privébezit en de markt. Daarom stelt Ross dat Dengs beleid van openstelling meer in overeenstemming was met Marx dan het Sovjetbeleid om in het eerste vijfjarenplan alles in één keer te nationaliseren en de markt te vervangen door staatsplanning. Bovendien stelt Ross dat Deng met zijn beleid heeft bereikt wat Marx bepleitte, namelijk de markt een tijdlang in stand houden en een snelle economische ontwikkeling bevorderen. Het siert Ross dat hij niet ontkent dat het Sovjetmodel ook een snelle economische ontwikkeling teweegbracht en een antwoord was op de noodzaak van snelle industrialisatie tegenover machtige vijanden en een dreigende oorlog. Toch beschouwt hij de weg van de Sovjet-Unie als een ‘ultralinkse’ fout, die na de Tweede Wereldoorlog rechtgezet had moeten worden.
Zwakke kanten van een sterke redenering
Ross heeft ontegenzeggelijk een sterk punt, maar niet zo overtuigend als hij suggereert. In de eerste plaats moet men bedenken dat Marx in zijn hele oeuvre slechts enkele zinnen wijdt aan de beschrijving van het socialisme. Hij verzette zich tegen het opstellen van een blauwdruk voor een socialistische revolutie. Bijgevolg is het een beetje vergezocht om een oordeel over een heel sociaal systeem, of het nu dat van de Sovjet-Unie of dat van China is, te laten afhangen van de mate waarin het voldoet aan een paar zinnen van Marx. Ross baseert zijn pleidooi voor de Chinese socialistische markteconomie op de term ‘geleidelijk’ die Marx hanteert, d.w.z. het proletariaat dat ‘geleidelijk’ kapitaal aan de bourgeoisie ontworstelt. Ross negeert echter de rest van de woorden van Marx in dezelfde zin. Daar heeft hij het over het ‘zo snel mogelijk’ centraliseren van ‘alle instrumenten van de productie’ in handen van de staat. Deze laatste zinsneden lijken de Sovjetaanpak evenzeer te rechtvaardigen als de eerste de aanpak van Deng lijken te rechtvaardigen. Bovendien hadden de Sovjets na de Tweede Wereldoorlog volgens Ross moeten terugkeren naar de markt en naar een zekere mate van privébezit. Dat is moeilijk te bevatten. De externe dreiging die de wending naar snelle collectivisering van eigendom en centrale planning rechtvaardigde nam tijdens de Koude Oorlog immers nauwelijks af. De Sovjets kregen toen te maken met een zeer sterke Verenigde Staten die bewapend waren met kernwapens en de Sovjet-Unie omringden met militaire bases. In ieder geval kan de conclusie niet worden ontkend dat de hervorming en de openstelling van China sinds 1978 hebben geleid tot een grote ontwikkeling van de productiekrachten. Bovendien is het geen uitgemaakte zaak dat deze openstelling, in plaats van een verraad aan het socialisme juist de basis voor een nieuwe opmars richting ontwikkeld socialisme was.
Ruimte voor twijfel
Een ander zwak punt van Ross’ betoog is dat hij geen ruimte laat voor verschillende mogelijkheden of twijfel. Hoewel de hervormingen en de openstelling een grote kapitalistische sector hebben voortgebracht, geeft Ross geen inschatting van de grootte van deze sector, van hoeveel politieke invloed hij heeft of waar China naartoe gaat. Uit andere bronnen blijkt echter dat de kapitalistische sector in China zeer groot is en groeit. Tussen 2004 en 2010 is het aantal particuliere ondernemingen in China bijvoorbeeld met 80 % gestegen en is het aantal particuliere ondernemingen opgelopen tot 3,5 miljoen. Bovendien zijn deze particuliere ondernemingen steeds actiever in het buitenland, waar 117 van hen (vanaf 2010) miljoenen dollars hebben geïnvesteerd in 481 ondernemingen in het buitenland. Tegen 2009 hadden de particuliere en publieke buitenlandse investeringen van China de vijfde grootste investeerder ter wereld gemaakt. (Zie bijvoorbeeld Elisseos Vagenas, ‘The International Role of China’, in Communist Review 6de nummer 2010, op https://inter.kke.gr/en/articles/The-Internationalrole-of-China)
Vragen
Hoewel Ross de enorme vooruitgang aantoont die China heeft geboekt in het kader van de hervorming en de openstelling van de markt, schenkt hij geen aandacht aan de kosten van deze vooruitgang voor de Chinese arbeidersklasse. Hij erkent niet dat deze vooruitgang is gekocht ten koste van groeiende economische ongelijkheid en van lange werktijden (in sommige gevallen twaalf uur per dag, zes dagen per week), vaak in barre en gevaarlijke arbeidsomstandigheden, en de beknotting van de vakbondsmacht. China staat op de tweede plaats na de Verenigde Staten wat het aantal miljardairs betreft (130 Chinese miljardairs tegen 2010). (Ter vergelijking: de Sovjet-Unie slaagde erin een enorme economische groei en een hogere levensstandaard te verwezenlijken, terwijl de arbeidstijd werd verkort, de vakbondsmacht werd versterkt en de economische ongelijkheid werd verminderd).
Een leemte
Bovendien moet je voor een volledige beoordeling van het socialisme met Chinese kenmerken zeker een bespreking van de Chinese rol in de internationale klassenstrijd meenemen. De staat van dienst van de Sovjet-Unie in dit opzicht is bekend. Zelfs terwijl de Sovjet-Unie zich economisch ontwikkelde en het socialisme als thuisbasis opbouwde, verleende zij materiële steun aan de antikoloniale, nationale bevrijdings- en socialistische strijd in het buitenland, van Cuba tot Vietnam en Afrika. De rol van de Chinezen is zeker meer bont geschakeerd en problematisch geweest. In het verleden heeft China zich herhaaldelijk geschaard achter de wereldmachten in Afghanistan, Vietnam, Angola en elders. Misschien is het oneerlijk om het Ross aan te rekenen dat hij bepaalde onderwerpen buiten beschouwing laat die hij niet van plan was te behandelen. Toch is de omissie opvallend.
China quo vadis?
Of China onder de invloed van zijn machtige kapitalisten zal komen te staan en steeds meer als een imperialistische rivaal van de Verenigde Staten en Europa zal optreden, of dat het land zal blijven oprukken naar een volledig ontwikkeld socialisme valt nog te bezien. Er zijn verscheidene aanwijzingen dat deze laatste tendens de overhand kan krijgen. Twee mainstream wetenschappers hebben onlangs betoogd dat China niet dezelfde kant opgaat als de Sovjet-Unie onder Gorbatsjov, dat ondanks het bestaan van de kapitalistische sector in China, de Chinese Communistische Partij de controle niet heeft verloren zoals in de Sovjet-Unie is gebeurd. Bijvoorbeeld, in The Party: The Secret World of China’s Communist Rulers betoogt Richard McGregor dat China zich niet ontwikkelt tot een marktgestuurde neoliberale staat, maar veeleer tot een staat met een hybride economie van staats- en particulier eigendom, waarin de Communistische Partij de overheersende invloed uitoefent over politiek, academische wereld en economie. Iets dergelijks beweerde Ian Johnson, Senior Fellow for China Studies bij de Council on Foreign Relations, in A Most Adaptable Party (New York Review of Books, 1 juli 2021). ‘Zelfs particuliere bedrijven zijn uiteindelijk verantwoording verschuldigd aan de partij’, zo schrijft hij. Volgens Johnson, heeft de partij 92 miljoen leden, 7 % van de bevolking, een omvang die haar in staat stelt ‘de politiek, de economie en de maatschappij te beheersen zonder haar exclusiviteit te verliezen’.
Van Deng naar Xi
Recente verklaringen van Xi Jinping wijzen er ook op dat de Chinese Communistische Partij heeft besloten dat de vooruitgang in de economische ontwikkeling het punt heeft bereikt waarop China kan beginnen met de kapitalisten te beteugelen, hun macht te verminderen, corruptie uit te roeien en de economische ongelijkheid aan te pakken. Verwijzend naar Mao’s uitspraak ‘gemeenschappelijke welvaart’, een doel dat Deng als ultiem maar ver verwijderd beschouwde, zei Xi Jinping dat China nu moet beginnen dit doel te bereiken. In januari 2021 zei Xi: ‘Het bereiken van gemeenschappelijke welvaart is niet alleen een economische kwestie; het is een belangrijke politieke kwestie voor het draagvlak voor de leidende rol van de partij …We kunnen niet toestaan dat er een onoverbrugbare kloof ontstaat tussen de rijken en de armen.’ (New York Times 9 september, 2021).
Van Adam Smith, via Marx, naar Keynes en Deng
De waarde van Ross’ boek beperkt zich niet tot het hoofdargument over China’s economische verwezenlijkingen onder hervorming en openstelling. Ross wil een verklaring geven voor het succes van het beleid van hervorming en openstelling. Hij legt daarbij overtuigend uit hoe het Chinese economische beleid de inzichten van Adam Smith en Karl Marx over de verdeling van arbeid weerspiegelt. Hij toont aan dat het spoort met ideeën van John Maynard Keynes over de noodzaak van staatsinterventie om investeringen te bevorderen, maar ook met Mao’s analyse van de langdurige oorlog, en zijn gedachten over marxisme en globalisering.
Uitdaging voor de linkerzijde
Dit laatste onderwerp is bijzonder relevant gezien de scepsis van de arbeidersbeweging en links ten aanzien van de globalisering zoals die door de Europese en Amerikaanse neoliberalen wordt gepropageerd. Ross betoogt dat volgens Marx (en Smith) de arbeidsverdeling de voornaamste motor van de economische ontwikkeling is en dat de globalisering van de productie en de markt slechts een voortzetting is van het proces van arbeidsverdeling dat begon in de door Smith beschreven speldenfabriek. Bovendien stelt Ross dat Xi Jinpings concept van ‘een gemeenschappelijke toekomst voor de mensheid’ een moderne toepassing is van de ideeën van Marx over de arbeidsverdeling. Bijgevolg is het, volgens Ross, volledig verkeerd als je je tegen de globalisering verzet met een slogan als ‘koop Amerikaans’ of met ‘Brexit’ of met invoerrechten tegen China, of met protectionisme. Dat alles is demagogisch, achterlijk, reactionair, en gedoemd te mislukken. Zijn visie zal misschien niet goed vallen bij degenen die te lijden hebben van de afbraak van de industrie en van de vrijhandel. Ze zal niet gewaardeerd worden door de slachtoffers van wat de race to the bottom wordt genoemd. Toch verdient dit standpunt van Ross, net als de rest van het boek, een serieuze studie en beoordeling door iedereen aan de linkerzijde.
China’s Great Road: Lessons for Marxist Theory and Socialist Practices, Articles 2010-21
door John Ross
Glasgow, Schotland: Praxis Press, 2021.
24 euro
pp.251
*Roger Keeran is emeritus hoogleraar, Empire State College, State University of New York (SUNY).
De bovenstaande recensie verscheen oorspronkelijk in het Amerikaanse blad Marxism Leninism Today https://mltoday.com/book-review-chinas-great-road-lessons-for-marxist-theory-and-socialist-practices/
De vertaling is van Lieve Copers.