Op onze oorlogsbegraafplaatsen in het diepe zuiden van West-Vlaanderen liggen nu nog de getuigen van wat ooit de grootste overzeese Chinese gemeenschap in België was.
Met meer dan twaalfduizend waren ze destijds. Vandaag herinneren enkel een paar honderd graven nog aan hun aanwezigheid. Lange tijd wist niemand dat ze er lagen. Ze verdwenen wat temidden de tienduizenden Britse graven, maar vooral: ze pasten niet in het plaatje van de gemiddelde battlefield tourist. Wie waren die Chinezen? Wie of wat had hen hier gebracht en waarom zagen de begraafplaatsen hier tot voor kort geen of nauwelijks Chinese bezoekers? Over hoe de Chinezen een belangrijke pagina van hun geschiedenis bij ons in de Westhoek schreven …
“koelies” voor de Grote Oorlog
Het verhaal van de Chinezen in de Westhoek begint in de zomer van 1916, met de slachtingen bij de Somme. Na een eerste succesvolle doorbraak van het Duitse leger was de oorlog einde 1914 in een patstelling beland. Om de patstelling te doorbreken werd van Britse kant besloten een doorbraak te forceren. Op 1 juli 1916 werd het sein gegeven voor wat een massale slachting zou worden. In één dag verloren de Britten meer dan zestigduizend manschappen. Vele duizenden zouden volgen. Net als de Fransen konden de Britten het zich nu niet langer veroorloven van mannen achter de hand te houden. Wie strijdbaar genoeg was om in de strijd gegooid te worden, werd naar het front gestuurd. Alleen dreigden hiermee de aanvoerlijnen stil te vallen. Zonder oorlogsindustrie en zonder logistiek viel de oorlogsmachine stil. Er moesten dringend arbeiders gevonden worden om het oorlogsbedrijf achter de schermen draaiende te houden. Nergens elders leek de reserve aan mankracht onuitputtelijker dan in China.
Als eersten keerden de Fransen de blik oostwaarts. Frankrijk had al wat ervaring met Chinese arbeiders op haar grondgebied. In 1913 — kort na de oprichting van de Republiek — waren de eerste Chinese arbeiders richting Frankrijk getrokken. Als jonge republiek kon China nergens beter leer gaan dan bij haar lichtende voorbeeld, Frankrijk. Overtuigd dat geen andere natie de Chinezen beter de Republikeinse geest kon bijbrengen dan Frankrijk, werd een programma in het leven geroepen dat Chinese studenten toeliet een poos in Frankrijk door te brengen als arbeiders. Het programma was een kort leven beschoren. In het kader van het herstel van de monarchie in China einde 1914 werd het programma afgevoerd.
Niet veel later was terug sprake van arbeiders voor Europa. Begin 1916 — nog vóór de slachtingen bij de Somme — arriveerde Truptil, de speciale gezant van de Franse overheid in Peking met de opdracht arbeiders voor de oorlog te recruteren. De Chinese overheid nam het aanbod met beide handen aan. Na het uitbreken van de oorlog had Duitsland haar gebieden in China verloren zien gaan aan de Japanners. China begreep dat ze zich moest bewijzen, wou ze na de oorlog een stem hebben in een vredesconferentie en kunnen terugnemen wat de eerst de Duitsers, en nu de Japanners hadden ontnomen. Anderzijds was China gebonden door haar neutraliteit in het conflict. China bestond als staat bij de gratie zelf van de buitenlandse mogendheden die de koek in China onder elkaar hadden verdeeld. Ook Duitsland had nog belangen in China. Truptil, zelf militair, werd voor de gelegenheid ingénieur agronomique, op zoek naar mankracht voor de landbouw in Frankrijk. Om de Duitsers verder te misleiden werd de spookfirma Huimin opgericht, die de eigenlijke recrutering op zich zou nemen. In de lente van 1916 vertrokken de eerste lichting Chinese arbeiders uit Tianjin. Alles samen zouden ongeveer veertigduizend arbeiders dienst nemen bij de Fransen.
De Britten aarzelden niet om het Franse voorbeeld te volgen. Ook zij begonnen volop te recruteren. De Britten concentreerden hun activiteiten in de havenstad Weihaiwei (het tegenwoordige “Weihai”), op de tip van het schiereiland Shandong. In 1898 hadden de Britten bezit genomen van Weihaiwei en er de basis van hun vloot van gemaakt. De verbindingen met het binnenland waren verre van optimaal, maar de baai van Weihaiwei bood haar schepen de broodnodige beschutting. Bovendien hadden de Britten er nog enige infrastructuur staan van een eerdere recruteringscampagne voor de Zuidafrikaanse mijnen in 1904. Tussen 1916 en 1917 traden meer dan negentigduizend Chinese arbeiders in dienst van de Britten. Vijftigduizend van hen zouden via de haven van Weihaiwei vertrekken.
Zoals de Fransen hadden ook de Britten enige ervaring met overzeese Chinese arbeid. Hun laatste grote campagne was die voor de Transvaal en was zowel hen als de Chinezen uitermate slecht bekomen. Dit maal werden de plichten en de rechten van de Chinese arbeiders vastgelegd in een waterdicht contract. Het contract bepaalde dat de arbeiders strikt civiele arbeid zouden verrichten en in geen geval zouden ingeschakeld zouden worden in militaire operaties. Het dagloon werd vastgelegd op 1 franc, de werkduur op tien uur per dag, Er werd compensatie voor de familie voorzien in geval van blijvend letsel of overlijden, voeding, huisvesting, medische zorg en repatriëring werd gegarandeerd. De arbeiders van hun kant verbonden zich er toe een termijn van drie jaar uit te doen. Het Franse contract voorzag in een termijn van vijf jaar en het recht om nadien in Frankrijk te blijven.
In dienst van het Chinese Labour Corps — het verhaal van Yan Zhensheng
Ondanks hun enorme aantallen, zijn nauwelijks getuigenissen bewaard gebleven van de 140 000 Chinese arbeiders die tijdens WO I in Europa gediend hebben. In 1998 werd in de provincie Shandong het verhaal opgetekend van een zekere Yan Zhengsheng dat model kan staan voor het verhaal van zijn kameraden-arbeiders.
Yan’s verhaal begint in een niet nader genoemd dorp in de provincie Shandong. In de herfst van 1916 gonst het van de geruchten in het dorp. Eén van de christenen van het dorp meldt dat in de nabijgelegen stad Taian de lokale Anglicaanse zendeling Iliff in naam van de Britten arbeiders zoekt voor het Europa om er de verlaten velden te bewerken en spoorwegen aan te leggen. Het nieuws brengt een golf van enthousiasme teweeg in het dorp. Op 26 november 1916 trekt Yan met drieëndertig van zijn dorpsgenoten richting Taian, waar ze zich in de Engelse kerk van Taian officieel opgeven voor de dienst in Europa. Geruchten als zou er een oorlog aan de gang zijn in Europa worden overstemd door de mythe dat er fortuin te rapen valt.
Yan en zijn kameraden nemen de trein naar Weihawei voor de eigenlijke recrutering, maar halverwege blijkt dat de spoorlijn onderbroken is door een oorlog van één van de lokale krijgsheren. Het gezelschap keert terug en na een lange omweg bereikt ze de havenstad Tianjin waar ze de oversteek zal maken naar Weihaiwei. Maar net wanneer de mannen op een zucht van Weihaiwei staan wordt het hele gezelschap opgepakt door de politie en opgesloten onder het voorwendsel dat de Chinese regering de Britten geen toestemming heeft gegeven om arbeiders te ronselen in China. Uiteindelijk bereiken de arbeiders toch Weihaiwei, waar ze officieel in dienst treden van de Britten. Rond Yan’s pols wordt een armband geklonken met zijn serienummer “1133”. De armband zal Yan’s pols niet meer verlaten tot zijn terugkeer in China. Yan is voortaan een nummer.
De reis overzee brengt de arbeiders langs Hong Kong, Singapore en Durban in Zuid-Afrika, waar wapens geladen worden. Stilaan begint het de mannen te dagen dat ergens een oorlog aan de gang is. Wanneer de opvarenden bovendien te horen krijgen dat de route via het Suez-kanaal gemeden wordt omwille van het Duitse onderzeegevaar in de Middellandse Zee is er geen twijfel meer: dit wordt geen plezierreis. Onder de arbeiders breekt paniek uit. Via Engeland arriveren de arbeiders uiteindelijk in Boulogne-sur-Mer, waar het per trein verder gaat naar het verzamelpunt van de Chinese arbeiders, het nabijgelegen Noyelles. Yan en zijn kameraden worden ingedeeld bij de derde compagnie vna het Chinese Labour Corps. Drie maanden hebben de mannen er intussen op zitten sinds hun vertrek uit hun dorp.
In Noyelles worden de arbeiders met de neus op de rauwe werkelijkheid gedrukt. Yan en zijn kameraden worden een maand lang intensief gedrilld door de Britten, waarna ze ingezet worden om in het zog van de Fransen en Britse troepen loopgraven te graven. Na de terugtrekking van de Duitsers achter de Hindenburglinie wordt Yan’s compagnie naar Poperinge gemuteerd waar ze ingeschakeld worden in het transport van spoorwegmateriaal, brandstof en munitie. De arbeiders moeten er dag in dag uit sjouwen. De Britten hebben medische voorzieningen, maar ontzeggen de Chinezen iedere vorm van medische zorg.
De Belgische vrouwen en kinderen die Yan in het oorlogsgebied te zien krijgt zijn er nog erger aan toe dan de Chinezen: schamel gekleed, graatmager als lucifers — geregeld kwamen ze bij ons om eten, kledij of wat geld bedelen. Soms zochten ze bij ons niet minder dan gewoon wat bescherming.
Na de wapenstilstand gaat het terug naar België voor Yan en zijn compagnie. Yan’s compagnie wordt ingezet in Poperinge, en in Ieper op de voormalige frontlijn, waar ze belast worden met de opruiming van het slagveld. Het werk is er iets lichter op geworden vergeleken bij hun vorige passage in België. Intussen is ook het landschap grondig getransformeerd: overal liggen lichamen verspreid, liggen hopen puin en tiert het onkruid welig. Waar eens waterputten waren, gaapt nu enkel nog een vlakte. Water moet aangevoerd worden en bij momenten zien de arbeiders zich gedwongen elkaars urine te drinken om in leven te blijven. Troost vinden de Chinezen in het gezang. Yan herinnert zich het lied van zijn kameraad Zhang:
Indroef wordt ik als ik aan mijn moeder denk;
Als een vogel in een kooi, ben ik,
met vleugels die ik niet kan uitslaan;
Als een draak in ondiep water, ben ik,
die vastzit in het slib.
Stilaan keren ook de Belgische vluchtelingen terug naar huis, waar ze tot hen ontzetting een ontvolkt gebied aantreffen en vreemde “gelige mannen”, in de steek gelaten door de Britten die hen tot voor kort strak in het gareel hielden. Moord en roof tieren welig in de Westhoek en al gauw worden de dolende Chinezen dader en zondebok van ieder incident in de streek. De Belgische overheid dringt er bij de Britten op aan orde op zaken te stellen, maar die stelt de Belgen op haar beurt voor de keuze. Willen de Belgen dat de Chinezen verdwijnen, dan draagt België de onkosten van de opruiming van het slagveld en vergoedt zij de Britten voor het ingezamelde schroot. De keuze is snel gemaakt voor de Belgen…
Vanaf november 1918 tot 1919, worden massaal Chinese compagnieën van Frankrijk naar België overgeplaatst. In de lente van 1919 bevinden zich in de streek rond Poperinge en Ieper niet minder dan twaalfduizend Chinezen. De Chinezen worden gestationeerd waar puin of munitie moet geruimd worden of lichamen geborgen en (her) begraven worden. In onooglijke plaatsjes als Boezinge, Voormezele, Wervik, … verrijzen tijdelijke kampen die op hun volle getalsterkte tot vijfhonderd Chinezen huisvesten. Pas in de loop van 1919 worden de Chinese compagnieën één voor één teruggetrokken en gerepatrieerd naar China.
Yan Zhenshengs avontuur eindigt met de langeverwachte terugkeer naar het vaderland. In Le Havre worden de Chinezen ingescheept voor de oversteek naar Amerika. In San Francisco wacht hen een warm onthaal door de plaatselijke Chinese gemeenschap, die intussen als uitbundig de “Chinese” overwinning op de Duitsers vieren. In oktober 1919 staat Yan terug in zijn dorp, net op tijd voor het Herfstwendefestival.
Van de zegeroes blijft intussen weinig meer over in China. Op de Vredesconferentie in Parijs heeft China niets uit de brand kunnen slepen voor zijn bijdrage aan de oorlog. De centen die de arbeiders hebben kunnen bijeensparen zijn intussen nauwelijks nog iets waard. De paar honderd jonge intellectuelen die meegereisd waren naar Europa als tolk ontdekken dat van de belofte dat er studiebeurzen voor hen lagen te wachten in Groot-Britannië niets terecht is gekomen.
In België en Noord-Frankrijk blijven nog een handvol Chinese arbeiders achter. Zij hebben van de Britten de taak gekregen de Chinese namen van hun gevallen kameraden in de grafstenen te beitelen. Eens die taak volbracht is worden ook zij gerepatrieerd. Daarna verdwijnen de Chinezen in het collectieve onderbewustzijn van de Westhoekbewoners. Tot voor kort…
De Chinezen in de Westhoek worden herontdekt
Niemand weet hoeveel van de Chinezen in Franse dienst het leven lieten tijdens WO I. De Fransen, van hun kant, hielden geen bestand bij van de Chinese slachtoffers. De graven die nog bestaan liggen her en der verspreid over vergeten kerkhoven in Frankrijk. Maar het is nog steeds wachten op de eerste inventaris van die graven.
De doden in Britse dienst verging het iets beter. Zij kwamen terecht op de grote Britse Commonwealth begraafplaatsen in Noord-Frankrijk en België, waar hun graven keurig onderhouden worden door de Commonwealth War Graves Commission. De grafstenen dragen de vermelding “Chinese Labour Corps”, in regel gevolgd door het registratienummer van de overleden arbeider en diens datum van overlijden. Verder geven de stenen ook de naam van de arbeider in Chinese karakters, diens provincie en prefectuur van herkomst. Sommige stenen dragen geen vermelding of weerspiegelen de gebrekkige informatie waarover de grafdelvers de beschikking hadden toen ze de de lichamen van de Chinezen tijdens of kort na de oorlog aan de aarde toevertrouwden. Je zou denken dat niet de Chinezen vandaag ervan weerhoudt hun voorvaderen eer te komen bewijzen. Het tegendeel is echter waar.
Het duurde maar liefst tot de jaren ‘90 vóór de Chinese grafstenen — alles samen iets minder dan tweeduizend stuks — aan een eerste kritische onderzoek onderworpen werden. In 1996 publiceerde toenmalig studente sinologie in Leuven, Gwynnie Hagen, de eerste volledige lijst van Chinese graven in België mét de oorspronkelijke namen in het Chinees. Het was van het einde van de eerste wererldoorlog geleden dat de namen nog eens hardop gelezen en met de hand gecopieerd werden. Vergelijking met gegevens uit het legendarische oorlogsdagboek van “Pastoor Van Walleghem” en de stukken van het proces van één van de arbeiders liet Gwynnie Hagen toe één dubbel begraven Chinees te ontmaskeren en zo een ander, verloren gewaand Chinees aan de juiste grafsteen toe te wijzen. Tot nader order is dit nog steeds de eerste geslaagde poging tot disaster victim identification van in WO I omgekomen Chinezen.
Het duurde nog eens tot 2007 voor het dossier nogmaals van onder het stof werd gehaald. In het kader van de tentoonstelling over de niet-Europese volkeren aan het front tijdens WO I Mens Cultuur Oorlog werd door het In Flanders Fields Museum (Ieper) een inventaris opgemaakt van de volkeren die ooit manschappen hadden in Europa tijdens de oorlog. De Chinezen waren daarbij één van het paar dozijn volkeren die op of achter het front ingezet werden, naast de Sikhs, de inheemse Amerikaanse volkeren, de Senegalezen en anderen. Mens Cultuur Oorlog wou de laatste ontbrekende stukken inpassen in het verhaal van de Grote Oorlog vóór de grote herdenking van een eeuw WO I in 2014-2018. Al tijdens de voorbereidingen op de tentoonstelling bleek dat de Chinezen een apart initiatief vereisten vóór ook hun stuk in de grote puzzel zou passen.
Op 24 april 2010 opent in de Lakenhallen in Ieper alvast een internationale tentoonstelling rond het Chinese Labour Corps Sjouwers voor de Oorlog. De grootste uitdaging voor de makers van de tentoonstelling was en is het uiterst geringe aanbod aan tentoonstellingsobjecten. Op een aantal door de Chinezen sierlijk bewerkte granaathulzen, zijn relatief objecten uit de tijd en directe omgeving van de Chinese arbeiders bewaard gebleven. De tentoonstelling wil daarom de leef- en denkwereld van de Chinese arbeiders reconstrueren en — ook letterlijk — hun stem terug doen klinken over Flanders Fields. Sinds kort worden volop authentieke getuigenissen zoals die van Yan Zhensheng gegaard. De wetenschappelijke staf van In Flanders Fields Museum doorploegt op dit moment de Belgische archieven op zoek naar verslagen en processtukken over incidenten met Chinezen, vaak met dodelijke afloop. Op termijn moet iedere graf zijn eigen verhaal spreken – ook al is de heroïek vaak ver te zoeken in die verhalen. Tegelijk worden de bewegingen van de Chinese kampen in kaart gebracht. Die kampen leidden een even schimmig bestaan als de Chinezen die ze bevolkten. Je moet ze zoeken op luchtfoto’s en in de verhalen die van generatie op generatie overgedragen werden in de Westhoek.
De “Dertien van Busseboom”
Eén groep Chinezen krijgt bijzondere aandacht In 2010, met name de dertien Chinezen die op 15 november 1917 omkwamen in een Duitse bomaanval op hun kamp in de buurt van het gehucht Busseboom (in Reningelst, een deelgemeente van Poperinge). Tot voor kort was over de Dertien van Busseboom nauwelijks iets bekend. Uit het oorlogsdagboek Van Walleghem was al een gelijkaardig incident bekend met Chinezen in de nacht van 15 november 1917. Voorts was bekend dat de Chinezen langs de Roobaertbeek hun eigen begraafplaats hadden, waar ze hun landgenoten volgens de Chinese traditie begroeven. Na de oorlog werden de lichamen op last van de Britse overheid opgegraven en overgebracht naar de gemeentelijke begraafplaats van Bailleul in Noord-Frankrijk. Daarbij gingen wellicht een aantal gegevens over de lichamen verloren, want de grafstenen in Bailleul geven weinig prijs over de identiteit van de mannen die er begraven liggen.
Toetsing aan de gegevens in de Chinese bronnen heeft toegelaten de identiteit van de dertien te achterhalen. Dankzij de rapporten van de toenmalige Britse Legatie in London, nu bewaard in de archieven van het toenmalige ministerie van Buitenlandse Zaken in Peking, weten we zelfs precies uit welke dorpen in de provincie Shandong de Dertien vandaan komen. Of er van de Dertien nog verwanten bestaan, wordt op dit moment uitgezocht door de onderzoekers van het Stadsarchief van Weihai, onze Chinese partners in de herdenking van 2010. Of de herdenking in de Westhoek in 2010 zal bijgewoond worden door afstammelingen of verwanten van de Dertien zal nog moeten blijken, maar er wordt aan gewerkt.
Het eerste en voorlopig laatste bezoek van afstammelingen van Chinese arbeiders aan het graf van hun voorvader dateert van november 2008, toen de dochter van een toenmalige Chinese arbeider speciaal werd overgevlogen naar Frankrijk om op de militaire begraafplaats van Beaulencourt neer te knielen voor het graf van haar grootvader. Het bezoek werd uitgebreid belicht in de Chinese media en haalde ook de nationale zender. Wat de Chinese kijker niet te zien kreeg, was dat de dochter en haar familie vóór een anoniem graf neergezet waren met niet meer dan een registratienummer. Het nummer bleek volgens de lijsten in de Britse archieven aan een andere arbeider toebehoord te hebben. Het kwaad was echter geschied. Wat een intiem moment van een Chinese familie bij het verloren gewaand lichaam van hun grootvader had moeten worden, bleek een knap georchestreerd staaltje van Franse culturele diplomatie op aangeven van bepaalde kringen binnen de Chinese gemeenschap in Frankrijk. Niet toevallig werden rond dezelfde periode door Frans minister Jean-Marie Bockel publiekelijk hulde gebracht aan de Chinese arbeiders tombés pour la France. Meteen had Frankrijk de sympathie teruggewonnen die ze kwijtgespeeld was in China na de bewogen passage van de Olympische vlam door Parijs.
De eerste bewezen nakomelingen van Chinese arbeiders van het Chinese Labour Corps moeten dus nog verwelkomd worden in Europa. De Chinese Labour Corps herdenking in de Westhoek wil het terrein daarvoor effenen. Behalve de tentoonstelling in het In Flanders Fields Museum en een Speciale Last Post plechtigheid voor de op zee omgekomen Chinese arbeiders, wordt op zaterdag 29 mei 2010 in Busseboom een gedenkteken onthuld voor de Dertien van Busseboom. Het gedenkteken wordt ingebed in een plantsoen dat beplant wordt volgens de instructies die een aantal Chinese arbeiders ons zelf hebben nagelaten. De Dertien van Busseboom zullen expliciet met hun naam en toenmalige thuisadres vernoemd worden op het monument, dat bovendien uitziet op de Roobaertbeek, op de site waar de Dertien aanvankelijk door hun kameraden begraven werden en op het veld waar zich hun naar alle waarschijnlijkheid hun kamp bevond. Het geheel zal — eens ingehuldigd — de plaats en het tijdstip markeren waar de eerste poging werd ondernomen om de Chinezen hun doden van de Grote Oorlog terug te geven. Dat dit op Belgische bodem zal gebeuren — in aanwezigheid van de Chinese gemeenschap zelf — mag genoeg reden zijn voor geïnteresseerden om de schare sympathisanten te vervoegen die nu al hun effectieve steun betuigd hebben aan het project.
De “Busseboom Groep v.z.w.” coördineert de fondsenwerving en de aanleg van het gedenkplantsoen. Op het terrrein na — dat door het stadsbestuur van Poperinge welwillend ter beschikking gesteld werd — is dit initiatief volledig aangewezen op privé-steun. De Koning Boudewijnstichting stelt een speciale projectrekening ter beschikking (Bank van de Post IBAN: BE10 0000 0000 0404 BIC: BPOTBEB1, met vermelding “L82255 – Busseboom Groep”). Giften vanaf 30 euro zijn fiscaal aftrekbaar en komen integraal ten goede aan het project. Schenkers zullen, ongeacht de omvang van hun bijdrage, expliciet vermeld worden bij de inhuldiging van het monument. Als schenker krijgt u tevens de primeur van eventuele doorbraken in het onderzoek en wordt u ook op de hoogte gehouden bij de opvolging van het project na 2010.
Nader informatie op www.clc-eu.net , bij ondergetekende of via In Flanders Fields Museum (Ieper), stedelijke.musea@ieper.be t.a.v. Dominiek Dendooven.
Philip Vanhaelemeersch
philip.vanhaelemeersch@gmail.com
philip.vanhaelemeersch@clc-eu.net
Artikel overgenomen uit China Vandaag nr. 5/2009
Zie ook reeks van CCTV over het China Labor Corps
Proficiat aan de idealistische jonge mensen die zich tot doel gesteld hebben om deze Chinezen in herinnering te brengen.
Ook hun bijdrage in de Grote Oorlog mag niet vergeten worden.
Nogmaals proficiat voor uw schitterend initiatief.
Mijn oprechte dank en waardering voor hen die de bijdrage van de Chinezen [rond 1916 – 1917] niet vergeten hebben, in het bijzonder die al deze in gedachten blijven houden. Dank!
Al sinds een paar jaar organiseer ik jaarlijks voor enkele Chinese studenten een daguitstap naar Ieper en omgeving. Het Lijsenthoek Cemetery en het monument van Bussenboom worden dan eerst bezocht. Na de middag bezoeken we dan het Museum ‘In Flanders fields’ en eindigen de dag op het Tynecot cemetery in Passendaele (Zonnebeke).