De fabel van de ‘Chinese overcapaciteit’

Shiran Illanperuma*

De fabel van de Chinese overcapaciteit gaat de wereld rond … een intensieve campagne van westerse politici, academici en mainstreammedia.

overcapaciteit
Aanleg park met zonnepanelen in Qinghai. Wekt China teveel groene energie op? Foto Xinhua/Zhang Hongxiang (disclaimer)

Net als bij een vorige mythe, die van de ‘Chinese schuldenval’ die intussen ontkracht is, lijkt het bij de overcapaciteit te gaan om een georkestreerde poging van het Westen om China als zondebok aan te wijzen voor structurele problemen en onevenwichtigheden in de kapitalistische wereldeconomie.

Vanuit het Westen gezien

Westerse commentatoren verspreiden al op zijn minst sinds het ontstaan van de wereldwijde financiële crisis ideeën over een Chinese overcapaciteit in de verwerkende industrie. Kort samengevat komen hun stellingen erop neer dat het door investeringen gestimuleerde groeimodel van China zowel lokale als mondiale wanverhoudingen creëert. Zij beweren dat hoge investeringen de consumptie (als deel van het bbp) drukken. Ze zouden de oorzaak zijn van inkomensongelijkheid en overtollige productiecapaciteit in China. Verder wordt gesteld dat dergelijke onevenwichtigheden debet zijn aan China’s buitensporige export en enorme handelsoverschot, dat ten koste zou gaan van het handelstekort van de Verenigde Staten.

In de academische wereld wordt dit argument rondgestrooid door de Keynesiaanse econoom Michael Pettis, hoogleraar financiën aan de Universiteit van Beijing. Brad Setser, een voormalig topadviseur van de Handelsvertegenwoordiger van de Verenigde Staten, is ook een groot voorstander van de theorie. De overcapaciteitsthese is verder een steeds weerkerend thema in de IMF-vertogen over China.

In mei publiceerde de IMF-vertegenwoordiging in China een rapport waarin stond dat de belangrijkste prioriteiten voor groei in China onder andere zouden moeten bestaan uit ‘een grotere nadruk in de economie op consumptie door de versterking van het sociale vangnet, de liberalisering van de dienstensector en het terugschroeven van verstorend beleid aan de aanbodzijde dat de productiesector ondersteunt [cursief van de auteur]’.

Het IMF is, laten we wel wezen, een door het Westen gedomineerde instelling, waar China slechts 6% van de stemgerechtigde inbreng heeft, ondanks het feit dat het bijdraagt aan 18% van het wereldwijde bbp.

De overcapaciteitsthesis is een toenemende bron van diplomatieke spanning. Janet Yellen, minister van Financiën van de VS, heeft geprobeerd om de G7 rond de kwestie te verenigen en landen in het Zuiden, zoals India en Mexico, bij deze discussie te betrekken. Ondertussen heeft de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, betoogd dat het Chinese industriebeleid de EU-markt voor elektrische voertuigen (EV’s) verstoort.

De visie van China zelf

Van Chinese zijde is fel gereageerd op de westerse aantijgingen. De Chinese president Xi Jinping zei dat er niet zoiets bestaat als een Chinees overcapaciteitsprobleem. Ondertussen heeft de woordvoerder van het Chinese ministerie van Handel, He Yadong, gezegd dat de beschuldiging van Chinese overcapaciteit een typisch voorbeeld is van hoe het Westen met twee maten meet. Nog recenter is de uitspraak van Wang Wenbin, woordvoerder van het Chinese ministerie van Buitenlandse Zaken: “Overcapaciteit is slechts een voorwendsel dat de VS gebruikt om G7-leden te dwingen barrières op te werpen en beperkingen in te stellen voor Chinese producten op het gebied van nieuwe energie.”

In navolging van Trump heeft de regering-Biden onlangs een hele reeks nieuwe tarieven ingesteld op Chinese producten, waaronder 25% op staal en aluminium, 50% op halfgeleiders, 50% op zonnepanelen en maar liefst 100% op elektrische voertuigen (EV’s). Nu de handelsoorlog onder leiding van de VS tegen China heviger woedt, is het de moeite waard om eens stil te staan bij de feiten achter de theorie over de overcapaciteit van China.

Een berekening van de Chinese overcapaciteit

Volgens de Franse ondernemer en analist Arnaud Bertrand kan het concept van overcapaciteit worden berekend met behulp van een paar standaardgegevens: 1. bezettingsgraad en 2. voorraadniveaus.

In de economie verwijst bezettingsgraad naar het deel van de productiecapaciteit dat op een bepaald moment in gebruik is. Over het algemeen kan een lange periode van hoge bezettingsgraad erop wijzen dat de productiecapaciteit moet worden uitgebreid. Daarentegen kan een langdurige periode van lage bezettingsgraad erop wijzen dat de productiecapaciteit moet worden verminderd. Bertrand wijst erop dat de bezettingsgraad in China 76% is, wat ongeveer hetzelfde is als in de Verenigde Staten, waar de bezettingsgraad 78% is.

Voorraadniveaus worden over het algemeen gebruikt als een maatstaf voor hoe goed de verkoop het doet. Een groeiende voorraad kan duiden op een combinatie van een trage vraag of overproductie, terwijl een krimpende voorraad kan duiden op een groeiende vraag en onderproductie. Bertrand wijst erop dat de PMI-index qua voorraden van eindproducten in China op 49 stond, terwijl een vergelijkbare index inzake voorraden in de verwerkende industrie in de Verenigde Staten op 50 stond.

Geen van de bovenstaande cijfers suggereert dat China meer overcapaciteit heeft dan de VS. Integendeel, het feit dat de Chinese industriële winsten blijven groeien, suggereert dat er vraag is naar Chinese producten. Verschillende analisten wijzen erop dat het Chinese streven om de productiecapaciteit voor nieuwe energieproducten te verhogen het land onmisbaar maakt in de wereldwijde strijd voor ecologische duurzaamheid.

Inzicht in de consumptie in China

De marxistische econoom en blogger Michael Roberts merkt op dat het aandeel van de huishoudelijke consumptie in het bbp in China weliswaar laag is, maar dat de absolute consumptie de afgelopen jaren explosief is gestegen. Van 2008 tot 2021 groeide de gemiddelde jaarlijkse particuliere consumptie in China met 8%, vergeleken met slechts 5,7% in India, 1,7% in de Verenigde Staten en 0,6% in de EU. Het is logisch dat China nooit 800 miljoen mensen uit de armoede had kunnen halen zonder een aanzienlijke toename van hun consumptie!

Bovendien zijn traditionele consumptiestatistieken misleidend als ze geen rekening houden met de politieke en economische context. In een situatie waarin essentiële diensten zijn geprivatiseerd, kunnen de consumptiecijfers bijvoorbeeld misleidend hoog zijn doordat huishoudens uit eigen zak voor deze diensten betalen. In China wordt de particuliere consumptie aangevuld met verschillende sociale overdrachten in natura (onder andere voor gezondheidszorg, onderwijs en voedsel), die tot 6% van het bbp bedragen.

Tot slot moet worden opgemerkt dat China heeft aangegeven dat het niet de decadente en tomeloze aspecten van de westerse consumptiemaatschappijen als voorbeeld wil nemen. De wending naar consumentisme in het Westen heeft economische crises niet afgewend, maar eerder geleid tot een erosie van de productiecapaciteit. De nadruk in China op investeringen en productieve consumptie heeft daarentegen geholpen om grote crises te vermijden en tegelijkertijd de levensstandaard van de Chinese burgers te verbeteren.

De industriële productie van China en het handelstekort van het Westen

Michael Roberts heeft er ook op gewezen dat de Verenigde Staten en de Europese Unie al lang vóór de industriële opkomst van China aanhoudende handelstekorten hadden. In een vorig tijdperk waren het Japan en Duitsland die de oorzaak waren van de aanhoudende handelstekorten van de VS. Dit is een belangrijk punt, omdat het suggereert dat het grootste probleem de afname van het concurrentievermogen en de productiecapaciteit van de VS zelf is en niet het industriebeleid van China (of van wie dan ook).

Mainstreameconomen hebben de opkomst van China vaak afgeschilderd als het resultaat van ‘exportgerichte industrialisatie’, maar uit de feiten blijkt dat het iets ingewikkelder ligt. In China steeg de export als percentage van het bbp alleen tussen 2000 en 2016 boven de 20%, in de periode direct na de toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie. Bovendien zien we dat het aandeel van de export in het bbp in bepaalde landen veel groter is. Kijk bijvoorbeeld naar Zweden (53%), Duitsland (51%) en Zuid-Korea (48%). In de media horen we echter nooit dat hun ‘overcapaciteit de wereldhandel zou verstoren’. In tegenstelling tot China zijn deze landen bondgenoten van de VS en volledig geïntegreerd in het door de VS geleide imperialistische systeem en zijn militair-industriële complex.

De binnenlandse markt van China is altijd een belangrijke basis voor zijn ontwikkeling geweest. Zelfs buitenlandse bedrijven die opereren vanuit China’s Speciale Economische Zones produceren al sinds 2005 meer voor de Chinese binnenlandse markt dan voor de export. Volgens onderzoek van Barry Naughton, een Amerikaanse econoom die gespecialiseerd is in de studie van de Chinese economie, verkochten in 2017 de buitenlandse bedrijven in China 2,7 keer meer op de binnenlandse markt dan dat ze exporteerden.

Enkele voorbeelden van recentere datum: bedrijven als Tesla en BYD exporteren respectievelijk slechts 36% en 8% van de EV’s (elektrische voertuigen) die ze in China produceren. De rest verkopen ze op de binnenlandse markt. Dit kan dan weer komen omdat China intussen over een superieure infrastructuur voor EV’s beschikt. Zo komt er nog een punt aan de orde: investeringen in infrastructuur zijn zelf cruciaal voor de ondersteuning van consumptie.

Het industriebeleid van China

De kwestie van overcapaciteit is al een tijdje onderwerp van debat in academische kringen in China. Lan Xiaohuan, professor economie aan de Fudan Universiteit, heeft deze kwestie behandeld in zijn onlangs gepubliceerde boek How China Works: An Introduction to China’s State-led Economic Development. Lan geeft toe dat overinvestering een keerzijde is van het industriebeleid in China waar lokale overheden aangemoedigd worden om de voorkeur te geven aan strategische sectoren.

Hij legt echter uit dat deze strategie in de context van de Chinese socialistische markteconomie bepaalde voordelen heeft. Ten eerste leidt overinvestering in strategische sectoren tot een snelle ontwikkeling van de productiekrachten op die gebieden. Ten tweede leidt de initiële opbouw van bedrijven in strategische sectoren tot concurrerende prijzenoorlogen, wat gunstig is voor consumenten. In die zin zijn hoge investeringsniveaus een kenmerk en geen nadeel van het Chinese industriebeleid en staan ze in schril contrast met westers monopoliekapitaal, dat gedijt bij kunstmatige schaarste.

Toch, gezien de diplomatieke reactie van het Westen, maar ook de tegenstellingen die inherent zijn aan een markteconomie, heeft de Chinese regering aangegeven dat ze stappen zal ondernemen om de overcapaciteit te beperken. In een werkverslag dat in maart tijdens het 14de Nationale Volkscongres werd gepresenteerd, stond bijvoorbeeld het volgende: ‘We zullen de coördinatie, planning en investeringsbegeleiding voor belangrijke sectoren versterken om overcapaciteit en overbodige ontwikkeling van slechte kwaliteit te voorkomen.’

Vanuit Chinees perspectief is het echter veel urgenter om iets aan overcapaciteit te doen in volgroeide sectoren of sectoren die dat stadium bijna bereikt hebben (zoals kolen, staal en misschien onroerend goed). Veeleer dan in opkomende technologieën, waar wereldwijd nog steeds een enorme vraag is en veel ruimte voor innovatie. Net die ziet het Westen als een gevaar, omdat China, dankzij de socialistische markteconomie in staat is zijn productiekrachten snel op te bouwen in opkomende technologieën. En die vormen een fundamentele bedreiging voor de machtspositie van het westerse monopoliekapitaal.

De politieke betekenis van overcapaciteit

Decennialang hebben vele westerse linksen en linkse organisaties een chauvinistische houding aangenomen tegenover de kwestie van de Hervorming en Openstelling van China. Zoals de marxistische academicus Roland Boer heeft opgemerkt, neigen westerse linksen ertoe om het socialisme in abstracte en idealistische termen te zien als een klasseloze maatschappij met collectief eigendom van de productiemiddelen. Maar de meeste revoluties vonden plaats in het Oosten en daar waren de marxisten gedwongen om de strijd aan te gaan met de plaag van de onderontwikkeling en om als voorwaarde voor een socialistische opbouw op de eerste plaats de productiekrachten vrij te maken.

Vandaag maken we een omkering van deze situatie mee. De ontwikkeling van de productiekrachten in China heeft het land in staat gesteld om meer progressieve hervormingen in eigen land door te voeren. Ondertussen heeft het Westen een langdurige de-industrialisatie ondergaan in het tijdperk van het neoliberalisme, wat ertoe heeft geleid dat de westerse arbeidersklasse zelf her-industrialisatie en fatsoenlijke productiebanen eist. De these van de Chinese overcapaciteit moet worden begrepen in de context van deze conjunctuur.

Het westerse imperialisme bevindt zich in een crisis en kan de positie van zijn vroegere arbeidersaristocratie niet langer handhaven. De stelling van de Chinese overcapaciteit dient daarom een tweeledig doel. Ten eerste biedt het de westerse heersende klasse een middel om kritiek op haar eigen neoliberale beleid af te wenden door China als zondebok aan te wijzen voor de vernietiging van de westerse industriële basis. Ten tweede stelt het diezelfde heersende klasse in staat om haar toevlucht te nemen tot protectionisme en subsidies namens monopoliekapitalisten. Het is onwaarschijnlijk dat dergelijke armoedige methodes van financiering aan de westerse arbeidersklasse ten goede zullen komen. Het zijn immers maatregelen die niet adequaat indruisen tegen de belangen van het monopoliekapitaal en van de renteniers. En die belangen vormen in het Westen de belangrijkste hindernissen voor de vrijmaking van de productiekrachten.

China van zijn kant ontwikkelt technologieën die van levensbelang zijn voor de toekomst van de mensheid. Het heeft dit gedaan terwijl de heersende elite in het Westen de door arbeiders geproduceerde rijkdom vergokt door de inkoop van eigen aandelen en speculatie met onroerend goed. Het is aan westers links om de arbeiders te organiseren tegen het imperialisme en het anti-Chinese chauvinisme, en om te vechten voor de vrijmaking van de productiekrachten die nodig zijn om de sociaaleconomische en ecologische uitdagingen van deze tijd aan te pakken.

Shiran Illanperuma schreef de bovenstaande analyse voor Friends of Socialist China.
ChinaSquare kreeg toestemming om ze over te nemen en publiceert de tekst als opinie (opinies vallen onder de verantwoordelijkheid van hun auteur en komen niet noodzakelijk overeen met die van de redactie van ChinaSquare).

overcapaciteit

*Shiran Illanperuma is een onafhankelijk journalist en onderzoeker. Hij volgt momenteel een master in economisch beleid aan de SOAS University of London, de School of Oriental and African Studies.