De ontwikkeling van Urumqi en zijn gemeenschappen

We verdiepen ons aan de hand van enkele wetenschappelijke artikels in de ontwikkeling van Xinjiangs hoofdstad Urumqi waarbij we speciale aandacht hebben voor de verhouding tussen de gemeenschappen. Uit die studies komt naar voren dat  de Oeigoeren toch niet altijd in de benadeelde positie zitten tegenover de Han-gemeenschap, zoals gemakkelijke schema’s uit de media willen laten geloven.
De hoofdstad van de Autonome Regio Xinjiang Urumqi telde in 2008 2,23 miljoen personen, waarvan 75 % een stedelijke status heeft. De stad telt dus ook een kwart landbouwbevolking. 49 nationaliteiten wonen in de stad en de minderheden zijn met 640.000 of 27% van het totaal. Voor 1949 bestond er nauwelijks een infrastructuur: de bebouwde oppervlakte besloeg amper 8 km², zandwegen en huizen zonder verdiepingen waren de regel, elektriciteit een voorrecht van enkelen. Tot in 1976 bedroeg het gemiddeld jaarinkomen er nauwelijks 152 yuan. De totale bevolking die in 1990 1,4 miljoen beliep, steeg tegen 2008 tot over het twee miljoen en de stadsoppervlakte was toegenomen tot 230 km². De stadsontwikkeling van Urumqi kan opgesplitst worden in 4 periodes: voortdurende ontwikkeling tot 1965; stagnatie tot 1978; trage ontwikkeling tot 1990 en snelle ontwikkeling sindsdien.
In de periode voor de Volksrepubliek waren de meeste gouverneurs Han of Mantsjoes en dit verklaart de rechthoekige ontwikkeling van het stadspatroon zoals in andere steden van China, maar dit verschilt van de meeste steden in Xinjiang. De grondwet van de Volksrepubliek schrijft echter voor dat de kandidaat burgemeester van Urumqi  een Oeigoer moet zijn. Na 1949 begon de socialistische ontwikkeling in een tempo die de stad voorheen nooit gezien had. Van 1949 tot 1965 ontving de gemeente 15 miljard yuan voor het leggen van grondslag van de economische – en ook stadsontwikkeling. Gedurende deze periode steeg het bruto regionaal product (brp) van 76 miljoen naar 384 miljoen. De ratio van de landbouw halveerde van 8 % tot onder 4%; de secundaire sector steeg van 30 naar 56 %. Voorbeelden van grote industriële constructies zijn de “Bayi” staalcorporatie, Shiyue Automobile Repair Plant, de “Liudaowan” mijnen en Qiyi Cotton Mill. Het aantal arbeiders in de nijverheid steeg van 47.000 in 1952 tot 249.000 in 1965. Hun inkomen was wel karig met nauwelijks 13 yuan per maand. Door de opening van de spoorweg met Lanzhou in 1965 werd de stad verbonden met de rest van China. Tijdens deze eerste periode werd de bebouwde oppervlakte vier maal groter. De verstedelijking greep hoofdzakelijk plaats in de districten Tianshan en Saybark, waar Oeigoeren verspreid leven. De bevolking steeg van 107.000 in 1952 tot 626.000 in 1965: drie vierden Han en één vierde minderheden, waarvan 10 % Oeigoeren. De toestroom van migranten varieerde van 89.000 in 1954 tot 68.000 in 1965.
Tijdens de periode van 1966 tot 1978 groeide het brp maar van 433 miljoen tot 862 miljoen en het aandeel van de nijverheid viel zelfs van 57 % tot 44%. De stadsuitbreiding gebeurde grotendeels langs de grote wegen. In het begin van de jaren zeventig werd door de aanleg van de luchthaven en de Bayi-staalfabriek en nog andere bedrijven voor uitbreiding gezorgd maar deze bedrijven kwamen in de districten Dongshan en Toutunhe ver van het centrum. Echte stadsplanning was er gedurende deze periode van de culturele revolutie niet en stedelingen trokken weg. Nadien volgde de terugkeer en de bevolking steeg van 779.000 in 1971 tot voor het eerst boven het miljoen in 1978.

Spoorwegstation


Tijdens de periode na 1978 begon het bestuur de economische ontwikkeling te corrigeren, maar het niveau van deze ontwikkeling bleef aan de lage kant: in 1979 bedroeg het brp 938 miljoen en dit cijfer verhoogde tot 6345 miljoen in 1990. Een aantal grote nijverheden kwamen er bij zoals Urumqi Steel Corporation, Heavy Machine Factory, en het Thermoelectric House. Tussen 1979 en 1990 werd 60 miljard geïnvesteerd in de uitbouw van modern transport, communicatie en waterzuiveringsinstallaties. De stadsplanning stond in dienst van het stimuleren van de economische planning. Gebaseerd op metaal, petroleum, textiel, engineering en chemie bouwde Urumqi met succes zijn nijverheidssysteem uit. Sommige grote bedrijven verhuisden van het stadscentrum naar de rand. De traditionele centra langsheen de twee belangrijkste handelslanen raakten volgebouwd en de verstedelijking groeide maar 1,57 % per jaar aan, minder dan tijdens de vorige periodes. Het vierde masterplan uit 1985 deelde de stad in 10 zones in: binnen deze zones mocht de nijverheid niet uitbreiden. Industriële bedrijven verhuisden naar Dongshan en Toutunhe waar uitbreiding wel toegestaan was; Xinshi was voorgestemd om het hightech district te worden. In 1979 met 1,16 miljoen inwoners besloeg het verstedelijkte gebied enkel 64 km² . De bevolking groeide weer omdat de jeugd terugkeerde van het platteland en omdat Oeigoeren en Kazakken kinderrijke gezinnen hadden. De densiteit van de bevolking nam af naarmate het gebied verder af lag van het centrum.
Snelle ontwikkeling
Na 1990 en vooral na het uitdokteren van de “Go West”-politiek in 2000 nam de economische ontwikkeling en de verstedelijking een hoge vlucht in Urumqi. Van 1990 tot 2008 groeide het brp jaarlijks met 15 %. De secundaire sector groeide van 3 miljard tot 42 miljard zodat het terug 56 % uitmaakte, meer dan ooit tevoren. Begin jaren negentig werden ook twee speciale zones goedgekeurd: de “Economische en Technologische ontwikkelingszone” had in 2006 al 1200 bedrijven aangetrokken, waarvan 54 buitenlandse als Carlsberg en Coca-Cola. De hightech-zone bevatte in 2006 1600 bedrijven en 44 buitenlandse. Ondertussen heeft de stad ook een speciale zone van verwerking voor export.

Urumqi High-Tech zone


Urumqi speelt vooral de troef van energie uit: Xinjiang heeft eigen voorraden olie en steenkool en ook de pijplijnen met olie uit Kazakstan en gas uit Turkmenistan lopen doorheen de regio. Transport en logistiek in Urumqi zijn zo ontworpen dat dit vlot kan verlopen en opdat de stad zijn Euro-Aziatische brugfunctie des te beter zou kunnen vervullen. In 2008 bedroeg het exportvolume 4,8 miljard $, de import maar 0,42 miljard $. Door de bloei van het toerisme slorpt de tertiaire sector een aandeel op van de primaire en secundaire sector. De hoge economische groei ging ook gepaard met een snelle bevolkingsaangroei, namelijk van 1,46 miljoen in 1990 tot 2,36 miljoen in 2008. 72 % daarvan zouden Han-Chinezen zijn. In deze officiële cijfers kunnen echter heel wat tijdelijke migranten niet vervat zitten. Straks daarover meer. De verstedelijking tijdens de 2 laatste decennia greep meestal plaats vanuit de nieuwe districten Xinshi District en Dongshan. In 1998 werd een nieuw stedenbouwkundig plan uitgetekend waarbij versnipperde uitbreiding wordt tegen gegaan. In de bebouwde oppervlakte bedraagt de densiteit echter 10.000 personen per km². Omdat er een tekort aan grond voor uitbreiding was en de bestaande voorraad dringend moest vernieuwd worden, zocht Urumqi nieuwe ruimte. Deze kon niet in de richting van de vruchtbare noordelijke landbouwgronden gevonden worden, want deze zijn beschermd in China. Met Changji in het noorden werd het op een akkoordje gegooid dat beiden de Wuchang-economische zone zouden gaan vormen. Nadien werd tussen

Productie Goldwind-molens


beiden overeen gekomen dat de stad Miquan die voorheen tot Changji behoorde, zou overgedragen worden aan Urumqi en dit onder de naam van het Midong-district dat 3407 km² groot is, groter dan de oude stadskern. Vele projecten staan in de steigers om van Midong het centrum te maken van de olie-nijverheid. De laatste jaren zijn ook de nieuwe energievormen een hoogvlieger geworden in Urumqi ’s florerende industrie: bv. Goldwind dat windmolens vervaardigt, is er gevestigd. De stad is ook het grootste verbruikerscentrum in de regio met in 2008 41 miljard yuan. Het brp per hoofd bedroeg toen 6.222 $, de zevende plaats in West-China. Ter volledigheid ook even vermelden dat in 2009 6,6 miljoen toeristen de stad bezochten. Over Urumqi’s plannen voor de opruiming van de krottenbuurten en over het behalen van de milieudoelstellingen hebben we het in eerdere artikelen gehad (openen met de links).
Gemeenschappen

Om plan groter te maken: even op klikken


In deze sectie gaan we de sociale kaart van Xinjiang na: waar de voornaamste gemeenschappen -de Han en de Oeigoeren- zich geografisch bevinden. De talrijke minderheden maken 60 % van de bevolking uit in Xinjiang. De belangrijkste groep -de Oeigoeren- leven voornamelijk in het zuidwesten van de regio. De Hannen die 40% van de bevolking uitmaken, leven hoofdzakelijk in het noordelijk gedeelte van de provincie. Met de snelle ontwikkeling die we in Urumqi zagen na 1990,  zien we echter dat het verschil in stad- en platteland dat toen één tegen 1,98 bedroeg, tegen 2000 al was opgelopen tot een ratio één tegen 3,61. De kantons met een grotere kloof bevinden zich in het zuiden; de kantons waar de kloof minder is bevonden zich rond de Tianshan-gordel in het noorden. Hoewel dit gebied maar 5 % van het grondgebied beslaat, woont er één vijfde van de bevolking in.
Wetenschappelijk onderzoek heeft uitgemaakt dat de concentratie van minderheden, het analfabetisme en de regeringsinvesteringen positief gecorreleerd zijn aan deze ratio stad-platteland. Deze ratio heeft echter geen relatie noch met urbanisatie of migratie. In het jaar 2000 bedroeg het gemiddeld landelijk inkomen in de 22 zuidelijke kantons amper 935 yuan, wat maar de helft is van het provinciale of regionale gemiddelde. In China is het over het algemeen zo dat migratie uit landbouwgebieden bijdraagt tot een vermindering van de inkomenskloof tussen stad en platteland. In Xinjiang speelt dit minder. In 2000 bedroeg de verstedelijking van de etnische groepen rond de 34 %, terwijl dit voor de minderheden 24% was en zelfs nog lager uitvalt bij de Oeigoeren met 19%. Van de Han leven echter 54 % in de steden. In 2002 waren de helft van de 19 steden in de provincie gelegen in het noorden: deze steden omvatten 64 % van de stedelijke bevolking; de oostelijke steden vertegenwoordigen maar 7,32 % en de zuidelijke steden hebben 27 %. De noordelijke steden kennen ook een grotere bevolkingsdichtheid vergeleken met de zuidelijke. In 2002 huisde de Tianshan-gordel van steden en kantons 65 % van de stedelijke bevolking, hoewel dit gebied maar een kwart van Xinjiangs bevolking telt. Regio’s met grotere verstedelijking trekken meer Han aan: in Noord-Xinjiang leven 62% Han, 38 % minderheidsgroepen en maar 12 % Oeigoeren.
Minderheden in Urumqi

In de bazaar


In 1945 maakten Han en Oeigoeren 6,2 % en 82,7 % uit van Xinjiangs bevolking die toen 3,6 miljoen bedroeg. Van 1957 tot 1967 vestigden zich twee miljoen Han in Xinjiang zodat de percentages veranderden tot 40 % tegenover 48 %. In 2008 telde Xinjiang een bevolking van 21 miljoen, waarvan 8,3 miljoen Han en 9,8 miljoen Oeigoeren. Voor 1945 woonde 75 % van de bevolking in het zuiden; nadien met de aankomst van de Han verschoof het zwaartepunt naar het noorden.
Er is een wetenschappelijke studie over 417 migranten van buiten Urumqi en ook bij 171 Urumqi-autochtonen. Bij de migranten betrof het 77 % Han en 18 % Oeigoeren. Zowel bij de migranten als de autochtonen zijn er iets meer mannen dan vrouwen, de gemiddelde leeftijd in beide categorieën bedraagt 32 jaar. Het aandeel analfabeten is in beide groepen vrij gering, maar het aantal migranten geeft de indruk minder geschoold te zijn met 40 % tegenover 68 % die een hoger diploma op zak hebben bij de autochtonen.
Er werd naar tewerkstelling gevraagd waarbij drie categorieën onderscheiden worden: kleinhandel (van elektronica en messen tot straatventers), de diensten (slotenmakers, schoenpoetsers tot taxibestuurders) en professionelen (dokters, ingenieurs, business lui). Ook daar vrij grote gelijkenissen behalve dat autochtonen drie maal meer kans hebben om in een professionele baan te belanden. Een Oeigoer die school loopt in Urumqi, is quasi zeker er werk te vinden. Han-migranten bevinden zich proportioneel meer in de kleinhandel, de Oeigoer-migranten tref je dan weer meer aan in de diensten. Migranten hebben ook dubbel zoveel kans om in de informele sector terecht te komen, zo blijkt. Bij de migranten betreffen de Han voor 81% te komen uit andere provincies; bij de Oeigoeren komen ze voor 71 % uit het zuidelijk deel van de eigen provincie en zelfs voor 40 % uit Kashgar. Wat de inkomens van de migranten betreft, vallen 3 categorieën te onderscheiden: werkgevers, werknemers en zelfstandigen. Bij de werknemers en de zelfstandigen hebben de Oeigoer-migranten een hoger inkomen dan de Han-migranten, terwijl deze dan op hun beurt een hoger inkomen hebben in de categorie werkgevers. Oeigoer- migranten die als professioneel werken, verdienen 43 % meer dan hun Han-collega’s. In de kleinhandel verdienen de Oeigoeren echter 68 % minder dan de Han. Zij bieden naar verluidt een grotere variëteit aan van waren gaande van schoenen tot elektronica terwijl de Oeigoer-collega’s goedkopere waren aanbieden als messen, snacks en toeristische zaken. In de diensten verdienen de Oeigoeren dan weer meer dan de Han. Eerstgenoemde werken voor 80 % in restaurants, waar goed mee verdiend wordt. De Hannen zijn meer verspreid in verschillende sectoren, ook met lage betaling. Kortom deze studie wijst uit dat het makkelijk sjabloon dat ingeweken Han-migranten de Oeigoeren wegdrukken als verklaring van de verhouding tussen de twee grootste gemeenschappen zeker moet herzien worden door een meer genuanceerde benadering.
Bronnen:
City profile, Urumqi; Wen Dong & Xiaolei Zhang, Xinjiang Institute of Ecology and Geography, Chinese Academy of Sciences, South Beijing Road, Urumqi 830011; in Cities, Elsevier, Cities 28 (2011) 115–125
Urban-Rural Income Disparity and Urbanization: What is the Role of Spatial Distribution of Ethnic Groups? A Case Study of Xinjiang Uyghur Autonomous Region in Western China; Huhua Caoa; Department of Geography, University of Ottawa, in Regional Studies, Routledge, 09 March 2010
Migration and Inequality in Xinjiang: A Survey of Han and Uyghur Migrants in Urumqi; A Howell & C. Cindy Fan,  Department of Geography, University of California, Los Angeles, Eurasian Geography and Economics, 2011, 52, No. 1, pp. 119–139.  © 2011 by Bellwether Publishing
Zie ook CNTV:
Rediscovering China (27 min)  Urumqi over buitenlanders die er leven

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *