D. Nimmegeers, redacteur van Chinasquare.be en ChinaVandaag
Opiniestukken geven niet noodzakelijk de mening weer van Chinasquare.be ook al zijn ze soms geschreven door medewerkers van de website. Dit soort artikelen moet alleen wel voldoen aan de minimumeisen die Chinasquare.be aan bijdragen stelt (zie OVER)
Het beeld dat wordt opgehangen van Wen Jiabao’s familie en van de premier roept heel wat belangrijke vragen op. Mag een topman van de CPC en de regering rijk zijn? Heeft Wen zijn politieke invloed aangewend ten voordele van zijn verwanten? Gaat de CPC op de juiste manier om met dit soort aantijgingen? Kan de CPC de corruptie wel afdoende bestrijden?
Over het New York Times artikel, de start van een soort campagne tegen Wen en tegen de CPC, valt er natuurlijk heel wat te zeggen: de timing, de deugdelijkheid van de bewijsvoering, het bekende verschijnsel dat anderen dit stuk napraten en het simplificeren of aandikken om er verregaande conclusies over CPC en socialisme uit te trekken. Maar dat zijn allemaal bekende verhalen en ze missen de kern van de zaak, namelijk dat de aard van de partij en haar invloed in het geding komen.
Het is gewoon een feit dat bepaalde personen in China ontzaglijke rijkdommen vergaren. Communisten horen dat zelf niet te doen omdat hun maatschappijvisie ervan uitgaat dat er een direct verband is tussen de rijkdom van de economische elite en de ontberingen van de massa. Het is de bestaansreden en het herhaaldelijk uitgesproken beleidsdoel van de CPC om de meerderheid van de bevolking te dienen, op de eerste plaats te stellen en vooruit te brengen. Xi Jinping, die in november hoogstwaarschijnlijk de nieuwe partijleider wordt, heeft het onlangs nog zo verwoord in Qiushi, het theoretisch orgaan van de CPC: “de partij is de voorhoede, niet alleen van de arbeidersklasse, maar van de Chinese natie. In die hoedanigheid heeft de partij geen andere eigen specifieke belangen dan die van de arbeidersklasse en de overgrote meerderheid van het volk”. Xi schrijft verder: “natuurlijk hebben leden en kaderleden van de partij wel degelijk zelf, als individu, rechtmatige belangen. Zij hebben het recht zich ten volle te ontplooien en hun eigenwaarde moet worden gerespecteerd. Onze kernwaarden als Chinese communisten blijven echter het volk oprecht te dienen en zijn zaken te behartigen. … Nooit mogen communisten gedreven worden door winstbejag voor zichzelf of voor een kleine minderheid.” Xi roept op tot verzet tegen en bestraffing van verschillende vormen van wangedrag en noemt onder andere “misbruik van macht voor persoonlijk gewin” en “spilzucht”.
Het is dus in de eerste plaats nodig na te gaan of Wen zichzelf heeft verrijkt. Zelfverrijking is niet bewezen, we moeten er ernstig rekening mee houden dat het Wen niet kan worden aangewreven, zelfs de New York Times probeert dat niet te doen, en dat is in elk geval goed. De familieleden van Wen Jiabao zijn geen communistische topfunctionarissen, het zijn privépersonen en als zodanig kunnen zij in het China van vandaag kansen krijgen en grijpen om zaken te doen en winst te maken. De wezenlijke vraag daarbij is “heeft de premier in zijn politieke functie en door gebruik te maken van zijn invloed anderen geholpen?” Het klopt immers wat een journalist in zijn artikel ‘Geld maakt slecht en corrumpeert’, China Daily van 17 oktober, schrijft: “rijk zijn, status nastreven en zelfs zich overgeven aan duurdoenerij zijn soms min of meer aanvaardbaar, maar corrupt zijn is dat nooit.” Ook voor corruptie van Wen Jiabao bestaan er geen harde bewijzen. Alweer vindt de NYT dat ook, maar de krant suggereert wel dat Ping An een belangrijke vergunning van de regering kreeg nadat de veronderstelde groep rond de vrouw van Wen er aandelen verworven had; er wordt echter niet gezegd dat met het verlenen van die vergunning onregelmatigheden zouden gebeurd zijn. Tot het moment dat dit bewezen wordt, moeten we ervan uitgaan dat Wen onschuldig is en zich niet heeft bezondigd aan dit soort machtsmisbruik. Wel wordt de indruk gewekt dat familieleden profijt hebben gehad van de kennis, de macht om beslissingen te nemen en vergunningen te verstrekken van hun vader, echtgenoot, broer enz. Dat zou zonder meer een smet zijn op de mooie staat van dienst die Wen Jiabao kan voorleggen. Maar na Bo Xilai, na de minister van Spoorwegen en met officiële media die bol staan van de affaires waar ambtenaren bij betrokken zijn, moeten we ons nergens meer over verwonderen.
Het lijkt erop dat partij en regering het alweer zullen laten bij het blokkeren van websites en bij een korte verklaring over de “ware bedoelingen van deze verdachtmakingen” afkomstig uit het Westen. De overheid wordt voortdurend belaagd door buitenlandse media en politici, ze is doordrongen van een confuciaanse hang naar discretie en vooral: het congres komt eraan. Maar het kan goed zijn dat de reputatie van de partij, ook in China zelf, en de eenheid binnen de leiding juist schade ondervinden van deze weigering om met feiten tegen de aantijgingen in te gaan. Het is in elk geval wel een goede zaak dat familieleden van Wen via hun advocaten hebben laten weten dat ze zich zullen verweren tegen wat zij als leugens en laster beschouwen.
Van Xi Jinping is onlangs een tekst gepubliceerd die terecht enige aandacht heeft gekregen: ‘De partij zuiver houden’ (zie de citaten hierboven). Xi legt uit waarom en hoe de CPC en vooral de mensen in de leiding, zuiverheid moeten nastreven op politiek vlak, wat de organisatie aangaat en in hun manier van werken. Hij zegt dat politieke integriteit en beroepsmatige deskundigheid de criteria bij uitstek moeten blijven bij het selecteren van kaderleden en dat van die twee de politieke integriteit de voorrang moet krijgen. Xi, nu nog vicepresident, legt er voortdurend de nadruk op dat opvoeding, grondig toezicht op het handhaven van de zuiverheid en zo nodig strenge straffen voor overtreders van levensbelang zijn. Zelf is hij onlangs echter ook door een Amerikaanse nieuwsdienst aangevallen op een vergelijkbare manier als Wen nu (en met even weinig sluitend bewijs overigens). Het maakt de partij kwetsbaar dat er steeds schandalen opduiken. Het bestuur blijft hameren op de noodzaak om die strijd te voeren en telkens nieuwe wegen en technieken te zoeken voor de aanpak ervan. Een toenemend aantal afdelingen eist van het personeel dat ze in elk geval hun bezittingen en die van naaste familieleden declareren binnen de partij zelf. De CPC is traditioneel zeer voorzichtig met het geven van openheid van zaken over zichzelf en haar kaderleden. Het wachten is op de instructie om die gegevens ook publiek te maken. Statistieken verschijnen en blijven verschijnen in de media, van grote aantallen gestrafte en indien nodig gerechtelijk vervolgde overtreders. Het zou niet correct zijn de al genomen maatregelen en behaalde resultaten te negeren, maar het valt niet te ontkennen dat de strijd tegen de hardnekkig terugkerende corruptie moeizaam verloopt. Er zijn al ontzettend veel goede ideeën in omloop om de corruptie, te bestrijden. Waarom worden ze te weinig of onvolledig in praktijk gebracht? De partij houdt meer dan ooit rekening met de geluiden uit het veld, de klachten en suggesties van de bevolking, maar blijft zuinig met het geven van echte inspraak en medezeggenschap voor al wie niet door de partij zelf is uitgekozen en aangesteld. De mogelijkheden voor buitenstaanders om kaderleden die zich misdragen terug te fluiten of te laten bestraffen blijven beperkt. Wukan, het dorp waar de bewoners met hun acties het verkiezen van een nieuwe dorpsraad hebben afgedwongen, is een van de uitzonderingen. Als de CPC en de overheid hierin verandering zou brengen, hoeft dat niet automatisch een aantasting te betekenen van de leidende rol die de partij in China moet blijven spelen. Misschien hebben diegenen gelijk die ervoor pleiten om de partij meer openheid van zaken te laten geven, om de aansprakelijkheid te vergroten en het volk meer middelen ter beschikking te stellen om haar voorhoede in de praktijk ter verantwoording te roepen. Dat zou de sleutel kunnen zijn voor het vraagstuk van de corruptie.
“Misschien hebben diegenen gelijk die ervoor pleiten om de partij meer openheid van zaken te laten geven, om de aansprakelijkheid te vergroten en het volk meer middelen ter beschikking te stellen om haar voorhoede in de praktijk ter verantwoording te roepen. Dat zou de sleutel kunnen zijn voor het vraagstuk van de corruptie.”
Democratische instellingen dus?
“Meer…vergroten…meer” dat betekent toevoegingen, kwantitatieve ingrepen aan de wel degelijk bestaande democratische instellingen en hun werking. Een paar voorbeelden: de interne democratie in de CPC zelf, de invloed van de twee congressen (Nationaal Volkscongres en Politieke Raadgevende Conferentie) en hun permanente comités – al een tijdje geen rubber-stamp meer -, de rechtstreekse dorpsraadverkiezingen, de getrapte verkiezingen voor volkscongressen, de samenwerking met niet-communistische partijen, de vele manieren waarop het advies van de bevolking tegenwoordig wordt ingewonnen, onder andere via internetraadplegingen (voor amendementen op wetsontwerpen bijvoorbeeld) en in de dialoog tussen overheid en publiek d.m.v. sociale media. Last but not least: ook interessant zijn voorstellen om de ruimte voor onderzoeksjournalistiek te vergroten en om de rechtspraak die op bepaalde terreinen prima functioneert (zie het onderzoek van Peerenboom e.a. hierover) te verbeteren.
Het ‘democratische instellingen dus?’ van boowser is vaag. Als hij bedoelt dat China een parlementaire democratie op westerse leest geschoeid nodig heeft en dat het land niet meer moet kiezen om economische en collectieve mensenrechten de voorrang te geven, is mijn reactie: nee, dat zou een ramp zijn voor de meerderheid van de bevolking.