Frank Dikötter heeft een nieuw boek uit: “De tragiek van de bevrijding”. Daarin brengt hij verslag van zijn onderzoek in de Chinese archieven naar de periode kort voor en na de bevrijding van China in 1949. Catherine Vuylsteke vat het in De Morgen samen onder de kop “Mao als kruidenier van de dood”. Is de visie van Dikötter geloofwaardig?
In een bespreking van zijn vorige boek “Mao’s massamoord”, over de Grote Sprong Voorwaarts, plaatsten we al vraagtekens bij de waarde van zijn werk en noemden we hem een politicus vermomd als historicus. Het interview met De Morgen over zijn nieuwe boek bevestigt dat wantrouwen. Dikötter schuwt de grote beschuldigingen niet. “Geweld was geen neveneffect van de revolutie, maar juist zijn ware essentie”. “De partijintellectuelen klampen zich vast aan de illusie dat het begin goed was en dat de ontsporing pas later begon. Ze doen dat allicht uit zelfbehoud, anders gaapt hen alleen één groot zwart gat aan, gevuld met lijken”.
Welke argumenten heeft hij voor deze zware beschuldigingen?
Hij verwijst naar het beleg van Changchun. Daarbij vielen volgens hem 160.000 burgerdoden. Op zichzelf is dit al een bewering die hij niet historisch onderbouwt. Maar zelfs dan. In de Chinese burgeroorlogen en de weerstand tegen Japan vielen tussen 1925 en 1949 tientallen miljoenen doden. De dictator Chiang Kai-shek ging beestachtig tekeer (lees bijv. bij Malraux hoe hij vermeende tegenstanders liet opstoken in de ketels van stoomlocomotieven), alleen overtroffen door de beestachtigheid van de Japanners. Er dan één veldslag uithalen en ‘het geweld’ in de schoenen van de communisten schuiven, doet me denken aan de collaborateurs in België, die uit de vermeende misbruiken van de naoorlogse repressie besloten dat niet zijzelf maar de geallieerden en de weerstand de schuldige partijen waren. Dikötter verzwijgt in zijn analyse dat de Chinese communisten in hun revolutie altijd de weg van het minste geweld gekozen hebben. Tweemaal hebben zij het initiatief genomen voor een eenheidsfront met de Guomindang, de partij van Chiang, in 1925 tegen de lokale warlords, in 1936 tegen de Japanse inval. Telkens was het de Guomindang die dit front doorbroken heeft, met de uitmoording van de communisten en syndicalisten in 1927, en door de onderhandelingen over een coalitieregering op te blazen bij het begin van de koude oorlog in 1946. Denkt Dikötter dan echt nog dat het mogelijk was het Guomindang weg te krijgen zonder geweld?
Met zijn bewering dat de machtsovername door de communisten uitsluitend op geweld gebaseerd was ontkent Dikötter de overweldigende volkssteun waarop het Volksbevrijdingsleger kon rekenen. In de tweede wereldoorlog waren de Amerikaanse generaals al tot de conclusie gekomen dat de communisten hun belangrijkste bondgenoot waren in het verzet tegen de Japanners. En in de laatste jaren van de burgeroorlog liepen de soldaten van de Guomindang en masse over naar de communisten. De communisten waren in militair opzicht veruit de minderen van het Guomindang leger en konden zonder massale volkssteun nooit overwinnen. Dat ze massale volkssteun wisten op te bouwen was ook normaal. In het China tot 1949 was de levensverwachting 40 jaar en was 90% van de bevolking analfabeet. Het gemiddelde levensniveau lag bij de laagste van de wereld. Structureel geweld was algemeen: koloniale enclaves, uitbuiting door de grootgrondbezitters die niet meer in toom werden gehouden door een keizerlijke administratie, de repressie tegen de vakbonden in de schaarse fabrieken, en niet in het minst de dictatuur van de regering.
Een volgende aanklacht van de auteur is gericht tegen de onderdrukking van de landheren, begin jaren 50, bij de herverdeling van de gronden. Twee miljoen doden. Dikötter beweert dat het pure wreedaardigheid van de communisten was, want volgens hem bestond er geen probleem van onrechtvaardige grondverdeling in China. Deze bewering is een arbitraire verwerping van alle objectieve geschiedschrijving over de periode vóór 1949, door een eenling die kiest voor een marginale opinie. Dikötter neemt die positie in om weer te kunnen focussen op het geweld, om de vraag naar de zin van de beweging weg te moffelen. De modernisering van China was onmogelijk zonder de semifeodale landeigendom af te schaffen. De boeren waren vragende partij. Sterker nog, de communisten konden slechts de macht verwerven omdat ze de boeren deze landhervorming beloofden. De hervorming was een spontane boerenbeweging, het geweld wraak voor eerder geweld door de grootgrondbezitters of een antwoord op hun gewelddadig verzet. De communisten steunden de landhervorming. Uit alle teksten blijkt dat ze het spontane geweld van de boeren eerder afremden dan aanstookten. Dat blijkt ook uit het commentaar van de nummer twee van de partij, Liu Shaoqi, dat “ze in sommige gevallen levend werden begraven, vastgebonden en in stukken gescheurd, doodgeschoten of gewurgd. Kinderen werden als ‘kleine landheren’ afgeslacht”. Liu zegt het om aan te geven dat de communisten deze excessen hebben moeten bestrijden, door Dikötter wordt het geciteerd en geherinterpreteerd om te kunnen aantonen hoe wreed de communisten wel waren. Op dezelfde manier keert hij de zaak om betreffende de maatregelen van de communisten om het aantal slachtoffers van het spontane boerengeweld te beperken. Hij uit dan zijn waanzinnige beschuldiging dat de communisten quota van doden hebben opgelegd. Dikötter kan overigens niet helemaal ontkennen dat de beweging van de boeren zelf kwam, maar probeert dit aspect alsnog in een verkeerd daglicht te stellen door te zeggen dat Mao hiervan misbruik maakte “Mao zorgde ervoor dat zoveel mogelijk mensen bloed aan hun handen hadden”.
Dikötter gaat dan in op de periode van de jaren 50, de jaren van ‘de gebroken beloften’. Hoe slecht het toen ging blijkt volgens hem uit de twee miljoen personen in de gevangenis in 1955: “Twee jaar later steeg dat aantal nog met 500.000 intellectuelen”. Zelfs indien het cijfer zou kloppen, dan nog had China in die tijd minder gevangenen dan de VS vandaag. Interessant is nog dat Dikötter met zijn cijfer vele miljoenen onder de destijds in onze media als correct geprezen “schatting” van Jung Chang zit. Bij het schilderen van een “zwart gat, gevuld met lijken” vergeet Dikötter wel enkele details: het beteugelen van de hyperinflatie; de uitroeiing van woeker, corruptie en fraude, van opiumverslaving, prostitutie en vrouwenhandel; de emancipatie van de vrouwen; het invoeren van algemeen onderwijs; het invoeren van algemene eerstelijnsgezondheidszorg, het uitroeien van de dodelijkste besmettelijke ziekten. Of nog een detail, het meer dan succesvol uitvoeren van het eerste vijfjarenplan, een jaarlijkse groei van de industriële productie met 19%, waarbij China de zware industrie ontwikkelde als basis voor de latere vooruitgang.
Tekenend voor de openheid van het huidige China is dat Dikötter, die in Hongkong werkt, voor het onderzoek naar dit boek en ook het vorige, vrije toegang kreeg tot de archieven in de Volksrepubliek.
Bedenkelijk is dat een als wetenschap verpakt stuk haatpropaganda in media als De Morgen aangeprezen wordt. Catherine Vuylsteke speelt het zelfs klaar dit bewonderend “ongeveer de scherpste aanklacht tegen het Chinese communistische regime die ooit werd geschreven” te noemen. Hijzelf legt dit uit dat “ze zelf niet beseffen welk bezwaarlijk materiaal er in hun kluizen opgeslagen ligt”. Zou het niet eerder kunnen dat de archivarissen zich niet kunnen voorstellen dat iemand hun materiaal zo negatief kan herinterpreteren?
Nog bedenkelijker is dat er bij ‘kwaliteitsmedia’ zoals The Economist journalisten werken die zich bereid tonen om dit soort laster met kracht te verspreiden. De titel van hun recensie op 7 september is een citaat van Dikötter “De weg naar de lijfeigenschap”. Volgens The Economist brengt Dikötter “een overweldigend bewijs van hoe het extreem geweld was, geen moreel mandaat, dat de kern vormde van de machtsovername door de partij, en van haar bestuur nadien”. We vinden hier bijna woordelijk dezelfde argumenten en voorbeelden terug als in De Morgen. Er staat wel een poging in om zijn bewering dat er geen grootgrondbezitters waren in China te staven: sommige pachters uit het (rijke, nvd) Zuiden waren er beter aan toe dan sommige landeigenaars in het Noorden. De jaren 50 waren tot aan de Grote Sprong Voorwaarts een periode van snelle economische groei, ook op het platteland, alle statistieken en een massa getuigenissen uit binnen- en buitenland wijzen daarop. Het leven van de boeren werd in alle opzichten beter. Maar de journalist van de Economist praat zonder na te denken Dikötter na: “Het leven werd steeds moeilijker. Dorpelingen verkochten hun kinderen… In enkele jaren had de staat slaven gemaakt van mensen die het beweerde te bevrijden”.
Op geen enkel punt vinden we in De Morgen of The Economist ook maar de minste kritische noot bij de zeer controversiële beweringen van Dikötter. Het is zijn fans onder de journalisten ook ontgaan dat er geen sprake is geweest van enige peer review, collegiale toetsing, door andere wetenschappers, noch van de terughoudendheid en de zorgvuldigheid die elk echt wetenschappelijk onderzoek kenmerkt. In het buitenland verschijnen veel degelijke studies over China, maar het is precies zo’n uiterst ideologisch en politiek gekleurd (en wetenschappelijk weinig gefundeerd) boek dat vertaald en aangeprezen wordt. Dat geeft te denken.
Bronnen:De Morgen, The Economist, http://fransdemaegd.wordpress.com/2013/09/24/mao-zedong-boegbeeld-van-china/
In China is het niet mogelijk om in alle vrijheid het verleden te onderzoeken. Dát geeft te denken.
En tekenend voor de openheid van het huidige China is ook dat de archieven meteen weer dicht gingen, nadat D. hier kennelijk onwelgevallige informatie uit had gehaald.
Lezer Tinus vergist zich. Nadat Dikötter vrije toegang tot de archieven kreeg en daarna zijn eerste, voor China erg negatieve boek, publiceerde, kreeg hij tot zijn eigen verbazing opnieuw vrije toegang om aan het volgende boek te werken. De lezer moet er ook rekening mee houden dat dit soort boeken dankzij de mediahype hier een zekere impact heeft, maar in China, in Chinese vertaling uit het buitenland, nauwelijks. De Chinezen die het allemaal zelf meegemaakt hebben erkennen gemakkelijker de geschiedenisvervalsing dan Westerlingen vanop afstand.
Anno nu is de populariteit van Mao in China het hoogst bij ouderen en het minst bij jongeren. Daarnaast is Mao in minder ontwikkelde gebieden als Xizang (Tibet) veel populairder dan in meer ontwikkelde gebieden zoals Guangdong, Shanghai of Beijing.
De laatste jaren is een groeiende beweging van Mao aanhangers/bewonderaars in China. Dat uit zich in lovende publicaties over Mao tot complete commerciële georganiseerde “Rode reizen” (Deze ontwikkeling wordt door de huidig regeringen met argus ogen bekeken.)
Dat geeft (nog meer) te denken.
Tinus heeft niet helemaal gelijk, maar Frank ook niet. Zowel Dikotter als Yang Jisheng hebben gebruik kunnen maken van archieven. Maar ook moet gezegd worden dat de resultaten van hun onderzoeken in China verboden literatuur zijn.
Ik heb overigens het gevoel dat dit artikel een recensie is van een krantenartikel in “De Morgen” en niet een recensie van het boek van Dikotter. Ik heb dat boek (nog) niet gelezen, maar ik ga dat beslist nog doen.
Gelukkig kan men in China verboden literatuur gewoon in de buurt van trein stations kopen. Verkopen van verboden literatuur is wel strafbaar.
Het wordt niet verzwegen dat het stuk over Dikötter een reactie is op de reclame die voor zijn boek wordt gemaakt in een interview in De Morgen en in een ‘recensie’ van een journalist bij The Economist. Het boek lezen vraagt allicht meer tijd, maar het is correct om iets te zeggen van de hype die er omheen wordt gemaakt.
Het is trouwens opvallend hoe snel de vertaling klaar was: op 29 augustus werd de originele Engelse versie gepubliceerd, op 4 september lag de Nederlandse vertaling in de winkel.
Een vertaling kan nog sneller: deze week werd in Nederland (met zeeeeeer veel fanfare) de vertaling uitgebracht van het nieuwe boek van Donna Tartt. Het origineel wordt in de VS pas in oktober uitgebracht.
Elke uitgever zal, als hij het ook maar enigszins kan, een hype proberen te creeeren bij het uitbrengen van een nieuwe titel. En kun je dat een uitgever kwalijk nemen?
In de roman van Dona Tartt speelt een schilderij van een meester uit de Gouden Eeuw een hoofdrol en de schrijfster wil haar talrijke lezerspubliek in Nederland bedanken (en uiteraard nog talrijker laten worden). Daarom stelt de uitgever de publicatie van het origineel opzettelijk uit. Dat soort kunstgrepen is wel wat onschuldiger dan de hypes en hetzes die de reputatieschade van de CPC tot doel hebben.
Kwai,
Het zou nog fijner zijn als die literatuur niet verboden was, nietwaar? Net zoals het fijner zou zijn als de geschiedenis van China in alle openheid kan worden onderzocht.
Liefst nog door de Chinezen zelf, zodat zij in alle openheid zich een mening kunnen vormen over hun land, hun partij en daarmee ook hun toekomst.
aan tinus,
het zou fijner zijn als het boek Mein Kampf van adolf hither niet verboden was. dan kunnen we openlijk vragen: meester hoeveel joden heb je vermoord in de 2e wereld oorlog.
Tinus,
Ik weet niet over welke literatuur je precies hebt. Maar het zou inderdaad fijner zijn als de censuur in China minder strak is.
Men kan in China zonder probleem gedegen geschiedenis onderzoek doen. Ook de recente geschiedenis. Maar net als (zover ik weet) alle landen op de wereld zijn er in China documenten die pas vrijgegeven worden als de regering vinden ze geen ernstige impact meer hebben op de samenleving.
In de loop van de afgelopen 20 jaar zijn de meeste geheime documenten over de burgeroorlog, grote sprong voorwaarts en de culturele revolutie vrijgegeven. Voor Tiananmen ’89 zullen we nog wat geduld moeten hebben. Historici uit China, Hong Kong en Taiwan maken daar gebruikt van.
Wie in alle openheid een mening wil vormen over China’s geschiedenis, land, partij en toekomst kan het beste Chinees leren en de Chinese persen zonder filters lezen.
De Chinese pers is mooie spiegel voor mensen die denken dat ze objectieve geïnformeerd worden door de algemene pers.