'Dokter voor het volk' Kris Merckx na 40 jaar terug in China

Veertig jaar geleden bezocht Kris Merckx China . Humo publiceerde wekenlang zijn reisindrukken onder de titel ‘Hadimao’ (in toenmalige moderne spelling ). Na zijn reis richtte hij ‘Geneeskunde voor het Volk’ op en sloot hij zich aan bij ‘Alle Macht aan de Arbeiders’ (AMADA) , later omgevormd tot ‘Partij van de Arbeid’ (PVDA), waar hij het tot nationaal woordvoerder bracht. Veertig jaar later en intussen gepensioneerd  keerde hij terug naar China.
Niettegenstaande  een grondige ’theoretische’ voorbereiding bleef het een verrassende ervaring. In een interessant essay vergelijkt hij ervaringen en standpunten uit Humo van toen met de hedendaagse werkelijkheid van China. Het vergt moed om je opvattingen van 40 jaar geleden te confronteren met vandaag maar het resultaat is de moeite. Merckx gaat een aantal hete hangijzers niet uit de weg: Wat is er geworden van het Chinese ideaal van toen? Zijn er vandaag nog socialistische elementen te vinden in China? Kan China nog een rol spelen als model?
Het  essay verschijnt in korte afleveringen, en met heel wat foto’s, op de blog van Kris Merckx . Op deze site is de volledige tekst  nu reeds te lezen.

China herbezocht na 40 jaar: gigantisch veranderd maar toch nog rood?

In juli nam ik deel aan een groepsreis van de Vereniging België-China doorheen enkele provincies in het Oosten en het centrum van de Chinese Volksrepubliek. Het land is voor wie er, zoals ik, 40 en 31 jaar geleden was, bijna niet meer te herkennen. Vooral de economische en urbanistische ontwikkeling is duizelingwekkend. En toch meende ik nog heel wat ideologische en politieke herkenningspunten te zien. Zelfs heel wat meer dan ik verwacht had.
Kris Merckx
In het woelige academiejaar 1968-69 studeerde ik in Leuven af als arts en was ik ook voorzitter van het Faculteitenconvent, de koepel van faculteitskringen (het huidige LOKO). Acties en debatten transformeerden mij, in enkele maanden, van een progressieve reformistische studentenleider tot een medestander van de zich toen sterk ontwikkelende jonge marxistische beweging waaruit een jaar later AMADA zou ontstaan.[1] In die kringen groeide al snel een felle interesse voor het China van Mao waar toen de Culturele Revolutie aan de gang was. De oproep ‘Dien het Volk’ van Mao Zedong, en de ideeën die hij daarover in het gelijknamige artikel ontwikkelde, hielpen om mijn leven een wending te geven. Ik besliste om de opleiding tot specialist die ik had aangevat na het eerste jaar af te breken. Begin 1971 zou ik in Hoboken (Antwerpen) starten met de eerste huisartsengroepspraktijk Geneeskunde voor het Volk.[2] Tussen augustus en december 1970 voorzagen we vier maanden om de zaak op te starten. Een paar mensen van de in die tijd vrij sterk gepolitiseerde Vereniging België-China (VBC) stelden me voor om, in die ‘vrije’ maanden, ook deel te nemen aan een reis in China. Zij hoopten dat dit onze militante plannen een extra boost kon geven. Dat was niet slecht bekeken.

‘Hadimao’ in Humo (1971)

Zo reisde ik samen met 9 andere Belgen, bijna allen ‘maoïstische sympathisanten’, in oktober 1970 vier  weken door de Chinese Volksrepubliek. We bezochten de hoofdstad Beijing en andere grote steden – de havenstad Tianjin, Wuhan, Changcha, Shanghai en Canton nu Guangzhou – en ook heel wat communes op het platteland. Een passage in het geboortehuis van Mao in Shaoshan – in die tijd een politieke bedevaartplaats – ontbrak natuurlijk niet op het programma.
Hoewel de meest turbulente periodes toen al achter de rug waren, was de in 1966 gestarte Culturele Revolutie nog stevig aan de gang. China was in al die jaren fel afgesloten geweest van de buitenwereld. Wij waren toen de eerste of de tweede groep Belgen die het land opnieuw gedurende een langere tijd kon doorkruisen. In een deel van de pers bestond interesse voor wat wij in dat nog raadselachtige land beleefd hadden. Het toen ook al populaire weekblad HUMO vroeg aan mij en mijn medereiziger, de sociale assistent Chille De Man, om ons verhaal te doen. Vijf weken lang mochten wij, met de redactionele hulp van journalist en advocaat Jos De Man, telkens over zes à acht pagina’s verslag uitbrengen over onze reis in China. De eerste aflevering (26 februari 1971) van de serie werd op de cover aangekondigd met de titel ‘HADIMAO-China, zelf gezien’[3]. Een kleurrijke compositie-collage van Evert Vermeulen, met daarin centraal een bekend officieel Mao-portret, maakte er een van die grappige voorpagina’s van die later een handelsmerk van HUMO zouden worden. Onze vijf China-artikels in HUMO, achteraf wat ‘in balans gebracht’ door interviews met de in 1949 uit China verbannen pater Scheutist Dries Van Coillie en de Chinaspecialist en toenmalige NAVO-legerkapitein Roger Andries, zijn tekenend voor de interesse die dat land en zijn regime begin van de jaren ’70 ook hier bij ons opwekten.
In 1979 ben ik nog eens twee weken in China geweest. Een delegatie van de nationale leiding van de PVDA werd toen voor het eerst officieel ontvangen door de Chinese Communistische Partij. Politieke gesprekken maakten de hoofdmoot uit van die reis en er waren minder contacten met de bevolking en haar dagelijkse leven. Ook was er in China nog niet zoveel veranderd in vergelijking met mijn bezoek negen jaar eerder. De communistische leider Deng Xiao Ping, een van de doelwitten van de Culturele Revolutie als zogenaamde ‘kapitalistische wegbereider’, was nog maar een paar jaar gerehabiliteerd. De belangrijke economische hervormingen die onder zijn impuls vanaf 1978 beslist werden, en die het huidige China gestalte gaven, stonden nog compleet in de kinderschoenen.

Slechts reisindrukken

Verschillende vrienden vroegen me een vergelijking te maken tussen het China van 1970 en 1979 en dat van nu zoals ik het op mijn recente reis zag. Zij weten welke rol China en de ideeën van Mao in het begin van mijn politieke leven gespeeld hebben, Hoe ervaart zo iemand de gigantische veranderingen die zich sindsdien in het ‘Rijk van het Midden’ hebben voorgedaan? Dat intrigeert hen wel. Voor hen doe ik het dus. Ik ga het wel houden bij de verschillen tussen wat ik in 1970 zag en hoe ik het land deze zomer terugvond, de reis van 1979 laat ik terzijde. Dat laat me ook toe om, voor het beschrijven van de verschillen tussen veertig jaar geleden en nu, telkens te vertrekken van een citaat uit ons toch wel wat bijzondere HUMO-relaas van toen.
Na het herlezen van dat relaas moet me eerst iets van het hart. Ja, we hebben daarin eerlijk weergegeven wat we in 1970 gezien en gehoord hadden. Maar in de duiding ervan stak een flink stuk idealisering en simplificering. Een kwaal die voor een deel te wijten was aan onze eigen kinderziekten van nog maar pas ontloken ‘marxisten’ maar ook aan het officiële propagandadiscours van tijdens de Culturele Revolutie. Veertig jaar later ben ik, zo hoop ik, niet alleen ouder maar ook wijzer geworden. Verwacht dus van mij in dit artikel geen formele politieke oordelen over de weg die China vandaag is ingeslagen. Zo iets is onmogelijk op basis van indrukken opgedaan tijdens een reis van enkele weken. Voor meer diepgaande gegevens en analyses verwijs ik naar bronnen en mensen die kunnen bogen op meer kennis en studie van China of op jarenlange ervaring in het land zelf. Zo is er het goed gedocumenteerde tijdschrift China Vandaag van de VBC.[4] Verder zijn er de site en de publicaties van Chinaspecialist en auteur Peter Franssen.[5] Of die van Frank Willems en Lieve Dejonghe, de organisatoren en begeleiders van onze reis.[6] Frank Willems is een bruggepensioneerde ingenieur van Glaverbel. In de voorbije 25 jaar was hij voor zijn werk tientallen malen in China. Recent woonde hij twee jaar in Shenyang hoofdstad van de noordelijke provincie Liaoning. Daar gaf hij als vrijwilliger lessen Engels en management aan de universiteit. Zijn vrouw, de kunstenares Lieve Dejonghe, schilderde er werken waarin ze steeds meer Chinese elementen verwerkte. Dat leverde haar een uitverkiezing op om met haar schilderijen een installatie te maken voor het paviljoen van België en de EU op de wereldtentoonstelling van Shanghai (mei tot oktober 2010). Daarnaast zijn er massa’s degelijke en interessante boeken over het nieuwe China. Persoonlijk denk ik aan ‘Made in China’ met talrijke interviews met zowel Chinese bedrijfsleiders en vakbondsmensen maar ook Westerse zakenlui die al jarenlang in China actief zijn. [7] Of aan een boek als ‘Fabrieksmeisjes’. Geschreven door een Amerikaanse van Chinese oorsprong. [8] Ze keerde een tijdlang naar het vaderland van haar grootouders terug om er te werken als correspondente voor de Wall Street Journal. Ze is zeker geen sympathisante van het communisme. Maar ze is wel diep doorgedrongen in het dagelijkse leven en het niet altijd even verheven denken van twee van de miljoenen jonge Chinese vrouwen die zich als migranten-arbeidsters in de reuzenfabrieken van de Parelrivierdelta een beter leven proberen op te bouwen.
Voor grondiger info over China verwijs ik ook naar de officiële  sites zoals de on-line-edities van People’s Daily en China Daily maar ook naar die van de Chinese Communist Party.[9] Het valt me op hoe zij, in tegenstelling tot vroeger, veel opener spreken en debatteren over de scheefgroeiingen, wantoestanden en regelrechte schandalen waarmee de huidige koers in China ook gepaard gaat. Onlangs ontdekte ik tot mijn verwondering op de site van de Chinese CP zelfs een positief artikel over het boeddhisme. Die religie, aldus het partijorgaan, kan sommige mensen helpen om geestelijke rust te vinden in een tijd waar  grote veranderingen zorgen voor ideologische leegte en verwarring.[10] Aan bezinning en zelfkritiek over de talrijke problemen ontbreekt het in het huidige China inderdaad niet, vooral niet bij politici en beleidsverantwoordelijken. Soms legden ze het er, naar mijn zin, wat te dik op. Zo kregen we een hele uiteenzetting over de situatie op het platteland met een opsomming van ‘problems, problems’. Zo erg dat je op de duur nog zou vergeten dat het boereninkomen sinds 1978 vaak meer dan vertienvoudigd is en de productiviteit van de graanbouw verviervoudigd. Toch niet meteen details.
Maar genoeg ingeleid nu. Tijd om zelf uit mijn kot te komen met mijn beloofde impressionistische vergelijking China 1970 versus China 2010.

Wie is nog boer?

1970, oktober.
“We landen op de luchthaven van Kanton (Guangzhou) tussen de maïsvelden. Dit is een land van 600 miljoen boeren: elk lapje grond wordt intensief bewerkt, ook op een vliegveld. In de velden één wemeling van mensen in witte, blauwe, rode, bonte hemden onder grote strooien zonnehoeden. De landbouw in het wijdste land ter wereld gebeurt intensief.”
(Humo, 1971)[11]
Veertig jaar geleden stond het platteland centraal in onze reis. Ik heb toen ook wel een paar fabrieken bezocht, ondermeer een staalfabriek in Wuhan dat nog in de steigers was gezet met hulp van de Sovjetunie. Maar de meeste bezoeken die we aflegden gebeurden op het platteland. De landbouw kreeg de hoofdaandacht in het beleid en in de propaganda. Het was al boeren wat de klok sloeg. Zij maakten toen ook nog 80% uit van de bevolking en waren, zoals bekend, de oogappels van voorzitter Mao.
2010
Vandaag is nog slechts 55% van de bevolking geregistreerd als ‘boer’ of plattelandsbewoner en 45% als stedeling. A rato van 1% meer stedelingen per jaar stevenen we trouwens bliksemsnel af op een verhouding 50/50. Bovendien gaat het hier om administratieve cijfers die helemaal niet meer de sociologische realiteit weerspiegelen. Een groot deel van de ‘boeren’ (‘rurals’ in het Engels) werkt al lang niet meer op het veld. Ze verdienen de kost als migrantenarbeiders op de bouwwerven en in de fabrieken in grote en kleinere steden. Officieel bedraagt het aantal migrantenarbeiders in China 150 miljoen. Die behouden, zolang ze geen toelating kregen zich definitief in de stad te vestigen, hun statuut van ‘boer’. Dat geeft nadelen. Zo kunnen hun kinderen vaak nog niet naar de gratis lagere scholen in de stad gaan – hoewel men ook dat in verschillende streken aan een snel tempo begint te corrigeren. Maar het rurale statuut heeft ook voordelen. In 2003 en 2006 werden voor de boeren alle belastingen afgeschaft die met de boerenstiel as such te maken hebben – en dat kan nogal ruim geïnterpreteerd worden.
Hoe dan ook in 1970 heb ik urenlang en gedurende honderden kilometers van op de trein – binnenlandse vluchten waren toen nog zeldzaam – door het venster zitten turen. Van ’s ochtends vroeg zag ik toen overal boeren die, vaak met tientallen of zelfs meer, over de rijstvelden gebogen stonden. Of die aan het ploegen, het zaaien of het oogsten waren of irrigatiewerken uitvoerden. Dit jaar voelde het dan ook vreemd aan dat ik nog slechts sporadisch boeren op het veld zag werken. Een groep van tien boeren op een akker, dat is een uitzondering geworden. Mogelijks is het in streken die wij niet bezochten nog anders. Maar op onze reis hebben wij toch verschillende provincies doorkruist: van de hoofdstad Beijing naar de centraal gelegen provincie Shaanxi (met als hoofdstad Xi’an), vandaar verder  naar de steden Luoyang en Zhengzhou in de provincie Henan, vervolgens naar de grootstad Hangzhou in de meer zuidelijke kustprovincie Zheiang en vandaar naar de 200 kilometer hoger gelegen stadsregio Shanghai. Op die duizenden kilometers doorheen plattelandstreken, met de trein of de bus, meestal langs brede autowegen, heb ik iedere keer opnieuw gedacht: hoe weinig boeren zie je nog op de akkers. Wat we wel in overvloed zagen op onze tochten doorheen het platteland waren mensen die huizen bouwden. Vaak heel grote, met 100 of meer m2 oppervlakte. In de ‘boerendorpen’ aan de Oostkust, zoals onder Hangzhou, waren de huizen vaak nog groter met een tweede of derde verdieping. We vernamen dat de boeren daar vaak kamers verhuren aan migrantenarbeiders. Wat hen een inkomen bezorgt dat veel hoger is dan wat zij zelf nog in de landbouw of in de fabriek verdienen. Soms ontvangen de boeren ook nog een aandeel in de winsten van de gemeentelijke of privé-coöperatieven waarin ze participeren. Die coöperatieven verpachten het gebruiksrecht dat de boeren bezitten over hun lapjes grond, die zij na de ontbinding van de communes terugkregen, aan bedrijven. Die mogen daar dan bedrijven op zetten en staan in ruil een deel van hun winsten af. Gevolg: in dergelijke streken trekken heel wat boeren een inkomen dat ruim hoger is dan het stedelijke gemiddelde. Ze zijn meer renteniers geworden dan landbouwer of arbeider.[12] Over de ingewikkelde situatie op het platteland, vooral dan inzake eigendomsstructuren, zal ik het verder nog hebben.
Ondertussen kan ik alleen maar zeggen dat onze reis, die officieel tot doel had vooral de toestand van de boeren te bestuderen, ons ook op het platteland meer in bedrijven en bedrijfjes heeft gebracht dan op boerderijen. We zagen meer plattelandsbewoners die arbeider geworden waren, of uitbaters van hotelletjes, pensions of restaurants, dan de al dan niet met slijk bevuilde en door de zon getaande traditionele boeren die we voor ogen hadden. Ook in de hotels zagen we een pak personeelsleden afkomstig van het platteland. Toen we op de autostrade naar Xi’an stil stonden door een verkeersongeval bleek in de bus achter ons in de file een groep meisjes te zitten die op weg waren voor een horeca-opleiding. (We hebben overigens de tijd gedood door op het asfalt te verzusteren en te verbroederen en voor mekaar wat Europese en Chinese liedjes en dansjes op te voeren.)  Nu, als je in de hotels die meisjes ziet rondlopen met een kraaknet uniformpje en hoge hakken dan kan ik me inbeelden dat die niet zo graag meer op het veld gaan werken onder een loden zon en een vochtigheidsgraad van rond de 85 procent.
Het is een boutade en dus overdreven, maar volgende anekdote geeft wel een gevoel weer dat we vrij algemeen hadden. Het programma van onze reis was in mekaar gestoken door de NGO Gong He, wat ‘samenwerken’ betekent. Ze legt zich toe op het bevorderen van echte coöperatieven in plattelandsstreken (sommige coöperatieven zijn namelijk ook vermomde privé-bedrijven). Toen we, op het einde van de reis, een debriefing hadden met de verantwoordelijken van Gong He, vroeg een van ons aan hen: ‘En is het misschien mogelijk om nog eens een echte boer te zien? Een die alleen maar op de akker of in de stallen werkt?’ De mensen van Gong He moesten er hartelijk mee lachen.
Urbanisering alom
1970, september.
“Hoe wonen de mensen? In Shanghai vallen de oude stadswijken een beetje tegen. Kleine huizen, oudere huizen ook. De nieuwbouw geschiedt in strenge binding met de productie: rond elke nieuwe fabriek worden meteen de nodige appartementen voor het personeel gebouwd – en ook een hospitaal, scholen, een kinderkribbe. De mensen die in de grote centra wonen, wijken langzamerhand uit naar de periferie. Alle huizen zijn uit steen en bedekt met pannen en hebben elektriciteit. Hoogbouw bestaat niet in China: de nieuwe appartementsgebouwen zijn zelden hoger dan vijf verdiepingen.” (Humo, 1971)
‘Hoogbouw bestaat niet in China.’ Het was een zin getekend door mijn primitief ontwakend ecologisch bewustzijn dat een eigen huis met een groen tuintje als zoveel idealer aanzag. Zonder er ook maar bij stil te staan hoeveel open ruimte er dan wel zou overblijven in een land met toen al 800 miljoen inwoners – en inmiddels zijn ze met 1,3 miljard.
2010
‘Hoogbouw bestaat niet in China’ was vooral een zin die als geen ander illustreert hoe er, op heel wat terreinen, een verschil van bijna dag en nacht bestaat tussen het China van 1970 en dat van nu. Bij onze aankomst zijn we dit jaar geland in Beijing. Zodra we het centrum binnenreden greep het mij bij de keel: ik had de indruk terechtgekomen te zijn in een bos van woontorens. Overal rondom je zie je tientallen, misschien wel honderden hoogbouwflats, meestal van 32 verdiepingen. Die zijn bestemd voor de huisvesting van gewone burgers. Ik werd er stil van, alleen al bij de gedachte hoe ze het klaarspelen om de huisvesting van die honderdduizenden en miljoenen mensen in immense torens min of meer behoorlijk te laten verlopen. Omdat ik zelf sinds 30 jaar in een sociale woonwijk in Antwerpen woon, met ondermeer drie torengebouwen van ocharme 16 verdiepingen weet ik een beetje wat daar allemaal aan problemen bij kan komen kijken. Verstopte afvoeren van afvalwater en toiletten, vuilnisschuiven die niet werken of kakkerlakken genereren, riolen en straten die overlopen bij hevige regenval, het netjes houden van de gemeenschappelijke delen, het verzekeren van onderhoud en herstellingen, van groenvoorzieningen en speeltuinen, problemen oplossen met en tussen huurders of eigenaars: het is bij ons al geen sinecure om dat allemaal te klaren, wat moet dat dan wel zijn in die Chinese hoogbouwwouden.
En dan zijn er de echte wolkenkrabbers die ruim boven deze flatgebouwen uitstijgen. Zij huisvesten meestal kantoren van bedrijven of overheidsdiensten. Shanghai steekt op dat vlak iedereen in China naar de kroon. Vooral dan in de nieuwe administratieve wijk Pudong op de rechteroever van de Pu-rivier. Veertig, en zelfs twintig jaar geleden, zag je van op De Bund, de grote boulevard op de linkeroever (het oude Shanghai), aan de overkant alleen eindeloze landbouwvlakten. Met ’s avonds op de rivier op de voorgrond een paar traditionele vissersloepen met vooraan aan de boeg een zwak verlichte lampion. Vandaag kan de skyline van Pudong, met dertig of meer reuzenbuildings in zeer verschillende stijlen, wedijveren met die van New York. ‘Amazing’, geweldig, vindt een jonge Amerikaanse van Chinese origine die, op een avond  naast mij van op de Bund de overkant bewondert. Akkoord, hoewel ik zelf minder enthousiast ben dan zij over de kitscherige verlichting van sommige gevels en toeristenboten op de rivier. Nu ja, Amerikanen en smaak daar scheelt soms wel wat aan. De Oriental Pearl Television Tower (met tien rode bollen van verschillende grootte over de hele lengte) en de Jin Mao Building karakteriseren al enkele jaren het panorama van dit nieuwe Shanghai. Met hun respectievelijk 468 en 421 meter overvleugelden ze al de Empire State Building (381 m) en de Eifeltoren (324 m). Recent kregen ze er een nieuwe buur bij: de SWFC-building van het Shanghai World Finance Center.  Zijn top, in de vorm van een flessenopener, reikt met 492 meter nog hoger in de wolken. Als 3de hoogste gebouw ter wereld moet hij alleen de Taipei 101 in Taiwan laten voorgaan (509 m) en natuurlijk de Burj Dubai ook nog Burg Khalif genoemd . Deze ‘Toren van Dubai’ in het gelijknamige olie-emiraat haalt 828 meter. De Sky Walk 100 in het SWFC-Observatory, op de 100ste verdieping, is met zijn 474 meter boven de grond wel de hoogste skywalk ter wereld. Op die verdieping zijn er in de vloer, net boven de vide in de ‘flessenopener’, twee rijen glazen doorkijktegels waarmee je de onder jou liggende gebouwen en straten uit de omgeving kan zien. Auto’s op de grond kan je met het blote oog nog herkennen, mensen niet. Vanuit die Sky Walk kan je zien hoe tussen de kantoorgebouwen ook in Pudong nog flink voor gewone huisvesting is gezorgd. Als vlekken zie je grote groepen appartementsgebouwen met zes verdiepingen (in China tellen ze het gelijkvloers als 1ste verdieping). Per wijk zijn de platte daken van die flatgebouwen rood, groen of blauw gekleurd. Waarom tellen die gebouwen maar zes verdiepingen? Omdat het  in China tot op die hoogte niet verplicht is om een lift te installeren.
Twee bakstenen in de maag?
Ook in het oude Shanghai vind je tussen de kolossen door nog meer kleine huizen dan je op het eerste gezicht zou vermoeden. Het gaat dan meestal om delen van wijken die aan de bouwwoede konden weerstaan en waar de oude huizen meestal gerestaureerd werden. Ook door de nauwe straatjes behouden zij  nog wat het karakter van vroeger. Iets gelijkaardigs zie je in Beijing. Vooral in de buurt van de Verboden Stad, zijn daar de vroegere Hutongs – met hun kleine huizen gegroepeerd rond een binnenkoer – min of meer in de oorspronkelijke vorm gerestaureerd. Vermelden we nog dat men einde jaren 90 even gestopt is met wolkenkrabbers in Shanghai. Er waren berichten dat de stad in haar geheel al drie centimeter aan het verzakken was. Dat bleek uiteindelijk niet waar te zijn.
Hoogbouw is dus troef in China. En met 1,3 miljard inwoners –er komen er elk jaar  nog 10 miljoen bij – kan het gewoon niet anders. De grootste steden tellen stuk voor stuk  meer inwoners dan België: Chongqing 32 miljoen, Shanghai 19 miljoen, Beijing 16 miljoen.  Voor Shanghai en Beijing mag je daar nog een kwart bijtellen voor de niet officieel geregistreerde migrantenarbeiders. Maar ook ‘kleinere’ steden dienen miljoenen mensen te huisvesten: Hangzhou telt 7 miljoen inwoners, Zhengzhou (provincie Henan) 6 miljoen.  Dat los je niet op met rijtjeshuizen ‘op zijn Hollands’. Tegelijk dient gezegd dat de hoogbouw in vele gevallen fantasierijker is dan bij ons. Op heel wat plaatsen zag ik verdienstelijke pogingen om die grote flatgebouwen architecturaal een Chinees tintje mee te geven. Door er een dak op te zetten met traditionele golfpannen of iets dat op de punt van een pagodetoren gelijkt. Ook bij de bouw van nieuwe individuele huizen zie je dat regelmatig.
Inzake hoogbouw vermeld ik nog mijn bijzondere ‘Zhengzhou-gevoel’. Zhengzhou is de hoofdstad van Henan. Met 100 miljoen inwoners, meer dan Duitsland, is het de dichtst bevolkte provincie van China. Tot voor kort liep de economische en sociale ontwikkeling er achterop. Hoezeer dat verandert merk je ook hier aan de stadsuitbreiding. Bij het uitrijden van het oude Zhengzhou werd ik overweldigd door de uitgestrekte gloednieuwe wijken die aan beide zijden van de autoweg oprijzen. Zo ver je kon zien overal nieuwe hoge flatgebouwen van 25 tot 30 verdiepingen. De brede lanen die de wijken doorsnijden  zijn goed onderhouden. Zowel op de zij- als middenbermen zijn er overal mooie groenpartijen aangebracht. Meestal hagen met groene, gele en bruine kleuren door elkaar gemengd en picco bello gesnoeid. Gemillimeterd zeg maar. Het doet me wat. Vooral omdat we het laatste jaar in Antwerpen bij herhaling strijd moesten voeren tegen de verschraling en het slechte onderhoud van de groenvoorzieningen, vooral dan in de volkswijken.
Die aaneenrijging van wijken met hoogbouw heeft mij het meest verrast. Vooral omdat het zo veralgemeend is in het hele land. Voor mijn reis wist ik, van foto’s, wel dat delen van Shanghai en Beijing op Manhattan begonnen te lijken. Maar ik had er geen besef van dat ook in alle andere grote en kleine steden de hoogbouw zo’n vlucht heeft genomen. Nu let ik er op hoe je dat zelfs kan merken bij elke tv-reportage over natuurrampen gelijk waar in China. Maar daarvoor was dat nog niet tot mij doorgedrongen. Je leest regelmatig in de kranten over het risico van ‘oververhitting’ in de bouwsector in China. Nu kan ik me daar wel wat bij voorstellen. Het is het eerste en meest opvallende fenomeen dat je, als gewone toerist, laat aanvoelen welke vooruitgang er de laatste dertig jaar geboekt is. ‘Amazing’, ‘duizelingwekkend’, je hoort het niet alleen van al dan niet Amerikaanse toeristen. Het welt spontaan bij iedereen op.
Meer dan eens maakte ik me de bedenking: Ze zeggen dat de Belg geboren wordt met een baksteen in zijn maag, wel de Chinezen dan met twee bakstenen in hun maag. Dat geldt ook voor het platteland, zo mogelijk nog meer. Misschien lag het aan de tijd van het jaar en onze reisroute, maar ik heb daar meer mensen met truwelen, cementmolens en kranen bezig gezien dan met landbouwwerktuigen. En die boeren zien het groots. In de streek  rond Hangzhou was de streefnorm 80 m2 woonoppervlakte per… persoon. Drie verdiepingen leek er heel gewoon.

Alarm over vastgoedprijzen

Toch komen precies in deze boomende sector van woningenbouw vrij scherp de problemen aan het licht die gepaard gaan met China’s keuze voor een ontwikkeling waarin kapitalistische elementen ruim meespelen. Zo goed als overal kregen we het te horen: de vastgoedprijzen swingen de pan uit. Al naar gelang van de stad had men het over prijzen van 1000 tot 3000 € per m2  voor de aankoop van een appartement. De eerste commentaar die onze ongetrouwde gids in Hanghzou, ‘Joe’ (29 jaar), ons ten beste gaf klonk zo: “Je moet als jongen om te kunnen trouwen tegenwoordig een appartement of huis hebben en een bruidschat van circa 10.000 euro. Dat is heel moeilijk want je betaalt tot 20.000 yuan per m2 voor een appartement. [13] Voor 80 m2 is dat dus 1.600.000 yuan of 190.000 euro. Gelukkig heeft de regering drie maanden geleden een maatregel genomen om de aankoop van een tweede of derde appartement te bemoeilijken. Maar er zijn geruchten dat men die maatregel terug ongedaan wil maken.” De maatregel, waarnaar ‘Joe’ verwees, bestaat er in dat degene die een tweede of derde huis of appartement koopt, tot ongeveer 60 procent van het bedrag zelf op tafel moet kunnen leggen. Hij of zij kan dus maar weinig lenen. De bedoeling is de speculatie tegen te gaan. De maatregel wordt als vrij essentieel aangezien. Er wordt inderdaad over gespeculeerd dat hij zou ingetrokken worden als de immobiliënmarkt in elkaar stort en geen andere maatregelen helpen.
Ook in Zhengzhou had een andere gids, bij het passeren van de hierboven beschreven nieuwe wijken, zijn beklag gedaan dat de prijs van die appartementen daar ook al op loopt tot 80.000 euro of meer. Niet of nauwelijks nog in het bereik van de gewone werkende Chinees wiens maandloon tussen 120 en, in het beste geval, 600 euro per maand schommelt. Zelfs al bedragen de prijzen van producten voor dagdagelijks gebruik vaak maar een derde van bij ons.
Vastgoedspeculatie heeft inderdaad volop zijn intrede gedaan. Rijke en welgestelde Chinezen investeren in appartementen in de hoop dat ze, door de enorme vraag, snel in waarde stijgen. Op heel wat plaatsen zit de vlam in de vastgoedprijzen. Als gevolg daarvan zouden al hele torengebouwen leeg staan. Een vastgoedbubbel die uiteenspat is niet denkbeeldig. Maar de overheden zouden er zich van bewust zijn en grijpen in om het niet zo ver te laten komen als in de VS.

GSM’s en minishorts.

1970.
“Een wandeling in Shanghai. Gezellige roezemoezende drukte van enorme golven wandelaars die naar de winkels kijken en appels, peren en thee kopen aan de vele stalletjes. Een vrij uniforme maar geen eentonig menigte. De Chinezen gaan eenvoudig, maar degelijk gekleed. De basiskleding bestaat uit een blauwe, grijze of kaki linnen broek, een wit of gekleurd hemd of blouse. De snit is voor iedereen dezelfde: maar er is een grote variëteit in kleuren. Wisselende modetendensen bestaan niet.” (Humo, 1971)
Dat het straatbeeld bepaald werd door mensen die, op de kleurig uitgedoste kinderen na, ongeveer eenders gekleed waren, hadden we toen zelfs niet hoeven te vermelden in Humo. Het was al lang een gemeenplaats in België. Ik zou het, als veronderstelde maoïst, nog minstens tien jaar lang mogen horen: “Willen jullie dat we hier ook allemaal met hetzelfde grijze of blauwe Mao-pakje rondlopen?”.  Mijn geruststellende woorden dat dit zelfs toen nooit onze bedoeling was geweest werden niet altijd geloofd.
2010
Qua kleding en andere attributen zijn de mensen in het straatbeeld enorm veranderd.
In alle bezochte steden zie je bijna geen verschil meer met bij ons. Jongeren met flashy gsm’s in aanslag in de hand. Niet zelden gaat het om betere versies met touch-screens. Meisjes met minirokjes of minishorts en T-shirts met bijna exclusief opschriften in het Engels. China is ‘de fabriek van de wereld’ geworden. Blijkbaar verkopen ze wat ze maken in een moeite ook aan de eigen bevolking. En dat is maar goed ook. Misschien sluit dat wel aan bij het officiële beleid om voor verdere vooruitgang meer te mikken op binnenlandse consumptie dan vooral op export.
Officieel rekent China zichzelf nog altijd bij de Derde Wereld. En de statistieken van zowel China als de Verenigde Naties over de economie en de indexen inzake Human Development plaatsen China nog altijd bij de ontwikkelingslanden. Maar wat de uiterlijke tekenen van levensniveau betreft hebben wij, in en rond de bezochte steden, niet zoveel Derde Wereld meer gezien. Alvast niet de schrijnende ellende die je in vele sloppenwijken in India nog tegenkomt. In de centra van de steden zelf, ook in provinciesteden als Zhenzhou en Luoyang, heb je overal grote winkelstraten. Zowat alle grote Westerse kleding- en schoenenmerken zijn present met chique filialen maar worden duidelijk minder bezocht. Maar ook de winkels die door de modale Chinees overrompeld worden, kunnen de vergelijking met die van bij ons doorstaan. Verschillende winkelboulevards waren zo groots dat ik dacht: als die mensen van hier gaan shoppen in Antwerpen in de Abdijstraat (Kiel) of de Bredabaan (Merksem), of zelfs op de Meir, dan zullen ze dat maar aan de simpele kant vinden.
Iets wat ik wel miste in het Chinese straatbeeld in vergelijking met 1970 waren de grote groepen mensen die van ’s ochtends vroeg op straat of in de parken Tai Chi beoefenden. Deze softe vorm van gevechtskunst, voluit Tai Chi Chuan en meestal uitgevoerd met langzame bewegingen, is duidelijk minder populair geworden. Je ziet het nog wel maar lang niet meer zo massaal. De jachtigheid van het moderne leven zal er misschien voor iets tussen zitten, hoewel het daar misschien juist nuttig voor kan zijn. Nu, er is alvast een andere vorm van beweging in de plaats geworden: het sociale straatdansen. Dat is bijzonder in. Vooral ’s avonds, zowel in parken als op pleintjes of gewoon op het trottoir, maar soms ook al in de vroege ochtend. Op muziek die schalt vanuit een draagbare audio-installatie voeren grote groepen dezelfde danspasjes uit, vaak op disco- of latinoritmes. Je ziet ook traditionele dansen op eigen Chinese muziek of koppels die klassieke westerse dansfiguren (van wals tot tango en rock-and-roll) inoefenen of showen. Allemaal gewoon op straat.

Daar komt de Chinese auto

1970
“Bussen en vrachtwagens rijden afgeladen vol met personeel naar de fabrieken. Vrachtwagens met honderden mensen in de laadbakken rijden de stad binnen: boeren van volkscommunes in de buurt van de stad die eens in de fabrieken komen rondneuzen. Je ziet haast geen personenwagens. Er rijden een paar gammele Poolse karren rond, taxi’s of officiële voertuigen.” (Humo, 1971)
2010
“Hoe laat we in het hotel toekomen zal afhangen van de file op de ring”, is zowat het eerste wat de gids ons vertelt als ze ons ontvangt op de bus die ons afhaalt aan de luchthaven in Beijing. Het probleem van de ‘traffic jam’ wordt ons ook meteen gesignaleerd in steden als Hangzhou en Shanghai. Buiten de uitbreiding van het wegennet – er zijn al zes ringwegen – gelden in Beijing ook al andere maatregelen. De wagens met pare en onpare nummerplaat dienen alternerend een dag op stal te blijven. De vrij principiële afwijzing van individuele wagens van 1970 is compleet opgeheven. Vorig jaar stak China met meer dan 13 miljoen verkochte auto’s de VS voorbij als grootste automarkt. Alleen al in Beijing kwamen er per dag 1900 wagens bij. De personenwagens in het straatbeeld behoren meestal tot de middenklasse, kleine modellen zie je minder. Sinds de overname van Volvo Gent door Geely beseffen we in België dat de Chinese autoconstructeurs ook hun intrede hebben gedaan op de wereldmarkt.
Na mijn eerste reis in China heb ik bijna twintig jaar lang verdedigd dat het voor het milieu van onze planeet maar goed was dat het miljard Chinezen niet even massaal met personenwagens reed als bij ons. Alweer een uitleg die aan herziening toe is. Blijkbaar is het comfort van een personenwagen (hopelijk voorlopig) nog altijd een vrij wezenlijke behoefte van mensen die het tijdperk van de moderne welvaart zijn binnengetreden. En met welk recht zouden wij de Chinezen ontzeggen wat 97% van de actieve gezinnen bij ons onmisbaar vindt? Dit alles belet niet dat China zich meer dan bewust lijkt van de milieuproblemen die koning auto in hun gigantisch land kan veroorzaken. De industrie gooit zich aan versneld tempo op de ontwikkeling van elektrische auto’s met alles wat daarbij komt kijken, vooral dan batterijen die een groter bereik toelaten en minder gewicht hebben. Algemeen wordt aangenomen dat de Japanse autoconstructeur Nissan het verste staat op dit terrein. Maar onlangs volgde een reportage van Panorama op Canvas de Japanse ingenieur die bij Nissan de R & D naar elektrische wagens leidt. Je kon de man bij een constructeur in China een testrit zien maken met een elektrische wagen van Chinese makelij. Na afloop kon hij zijn verbazing over de prestaties (bereik en gewicht van de batterijen, rijcomfort, snelheid) nauwelijks verbergen.
De overheid heeft de laatste jaren gigantisch geïnvesteerd in nieuwe autowegen en in openbaar vervoer. Er zijn al 6.500 kilometer hogesnelheidsporen in gebruik. De stations van Beijing, Xi’an en andere steden bestaan uit immense wachtzalen. Niet zelden zitten in een zaal duizend of meer treinreizigers te wachten, kijkend naar de tv-schermen aan de wand, lezend of slapend (ook op de grond). Omdat veiligheid troef is moeten die tienduizenden aan de ingang eerst een security-controle passeren vergelijkbaar met die op een luchthaven. Dat is ook het geval in de metrostations van Beijing en Shangai hoewel men daar minder strikt is: de rugzak of boodschappentas door de scanner laten rollen volstaat meestal. Ondertussen beschikken bijna alle grote steden over metrolijnen of zijn ze in aanbouw. In Shanghai is met de aanleg pas in 1994 begonnen. Maar vandaag zijn er al 11 metrolijnen met daarbovenop nog een speciale voor de nu lopende Wereldtentoonstelling. Het metronetwerk overtreft er nu in lengte dat van New York en zelfs dat van Tokio. Zowel in Beijing als Shanghai zagen we bijzonder lange en snelle metrostellen. In verschillende stations moeten glazen wanden met poorten die openen bij het uit- en instappen ongevallen op de sporen voorkomen. Op de perrons worden de wachttijden tot op de seconde elektronisch aangegeven. Tijdens het rijden zie je op kleine flatscreens korte nieuwsflashs en de – onvermijdelijke – reclame. In Shanghai meldden ze om het half uur het aantal bezoekers dat Expo 2010 die dag al geregistreerd had. Tegen ’s middags en ’s avonds liep dat meestal op tot 350.000 of zelfs een half miljoen. Voor de hele duur van de Wereldtentoonstelling, die loopt van mei tot oktober, worden er 70 miljoen bezoekers verwacht. Halfweg de Expo zat men al aan 38 miljoen. Dat 98% van de bezoekers Chinezen zijn illustreert ook enigszins de stijgende koopkracht want een ingangsticket kost 160 yuan (20 €) per dag. Aan de andere kant delen gemeentelijke overheden en bedrijven wel elke maand tienduizenden gratis tickets uit. Gevolg: aan heel veel paviljoenen dient in lange files te worden aangeschoven voor al wie geen VIP-introductie heeft. Voor paviljoenen als Japan, Saoedi-Arabië bedraagt de wachttijd vaak 6 uur, voor het nationale paviljoen van China en dat van Zuid-Korea 4 uur. We hebben geen poging ondernomen om daar binnen te geraken. Zeker in de verzengende julihitte leek dat een kleine marteling. Ook al werden de wachtenden onder de zonneluifels regelmatig met waternevel besproeid en kon je voor 10 yuan (1,2 euro) een opklapbaar stoeltje kopen om af en toe wat te zitten..

Brommers die niet brommen

1970
Er zijn enorm veel fietsers, allemaal op splinternieuwe karretjes. Karren mag je wel zeggen want de Chinese fiets is een bonk van een tweewieler, verwant aan het Engelse Raleigh-model. Veel vervoer gebeurt met karretjes die achter de fiets worden voortgetrokken. Ik sta een beetje suf van het oorverdovend lawaai in de straten. Duizenden fietsbellen rinkelen, honderden autobussen toeteren.” (Humo, 1971)
2010
Over lawaai gesproken. Dit jaar kon ik letterlijk horen dat er ook op dit vlak wat gedaan wordt aan milieu en mobiliteit. Al in Beijing vond ik dat het lawaai in het verkeer niet vermeerderd maar fel verminderd is in vergelijking met 40 jaar geleden. Merkwaardig want er zijn sindsdien toch nog ongeveer 500 miljoen Chinezen bijgekomen. Als het permanente bellengerinkel zo goed als verdwenen is ligt dat niet alleen aan een politiereglement dat het beperkt maar vooral aan het feit dat er minder fietsen zijn. En vooral andere types van fietsen. De gewone fiets, ooit de keizer van de weg en bijna het handelsmerk van het China van Mao, heeft zijn dominante positie verloren. De Chinezen zijn overgeschakeld op auto’s en vooral op gemotoriseerde tweewielers: scooters, brommers en ook elektrische fietsen. Ze bestaan nog wel, de oude fietsen-triporteurs met laadbak, maar ze spelen nog slechts een marginale rol. In 1970 was het nochtans een van de markantste beelden: honderden boeren die zich, vooral ’s ochtends, de ziel uit het lijf trapten om met die voertuigen onwaarschijnlijk hoog en breed gestapelde vrachten groenten vanuit de communes naar de stad te brengen. Er zijn nog altijd veel triporteurs maar nu met motoraandrijving. We bezochten in de buurt van Luoyang (Henan) een filiaal van de Chongqing Jianshe Motorcycle Company Ltd waar ze er meer dan 1 miljoen exemplaren  per jaar kunnen van assembleren.
De gewone fietsen hebben ook heel vaak ondersteuning van een elektrische motor. Ondermeer in Beijing en Hangzhou zijn alleen nog elektrisch aangedreven motorrijwielen toegelaten. Brommen is daar dus verboden voor brommers. Qua lawaaihinder scheelt dat meer dan een slok op een borrel. Ook viel mij op, hoe zelfs op het platteland, de brandstofmotoren vaak veel stiller zijn dan bij ons, zowel bij wagens als moto’s. Ook de buitenlandse Yamaha’s laten de optrekgeluiden en uitlaatknallen achterwege waarmee motards bij ons de weekendrust op de Ardeense paden verstoren.
Mobiliteitsgewijs is er tegelijk een retrobeweging. In Hangzhou zagen we The return of the bike, maar dan wel in het kader van een publiek huurfietsennetwerk. Het systeem dat wij, sinds een jaar, op beperkte schaal in Brussel kennen met de gele stadsfietsen van Villonet heeft in Hangzhou al veel langer een heel grote broer rijden. Zowat om de een à twee kilometer zijn er staanplaatsen waar identieke oranje fietsen met een slot aan een paal zijn vastgemaakt. Met een elektronische fietsenpas (kostprijs 24 euro, als waarborg voor de fiets) kan je een fiets losmaken en er een uur gratis mee rijden. Na afloop kan je hem aan gelijk welke andere stalplaats deponeren en vastmaken. Wil je langer rijden dan vermindert het saldo op je kaart met een verwaarloosbaar klein bedrag per uur. Met wat volkse plantrekkerij kan je, als je eerste uur om is, je fiets ook gewoon parkeren aan een stalplaats, met je pasje een andere losmaken en je tocht gratis verder zetten. De oranje stadsfietsen, met een boodschappenmandje aan het stuur, zijn zeer populair, vooral bij studenten, winkelende huisvrouwen en gepensioneerden. De autofiles genereren nieuwe adepten en zo lossen die opstoppingen zichzelf ook al een beetje op.  Misschien zit er voor Keizer Fiets, ooit nog wel een rehabilitatie aan te komen. Wat kon voor Deng Xiao Ping moet voor hem ook kunnen.
Reclame maar toch wat anders
1970
“Op de zwarte daken van de boerderijen één wemeling van witte citaten van Mao Zedong. In de straten troepen de mensen rond voor muurkranten (dazibao’s) met politieke boodschappen. Muurkranten dienen ook voor mededelingen van micro-economische aard, een soort advertenties met de openingsuren van winkels. Maar publiciteit bestaat in China niet.” (Humo, 1971)
2010
Commerciële reclame is nu in heel China gewoon. Ik heb wel de indruk dat ze, zowel in omvang als qua esthetische vereisten, op heel wat plaatsen beter in toom gehouden wordt dan bij ons. Zo is er in Xi’an, onder een van de belangrijkste kruispunten een netwerk van voetgangerstunnels dat toegang geeft tot een groot winkelcentrum (Shopping mall). De reclamepanelen (ongeveer 20 m2) op beide wanden ogen zachter en mooier dan bij ons. Geen kakofonie van schreeuwerige papieren posters, in sterk verschillende stijlen. Wel grote stickers – of zijn het elektronische beelden?  – die allen een beetje in een zachte stijl gemaakt zijn en omlijst door identieke kaders .
Waar ik geen goed woord voor over heb is de te overvloedige reclame op de meeste televisiezenders. Als daar dan ook nog heel wat spots tussen zitten voor geneesmiddelen, die alleen tot overmatig of ondeskundig gebruik aanleiding geven, dan is er voor mij helemaal een grens overschreden.
Vanuit Xi’an maakten we een lange busreis naar de bergstreek van het kanton Zhouzhi. Om een einde te maken aan decennia van wilde houtkap en jacht op met uitsterven bedreigde dieren (ondermeer panda’s) helpt het WWF (World Wildlife Fund) de boeren in deze streek zich te om te scholen. Het hele gebied is gereorganiseerd als een beschermd natuurpark. Boerenerven zijn omgeturnd tot pensions waar binnenlandse toeristen op weekend of vakantie komen. Het inkomen van een familie die we bezochten was er mee vervijfvoudigd naar 10.000 yuan (1200 euro) per jaar. Het dorp zelf wordt omgebouwd tot een klein toeristisch centrum met een hotelletje annex feestzaal, ruime parkeerplaatsen en verschillende pensions. Op de weg naar Zhouzhi zien, we net als op andere trajecten, heel wat gevels van boerenhuizen en stallen die voor de helft of volledig beschilderd zijn met witte karakters op blauwe achtergrond. Meestal gaat het om gevelgrote reclame van… China Mobile, de grootste gsm-operator. In het begin deed het me pijn aan het hart. Vroeger stonden daar vaak behartenswaardige citaten van Mao Zedong. Oproepen als ‘Durf te strijden, durf te overwinnen’, ‘Dien het Volk’ of ‘Leren van de internationalistische geest van dokter Norman Bethune’.[14] Waar vroeger de grote karakters van die slogans ondertekend waren met de drie bekende tekens van Mao’s naam stond er nu dus een…  commerciële signatuur. Dat China Mobile nog een zuiver overheidsbedrijf is zorgde voor wat balsem op de wonde.
Ik mag het nu ook niet zo voorstellen alsof de politieke boodschappen totaal zouden verdwenen zijn uit het straatbeeld. Ze zijn er nog wel degelijk, onder de vorm van spandoeken of opschriften op muren of op borden voor aankondigingen. Het gaat dan ondermeer om oproepen mee te werken aan ‘een matig welvarende, moderne en harmonische socialistische maatschappij’. Welke andere thema’s en campagnes er aan bod komen kan je zien op internetsites die foto’s van politieke posters en spandoeken uit het hele land publiceren met, gelukkig maar, vertaling van de Chinese teksten.[15]
Exit voor Mao-standbeelden
Nu we het toch hadden over Mao in het straatbeeld: zijn standbeelden, bijna allemaal identieke, die ik in 1970 in bijna elke volkscommune en stad zag zijn in de loop der jaren op discrete wijze zowat overal verwijderd. Anno 2010 is er maar een standbeeld dat, qua frequentie van voorkomen, een beetje kan wedijveren met de Mao’s van 1970. Dat zijn de beeldhouwwerken die de een-kind-politiek propageren: een vader, meestal met de filmcamera om de schouder, en een moeder samen met hun enig kind (vaak een meisje) samen gelukkig op uitstap.
Alleen in Beijing zag ik, langsheen ringweg nr. 4, nog een momumentaal exemplaar van voorzitter Mao vóór een officieel gebouw. De sculpturale demaoïsering is in mijn ogen een goede zaak. Personencultus, met de erbij horende overdrijvingen, heeft zeker op termijn nooit veel stevigs opgeleverd voor een socialistisch regime. Het gaat erom de waardevolle ideeën in de geesten te verankeren en de mensen dag na dag met nieuwe daden en feiten van hun politieke waarde te overtuigen. Zo blijven ze overeind of zijn ze het vertrekpunt van nuttige en nodige aanpassingen. Dat is wat de Chinese CP in 1980 deed met de redactie van een uitvoerig document over haar geschiedenis tot dan toe.[16] Het document is opgesteld onder leiding van Deng Xiao Ping. Het kritiseert de ernstige vergissingen die er, vooral in de Culturele Revolutie, door Mao gemaakt zijn. Maar tegelijk herhaalt het uitvoerig zijn beslissende rol in de Chinese revolutie die het huidige nieuwe China heeft mogelijk gemaakt. Daarvoor wordt verwezen naar maar liefst veertig teksten van Mao. Het document vermeldt expliciet de ideeën en principes die daarin staan en waaraan, ook na revaluatie, een blijvende waarde wordt toegekend. Door zijn biografieën weten we inmiddels beter wat Deng Xiao Ping zelf in de Culturele Revolutie heeft doorstaan. Hij werd uit al zijn leidende functies verwijderd en diende in een herstelplaats voor tractoren in de provincie Jiangxi handenarbeid te verrichten als mecanicien. Een job die hij als jonge arbeidermigrant nog had uitgeoefend in de Renault-fabriek in Billancourt in Parijs. Bovendien diende hij de zorg op zich te nemen van zijn zwaar gehandicapte zoon. Die was door extremistische Rode Wachters tijdens de Culturele Revolutie uit een venster naar beneden gegooid en zit sindsdien, verlamd, in een rolstoel. Om dan, zoals Deng, een paar jaar later bekwaam te zijn een genuanceerde en uitgebalanceerde balans te maken die, met objectieve argumenten, besluit dat de verdiensten van Mao ruim overwegen: chapeau! Die balans wordt blijkbaar door heel wat Chinezen bijgetreden. Dat de foto van Mao nog altijd aan de Poort van de Hemelse Vrede hangt, boven de tribunes op het Tien Anmenplein, lijkt niet gecontesteerd te worden.
Terwijl we in China verbleven zapte ik op de hotelkamers regelmatig naar alle beschikbare televisiekanalen om een idee te krijgen van hun aanbod. Ik had de indruk dat er onder de elf of meer zenders van CCTV (Central Chinese TV) een is, namelijk CCTV3, die heel wat programma’s aanbood met een socialistische politieke en ideologische inhoud. Zo liep er in die periode op CCTV3 elke dag een feuilleton met een gedramatiseerde versie van Mao’s leven in het begin van de jaren dertig. Mao leidde toen de guerrillastrijd op het platteland in het zuiden van China. In een van de afleveringen kon je zien hoe de hoogzwangere vrouw van Mao die apart met een kolonne op mars was, in zijn afwezigheid, weeën kreeg. En dat uitgerekend terwijl de regen met bakken uit de hemel viel. De scène waarin ze bevalt onder een tiental traditionele paraplu’s van gelakt papier die haar beschermen tegen de stortregen, had filmisch wel wat.
‘Pure times’-notebook
In heel wat huizen van plattelandsbewoners zagen we in de living nog een poster van Mao hangen. Verschillende Chinezen gaven ons daar volgende verklaring voor: ‘Ondanks het feit dat de materiële situatie er voor de meeste mensen op vooruit ging, uiten ze zo hun nostalgie naar de grotere eerlijkheid en gelijkheid van die tijd.’ Die Mao-nostalgie wordt zelfs commercieel en toeristisch uitgebaat. Zowel in Shangai, Beijing als Hangzhou zagen we winkels gespecialiseerd in gadgets uit de Mao-tijd: theetassen in email met revolutionaire tekeningen en slogans, ook uit de tijd van Deng zoals ‘Studeer hard om… meer te verdienen’. Zelfs tassen  met de klassieke beeltenis van Mao en Lin Biao kunnen. Overigens is deze laatste, ondanks zijn mislukte staatsgreep van 1971, recent officieel opgenomen in de lijst van de x belangrijkste militaire chefs uit de geschiedenis van het nieuwe China. Er is zelfs een uitgeverij met de fantasierijke naam www.pure-times.com. Speculerend op het heimwee naar ‘de zuivere tijden’ verkoopt ze Puretimes notebooks. Schriftjes met een kaft waarop een kleurige jaren-60-poster met een revolutionaire boerin aan het stuur van een tractor of een alerte soldaten in schietpositie. De boekjes, voor de rest gevuld met lege bladen, kosten wel 20 yuan (2,5 euro) het stuk. In 1970 kocht ik voor een paar centen schriften waarin minstens 10 à 20 van die gekleurde tekeningen stonden.
Als ik kunstenares Lieve Dejonghe naar de mening van de Chinezen over het Mao-tijdperk vraag, antwoordt ze: “In de twee jaren dat wij in Shenyang woonden ( 2006-08) ondervond ik bewondering voor Mao en hoorde ik weinig over blijvende trauma’s. Er leeft een vrij algemeen gevoel dat Deng zonder Mao niet had kunnen verwezenlijken wat nu bereikt is.” Een Chinese specialist moleculaire biologie van 79 jaar die ik ontmoette beaamde dit: “De meeste mensen denken er zo over. Er zijn door Mao ernstige fouten gemaakt, vooral in de economie. Ook het ontwrichten en stil leggen van het onderwijs in de Culturele Revolutie was een zware vergissing. Maar toch is wat overweegt zijn beslissende bijdrage aan het tot stand komen van het nieuwe China. Deng Xiao Ping heeft in zijn jeugd in Frankrijk gestudeerd. Daardoor had hij een meer open geest. Hij was ook heel intelligent en had een goede kennis van militaire zaken.” De gewezen bioloog, die me dit toevertrouwt, was een van de eerste Chinezen die in de jaren 80 in de VS ging studeren. Na het overlijden van zijn vrouw hertrouwde hij daar met een Amerikaanse professor Chinese taal en letterkunde. Sindsdien woont hij in California maar ze hebben ook nog een huis in Hangzhou. De man is altijd lid geweest van de Chinese CP tot hij vergat om vanuit de VS tijdig de hernieuwing van zijn lidmaatschap te regelen. Ook hij maakt globaal een positieve balans: “Ik kan de vooruitgang inschatten. In de jaren 50 en 60 heb ik maandenlang met medische studenten op het platteland in de bergen gewerkt en bij de boeren gewoond. Het platteland was toen heel arm. We aten allemaal hetzelfde. We deelden een ei met vijf personen. Dat was hun dagelijkse dosis proteïnen. Nu zijn er velen die tien of honderd maal meer hebben. De situatie is sterk verbeterd. Het westen heeft vaak een fout beeld van de Chinezen en van de CP. Binnen in de Chinese CP gaat het er eigenlijk erg democratisch aan toe. Kritiek was daar altijd heel courant. Je kon kritiseren wie en wat je wilde, je mocht het alleen niet publiceren.”
Hoewel, ook op dat laatste punt lijkt er gelukkig een en ander te veranderen. Voor we een lange nachtreis met de trein aanvangen koopt onze jonge begeleidster Xu Shiyuan (26) een dikke weekendkrant in het Chinees. Ik zie iets wat lijkt op een Opiniepagina met cartoons en brieven. Ik vraag haar te vertalen wat ze aan het lezen is. Het gaat over een thema dat haar duidelijk bezighoudt: klachten van jonge afgestudeerden die, ondanks hun universitair diploma, geen job op hun niveau vinden. Ze moeten vaak eender wat aannemen of een zaakje opzetten om in hun onderhoud te voorzien. Men heeft ze al een bijnaam gegeven – ‘het mierenvolkje’ (aunt-people in het Engels) – en ze laten van zich horen. Xu is een van de twee jobstudentinnen die we in dienst namen om ons gedurende de hele reis te begeleiden. Voor onze vrij grote groep van 28 reizigers was het wel nuttig om, naast de plaatselijke toeristische gids, bijkomend op hen beroep te kunnen doen. Voor vertaling en praktische problemen maar ook voor inlichtingen en discussies. Ondermeer over het onderwerp van onze reis, het platteland. Als laatstejaars van de Faculteit Landbouwwetenschappen en Plattelandsmanagement konden we daarover van hen wel een en ander leren.
Manifeste zwarte vlekken
Mijn voornaamste en eerste indruk, 31 jaar na mijn laatste bezoek, was er een van indrukwekkende vooruitgang. Maar de sinds dertig jaar gevolgde nieuwe koers laat, ondanks voortdurende bijsturingen, nog altijd manifeste zwarte vlekken na. Tijd dus om te melden wat we daar van konden zien of opvangen en hierboven nog niet aanstipten.
Bij al die negatieve punten lijkt het me wel van belang om steeds de omvang van het land en zijn bevolking voor ogen te houden. Vooral dan het verschil in schaal vergeleken met onze West-Europese landen. De oppervlakte van China is 300 maal groter dan die van België en ze zijn met 130 keer meer mensen. De kans dat er zich rampen, schandalen, mislukkingen kunnen voordoen is daardoor alleen al 100 maal groter. En omgekeerd, als we de negatieve zaken die ons uit China gesignaleerd worden een beetje tot Belgische proporties willen herleiden mogen we misschien delen door een gelijkaardige factor 100. Concreet: indien er ons vanuit China om de week bericht wordt over een financieel schandaal of een monsterfile weegt dat nog altijd maar even zwaar als wanneer we dat in ons land om de 1 à 2 jaar zouden voorhebben –een ‘norm’ die we overigens wel lijken te halen. Politiek gezien is deze redenering wat krom – van een socialistische maatschappij mag je verwachten dat ze beter en correcter presteert – maar louter statistisch mag je dat toch voor ogen houden.
Daarnaast kan je er niet buiten: in onze pers is er een wanverhouding tussen de berichtgeving over de positieve en de negatieve fenomenen in China. Er deden en doen zich in China ernstige schandalen voor zoals de vergiftiging van melkproducten, de corruptie bij de bouw van scholen met minderwaardige materialen in streken die gevoelig zijn voor aardbevingen enz. Er is de stuitende commercialisering van de geneeskunde die op heel wat plaatsen om zich heen greep. Dat alles wordt, terecht, uitvoerig bij ons verslagen, net als de grote natuurrampen in het land. Maar de indrukwekkende prestaties die China dag aan dag levert op economisch, technologisch, sociaal en ecologisch vlak komen in verhouding veel minder aan bod. Of ze worden niet eens als positief beschreven maar veeleer als een bedreiging voor onze economie en welvaart. Bovendien worden de negatieve zaken vaak nog eens uitvergroot. Zo is er hier veel te doen geweest over de strapatsen van een omhoog gevallen Chinese rijkaard. De man had zich Hollywoodiaanse allures aangemeten en het kasteel van Versailles op zijn domein laten nabouwen. Ik kreeg een kettingmail dat dit toch het bewijs was dat het socialisme in China nu wel finaal om zeep was. Ik heb de zaak nooit onderzocht. Maar het is best denkbaar dat dit, gezien in het geheel van wat in China gebeurt, niet meer dan een bizar epifenomeen is. Zo het al niet een commercieel initiatief is om toeristen te lokken.
Inzake vervormde en onevenwichtige, informatie over China zijn wij bij de vrt wel extra bedeeld. De reportages van haar China-correspondent Tom Vandeweghe zijn, ook vanuit louter journalistiek oogpunt, regelmatig irritant tendentieus. Gelukkig was er ooit de reeks ‘Terug naar China’ van de Nederlands-Chinese schrijfster Lulu Wang. Maar als kijker van het vrt-journaal kan je met de berichten van Vandeweghe er onmogelijk hoogte van krijgen dat de reusachtige vooruitgang het hoofdgegeven is in China. En dat er vele positieve zaken gebeuren die door de bevolking gewaardeerd worden. Hoe dan ook, zelfs al las ik soms wat anders, ik haalde mijn dagelijkse portie Chinanieuws overwegend uit de dominante media. Kwam daarbij dat, binnen de internationale communistische beweging, niet onbelangrijke maoïstische organisaties al decennia formeel stellen, of stelden, dat het kapitalisme in China hersteld is. Het gevolg was dat ook ik pessimistisch geworden was over de politieke en economische gang van zaken in het land van wijlen Mao Zedong. Wellicht daarom ben ik nu des te aangenamer verrast dat we, tijdens onze drie weken durende bain de foule in China, nog behoorlijk wat dingen konden ontdekken waar ik mij als linkse militant in kan vinden. Daarover meer op het einde. Eerst nog wat aandacht voor de reële schaduwzijden van de sinds 1978 ingeslagen koers. Met de vraag of er iets aan gedaan wordt en wat.
‘Problems, problems’ everywhere
Ik had het al over professor Du Yingtang die zijn inleidende uiteenzetting over de situatie van het platteland voor de helft vulde met een opsomming van ‘problems’ en nog eens ‘problems’. Vanuit zijn vakgebied had hij het dan vooral over de gecompliceerde en vaak ondoorzichtige eigendomsstructuren met betrekking tot de grond. In China is sinds de revolutie van 1949 alle grond gemeenschapsbezit. Bij de landhervorming werd de grond wel verdeeld onder de boeren, maar dat sloeg enkel op het vruchtgebruik niet op de eigendom. De gemeenschappelijke landeigendom kan twee vormen aannemen, eigendom van de staat of eigendom van collectieven (gemeenten, coöperaties). Na de ontbinding van de communes in 1978 verwierf elke boer terug het vruchtgebruik van een stukje grond dat voor iedere persoon gelijk is. Meestal gaat het om kleine lapjes van een of enkele mou (1 mou = 1/15de ha). De boer heeft een contract dat hij voor dat stukje een gebruiksrecht heeft voor een periode van 30 jaar (inmiddels verlengd tot 50 jaar). Maar ze kunnen met de collectiviteit overeenkomen dat ze het gebruiksrecht voor zo lang afstaan voor een industriezone, de bouw van een hotel of een andere bestemming. De boerenfamilie wordt dan vergoed voor de verkoop van haar vruchtgebruik. Het kan de boeren ook jobs opleveren of een aandeel in de huur die het bedrijf betaalt of in de winst van de onderneming. De dorpsraad kan meerderheid tegen minderheid beslissen of ze op aanbiedingen van bedrijven ingaan. Soms verliest de boer in de loop van die operaties zijn contract of houdt de gemeente het dubbel achter of grijpen er andere frauduleuze machinaties plaats. De dorpspolitiek draait tegenwoordig dan ook dikwijls rond deze kwesties van bezit en gebruiksrecht van de grond. Grond van de collectiviteiten kan alleen gekocht en dus blijvend verworven worden door de regering, door de hogere overheden. Zij hebben het recht om grond voor te bestemmen voor ontwikkelingsplannen. Soms kopen ze aan lage prijzen om daarna door te verkopen aan projectontwikkelaars aan veel hogere prijzen. Dat leidt tot ontevredenheid en betwistingen.
Desondanks zou het globale landbouwplaatje er niet zo slecht uitzien. Tijdens ons bezoek zijn we veel geconfronteerd geweest met landbouwgronden die een andere bestemming hadden gekregen: voor de oprichting van bedrijven of voor de bouw van grotere huizen voor de boeren. Vandaar onze vraag of daardoor niet de zelfvoorziening in voedsel in het gedrang komt. Naar het schijnt houdt de overheid goed in de gaten dat er voldoende landbouwgrond overblijft. Daarnaast is er de verhoging van de productiviteit. Onlangs citeerde de vice-minister van Landbouw hierover cijfers: “In 2008 kwam onze totale graanproductie (tarwe, rijst, maïs en sojabonen, km) uit op 528.5 miljoen ton, met een gemiddelde opbrengst van 4950 kg per hectare, een dubbel historisch record. China voedt 21% van de wereldbevolking met 9% van de wereldlandbouwoppervlakten.”[17]
Toenemende sociale ongelijkheid.
Hét negatieve fenomeen is de toenemende sociale ongelijkheid. Zowel binnen als buiten de communistische partij staat het centraal in de discussies en de bekommernissen. Het ‘marktsocialisme met Chinese karakteristieken’ impliceert dat ‘sommigen sneller welvarend worden dan anderen’. Globaal bewijst het economisch en sociaal zijn efficiëntie in de huidige situatie van China. Maar het produceert ook ongelijkheden die te groot zijn voor een regime dat zich beroept op het socialisme. De verhouding tussen het inkomen van de boeren en stedelingen verslechterde continu van 1985 tot 2003 en is sindsdien nauwelijks verbeterd.. (5000 yuan per hoofd en per jaar op het platteland tegen 15000 yuan in de steden).
Er groeit een te grote kloof tussen de arbeiders en bedienden en de laag nieuwe rijken. De Gini-coëfficiënt, die een algemene maat voor de ongelijkheid van inkomens weergeeft, is nu al hoger dan die van de Verneigde Staten. Een menselijk verhaaltje illustreert wat dat in de praktijk kan betekenen. We ontmoetten een jonge vrouw die na haar universitaire studies helemaal van uit het noordelijke Shenyang in de buurt van Hangzhou was komen wonen omdat daar werk te vinden is. Ze huurde een piepkleine kamer om zo veel mogelijk te kunnen sparen en zo haar neef en nicht te laten studeren. Ondertussen knoopte ze een relatie aan met jongen uit een nog zeer arm plattelandsgezin. Die wil dat ze elke yuan uitspaart om ook nog zoveel mogelijk aan zijn ouders te kunnen geven. Tegelijk wil zij af en toe nog iets voor zichzelf kunnen kopen. Daarom vroeg ze onlangs aan haar baas om te mogen beschikken over een hoekje in het bedrijf om daar te slapen en te eten. Achter de economische boom die je op de straten ziet, schuilt er vaak nog een verborgen zijde. Bij het buitenkomen uit huis wekken vele gewone mensen de indruk dat ze het bijna even goed hebben als wij in het Westen (kleding, gsm, ontspanning, voeding). Maar achter de schermen thuis is het afzien om de touwtjes aan elkaar te knopen.
We legden het probleem van de ongelijkheid ook voor aan de dorpsverantwoordelijken van een agrarisch dorp in het kanton Yuyao (onder Hangzhou) waar ze fors aan het industrialiseren zijn. Ondermeer met een bedrijf waar ze zowat alles verpakken wat wij als cosmetica- en schoonmaakproducten in het Kruidvat en gelijkaardige ketens over de hele wereld kopen. Die verantwoordelijken zagen er eenvoudig uit, zeg maar ‘proletarisch’. Tegelijk waren ze goed op de hoogte en gemotiveerd. Op de binnenkoer van het gemeentehuis hingen de foto’s en functies van de verantwoordelijken van de partij uit. Verder ook doelstellingen over de ontwikkeling van het dorp, allemaal nog een beetje in de traditionele socialistische stijl van vroeger. We vroegen aan de ‘schepen’ van industriële ontwikkeling eerst of hij nog een vast salaris had en of hij dan niet jaloers was van de buiten- en binnenlandse investeerders die hier nu ongetwijfeld een pak meer verdienen dan hem. Goedlachs repliceerde hij: “Ja ik heb een vast salaris. Maar daarom hoef ik niet jaloers te zijn. Als de bedrijven hier meer winst maken dan betalen ze daar meer belastingen op en dat komt ten goede aan de locale bevolking. Tot 1979 hadden wij hier enkel landbouw. Daarna zijn we de oprichting van lokale bedrijven gaan ondersteunen. Dat heeft vele boeren een job in de fabrieken opgeleverd en een flink hoger inkomen.”

De kloof tussen Oosten en Westen

Spontaan voegde hij er aan toe: “De voornaamste kloof tussen rijk en arm die ons en de regering het meeste bezig houdt is die tussen het Oosten en het Westen van het land. Het Oosten is nu al goed ontwikkeld, er zijn veel fabrieken, de mensen zijn er rijker geworden. Maar in het Westen en het centrum van het land staan ze bijlange zo ver nog niet. Vandaar komen ook de migrantenarbeiders. In eerste instantie moeten we die kloof dichten.”
En er worden inspanningen daartoe ondernomen. Een frappant voorbeeld daarvan is de aanpak van de achterstand in Chongqing. Deze megapolis vormt met haar 32 miljoen inwoners de grootse stad van de Volksrepbliek. Vroeger maakte ze deel uit van Sichuan. Net als de rest van deze westelijk en centraal gelegen provincie, slaagde Chongqing er nog niet in aansluiting te vinden bij het Chinese ‘economische mirakel’. Om daar een kentering in te forceren heeft Chongqing, net als Beijing, Shanghai en de havenstad Tianjin, het statuut gekregen van autonoom stadsgewest direct afhangend van de centrale regering. In het geval Chongqing laat premier Wen Jibao himself zich in met de supervisie.  Zelf bezocht ik Chongqing niet, maar wel het paviljoen van de stad op de Expo 2010 in Shanghai. Zoals ik al schreef was het voor ons onmogelijk om, zonder 4 uur aan te schuiven, binnen te geraken in het nationale paviljoen van China. Aan de voet ervan lagen de paviljoenen van de Chinese provincies waar je na een kwartiertje aanschuiven wel binnengeraakte. In de stand van Chongqing was mij de uitgesproken socialistische inslag opgevallen van de doelstellingen die de stad zich formuleerde. Een interessant verslag van de linkse Italiaanse professor filosofie Domenico Losurdo over zijn recent bezoek aan Chongqing bevestigde mijn indruk. Losurdo was er op uitnodiging van de Communistische Partij samen met mensen uit linkse Europese partijen zoals Die Linke uit Duitsland. Ik citeer uit zijn verslag: “Chongqing wil het nieuwe Shanghai worden. Maar over de grens van het economisch mirakel streeft de stad een ambitieuzer doel na. Zij wil aan de hele natie ‘een nieuw model’ van ontwikkeling voorstellen door op een betere en meer harmonieuse manier de verhoudingen te regelen binnen de stad zelf, tussen stad en platteland en tussen mens en natuur. Om Chongqing te leiden is beroep gedaan op niemand minder dan Bo Xilai, een voormalige briljante minister van Buitenlandse Handel. Een vertegenwoordiger van de centrale regering in Beijing die zich bij de uitoefening van zijn ambt had onderscheiden en tot in het buitenland prestige had verworven, is dus naar de provincie gestuurd voor een heel andere taak met reusachtige afmetingen. Hij is er met nauwgezetheid en harde hand opgetreden tegen de corruptie. Hij werkte zowel theoretisch als in de praktijk op het terrein een ‘nieuw model’ van besturen uit. Hij heeft er zich toe verbonden om, veel sneller dan tot nu toe het geval is, komaf te maken met ongelijkheden die stuitend geworden zijn en tot een ‘harmonieuze maatschappij’ te komen.”[18]
Foxconn goes West
Zelfs hardleerse buitenlandse kapitalisten moeten zich aansluiten bij de oriëntatie Go West, help het binnenland en het Westen te ontwikkelen. Het verhaal van het beruchte Foxconn is typerend. Foxconn Technology Group is een Taiwanese mega-onderaannemer voor Apple, HP, Dell, Nokia, Sony Ericcson, Motorola die op het Chinese vasteland maar liefst 800.000 mensen tewerkstelt. De groep was tot nu toe vooral geconcentreerd in Shenzhen in de Parelrivierdelta dicht bij Hongkong.[19] Onder de 420.000 werknemers die Foxconn daar tewerkstelt was er in 2010 een golf van zelfmoorden. Twaalf van hen sprongen van de gebouwen. Deze schokkende gebeurtenissen kregen wereldwijd en in China zelf een ruime echo.  We spraken daarover met een vakbondsman in een ander groot elektronikabedrijf onder Hangzhou. Het ging om Teinuro-Tianle dat flatscreentelevisies, laptops en Hi-Fi-geluidsboxen produceert. Giganten als Toshiba, LG, Samsung… plakken daar dan achteraf hun logo op and that’s it. Bij Teinuro viel het menselijke ritme in de productie op en de goede sociale voorzieningen (nette refters en ontspanningsruimtes, zalen voor de vakbondswerking). Toen we daar de mening vroegen over de drama’s in Shenzhen kregen we als repliek: ‘Foxconn is een Taiwanese kapitalist die enkel dacht aan winst. Hier denken wij meer aan belangen van de gemeenschap waarin we verankerd zijn.’ De hevige discussie in de media over deze Foxconn-affaire is wel niet zonder resultaat gebleven. Er werd meteen 30% loonsverhoging afgedwongen voor de arbeiders van Shenzhen. ‘Zonder staking’ onderstrepen sommigen. Er is een belofte dat de lonen van vanaf 1 oktober verder zullen opgetrokken worden tot 2000 yuan (240 €), een verdubbeling.
Inmiddels is Foxconn volop begonnen met  uit te wijken naar de westelijke provincies. Aan de rand van Zhengzhou in het dichtbevolkte Henan bouwt Foxconn een fabriek voor 200.000 arbeiders die vanaf 2011 opstart. Er komen ook vestigingen in Chongqing en Chengdu (Sichuan). Bij die verhuis speelt enig eigenbelang mee. Foxconn probeert zo gedeeltelijk te ontsnappen aan de verbeterde lonen en arbeidsomstandigheden aan de Oostkust. Tegelijk gaat het concern in op de vraag van de regering om het binnenland bij de vooruitgang te betrekken. Bedrijf en regering hebben ook een gemeenschappelijk belang bij de oplossing van de problemen die nu gepaard gaan met de massale migratie naar het Oosten. De jonge (kandidaat-)migrantenarbeiders zijn ondertussen meer gevormd en hebben hogere eisen. Het wordt moeilijker om arbeidskrachten te doen migreren. Dat alles zet de fabrieken aan zelf naar het Westen te migreren. Ze hopen daar een stabiel en overvloedig reservoir aan personeel aan te treffen dat bovendien dichter bij huis kan werken.
De uitbuiting van arbeiders, en dan vooral migrantenarbeiders, in de fabrieken van buitenlandse en Chinese kapitalisten is en blijft een feit. Maar men zit niet bij de pakken. De Chinese vakbond heeft een vakbondsvertegenwoordiging afgedwongen bij alle vestigingen van Wal-Mart in China. Dat is niet niks. De Amerikaanse grootwarenhuisketen Wal-Mart is de nummer een in de wereld en berucht om zijn antisyndicale opstelling. Nergens laat het vakbonden toe, zelfs niet in de VS. In China moesten ze wel door de knieën gaan en de regering heeft zich daar niet droevig om getoond. De vreselijke ongevallen in onveilige kolenmijnen hebben China de laatste jaren vaak op negatieve wijze in het nieuws gebracht. Maar er wordt opgetreden. Kleinere, meestal privé-mijnen worden met duizenden gesloten en de productie geconcentreerd in grotere, veilige ondernemingen, waardoor het aantal slachtoffers van jaar tot jaar daalt.

Gezondheidszorg niet om mee te pochen

1970
“Wij krijgen uitleg over de dokters op blote voeten. Voor de Culturele Revolutie verloor men het platteland uit het oog. Er was bitter weinig medische hulp. Dat is nu gecorrigeerd. In de fabrieken en landbouwcommunes hebben de massa’s (de terminologie van toen!, km) kameraden aangeduid om arbeider-dokter te worden. Die mensen hebben dan gedurende zes maanden een intensieve cursus in algemene geneeskunde gevolgd. Ze hebben stages gedaan in de hospitalen. Nu kunnen ze de meest voorkomende kwalen helen. Ze blijven in contact met hun professoren en bekwamen zich verder terwijl zij ook aan de productie blijven deelnemen.” (Humo, 1971)
Vermelden dat de gezondheidszorgen toen in China gratis waren was overbodig. Dat was in die tijd algemene regel in alle socialistische landen.
2010
Zeer toegankelijke (bijna) gratis gezondheidszorg van hoge kwaliteit is tot op vandaag voor mij een belangrijk streefdoel. Het gaat letterlijk om een vitaal mensenrecht. In mijn ogen is het ook altijd een handelsmerk en een van de meest wervende realisaties geweest van elk echt socialistisch regime. Daarom dat ik zelf, eens ik marxist geworden was, vond dat we dat principe met Geneeskunde voor het Volk ook in België in de praktijk moesten zetten. Iets wat we met behoorlijk succes hebben gedaan. Het concept van de blote-voeten-dokters ben ik altijd interessant blijven vinden, zeker voor landen van de Derde Wereld. Natuurlijk viel er heel wat aan te merken op het lage niveau van de zorgen en een rits andere gebreken. Maar het systeem heeft tijdelijk gezorgd voor een minimale dekking van elementaire zorgbehoeften en vooral voor het propageren van preventieve hygiënische maatregelen. Overigens wordt het systeem van de blotevoetendokters ook nu nog door de Wereldgezondheidsorganisatie aangeprezen als een belangrijk model om de medische situatie in ontwikkelingslanden te verbeteren.[20]
Vanuit deze achtergrond zal je begrijpen dat de globale evolutie in de gezondheidszorg in China in de laatste drie decennia bij mij pijnlijk aankomt. Met de ontbinding van de communes in 1978 verdween op het platteland toen ook de algemene bescherming op medisch vlak waarvan de boeren genoten. Hoe basaal ze ook was, het wegvallen ervan betekende een achteruitgang voor miljoenen zieke mensen. Voortaan moesten die zich individueel proberen redden met betalende geneeskundige zorgen, die lang niet voor iedereen toegankelijk waren. Ook in de steden deden commercialisering en privatisering hun intrede in de medische sector. De vaak schrijnende gevolgen daarvan halen ruim de wereldpers. Mijn collega dokter Harrie Dewitte van Geneeskunde voor het Volk uit Genk maakte dit jaar een studiereis in China. Als academisch consulent van departement huisartsgeneeskunde van de KUL onderzocht hij, samen met een aantal collega’s, de situatie van vooral de eerstelijnsgezondheidszorg in China.[21] Hij deed drie voorname vaststellingen:
Een. De ontwikkeling van een performante eerstelijnsgezondheidszorg staat nog in de kinderschoenen. Op het platteland heb je de laatste jaren centra met ‘huisartsen’ wiens opleiding het niveau haalt van een verplegersopleiding. Voor alle iets of wat ernstiger aandoeningen worden de patiënten naar ziekenhuizen verwezen waar en de onderzoeken en de geneesmiddelen voor de patiënt duurder zijn. De regering heeft recent beslist dat ze op korte tijd 300.000 bijkomende “huisartsen” wil opleiden voor het platteland. In België hebben we grof geschat één voltijdse huisarts op 1.000 patiënten. Indien ze er China evenveel zouden willen hebben als bij ons, dan hebben ze er 1,3 miljoen nodig. Er is dus heel wat werk aan de ‘opleidingswinkel’.
Twee. Het geneesmiddelenbeleid is vrij desastreus. Onder impuls van de farmaceutische industrie is er een mythische cultus van het geneesmiddel. Om nog meer indruk te maken wordt de medicatie vaak nodeloos toegediend per infuus (baxter). Het feit dat voorlopig zowel de specialisten als de huisartsen een deel van hun inkomen halen uit de verkoop van geneesmiddelen (zij ontvangen 30% van de kostprijs) zet aan tot de toediening van duurdere medicamenten, ondermeer antibiotica die normaal dienen voorbehouden te worden voor welbepaalde ernstiger infecties.[22]
Drie. De eigen bijdrage van de patiënt is hoog en vormt een echte hinderpaal. In de huisartsenposten gaat het nog een beetje. De kostprijs van een rudimentaire raadpleging (veel lichamelijk onderzoek is er meestal niet bij) plus medicatie bedraagt er 1,5 à 3 euro of wat meer. Daarvan wordt, op het platteland, 30% terugbetaald door een ziekteverzekering die in het begin van dit millennium werd ingevoerd: het Nieuw Coöperatief  Medisch Systeem (NCMS). Dat wordt voor een deel gefinancierd door een kleine eigen sociale bijdrage van de patiënt en voor een ander deel door overheidssubsidies. De terugbetaling bij raadpleging of opname in een ziekenhuis bedraagt ongeveer hetzelfde percentage of nog minder. Dat betekent een zware financiële opdoffer, ook al omdat men voor alles wat een beetje ernstig is naar het hospitaal gaat of verwezen wordt en de kosten er een flink pak hoger liggen.
In 2006 werden de effecten van dit Nieuw Coöperatief  Medisch Systeem geëvalueerd door een universitair onderzoek in de provincies Shandong en Ningxia. Daarbij werkte de Universiteit van Shandong (China) samen met universiteiten en instituten van Stockholm (Zweden) en Liverpool (VK). Hun enquête legde bloot hoe ontoereikend de NCMS tot dan toe was. Voor de ‘out-patient-service’, zeg maar de ambulante raadplegingen bij ziekenhuizen en huisarts kwamen ze aan een terugbetaling van slechts 5,5% in Shandong (13.5 Yuan op 243.7 Yuan) en in Ningxia van slechts 2,2%. De grote kosten situeren zich echter in de ‘in-patient-service’ bij de ziekenhuisopnames. De enquête toonde dat een opname het gezin gemiddeld 3349 Yuan kostte, of 87 % van het netto-inkomen van de familie in die periode. Gemiddeld werd slechts 14, 4% van deze medische kosten bij ziekenhuisopname terugbetaald door NMCS (479.7 Yuan).[23]
De situatie was dus in 2006, op het vlak van universele en toegankelijke gezondheidszorg, ronduit slecht. Ondermeer dit rapport toonde dat aan. Het feit zelf dat het gemaakt en gepubliceerd werd toont dat de overheid lijkt te beseffen dat dit een smet is op het blazoen van de hervormingen. Een smet die dringend moest weg gewerkt worden. Bijna een beetje zoals bij Obama in de VS staat de gezondheidszorg nu ook in China hoog op de officiële agenda.  Bij twee bezoeken aan een plattelandshuisartsenpost konden we, alvast in een ervan zien, dat daar vooruitgang werd geboekt. Maar zoals collega Harrie Dewitte schrijft is er nog een heel eind te gaan. Om de soms stuitende misstanden in deze bij uitstek menselijke sector weg te werken zal er meer dan een drastische saneringsoperatie nodig zijn.
Cultuur en commercie
1970
‘We gaan naar de opera van Peking. Uit reiszakken en koffers worden gekreukte dassen opgediept, die we nogal onhandig rond onze halzen knopen. Een achtenswaardig maar overbodig initiatief: nadat we voor een ingangskaart 40 fen ofte 8 frank hebben neergeteld, komen we in een dichte menigte werkpakken terecht. Hier en daar zit er toch een burger in smetteloos wit pak, of een burgeres in satijn, die zich evengoed zitten te verkneukelen in het vooruitzicht van de verschrikkelijke pakken ram­mel die de Chinese bourgeois straks gaan krijgen. Want op het programma staat ‘Het meisje met de witte haren’, en dat is geen klein bier. In een ‘orgie van lichteffecten, met af en toe een donderslag en een bliksemschicht om te onderstrepen dat hier het buskruit werd uitgevonden, maken wij  het wedervaren mee van de dochter van een arme boer, die door haar vader aan de grondbezitter wordt verkocht, of liever afgestaan ter delging van zijn schulden. Vóór de bevrijding van China was dat een plaatselijke geplogenheid. De arme boeren, drie­kwart van de bevolking, kregen van de landlords lapjes grond te bewerken tegen betaling van zo’n hoge pacht, dat in minder goede jaren de hele oogst niet volstond om hem te vereffenen. Een welgescha­pen dochter diende dan vaak als pasmunt. De dochter in kwestie, die nog steeds beschikt over een weelderige ravenzwarte haartooi, wordt dus dienstmaagd, en de zoon des heren, een jongeling die zijn dagen slijt in ijdel vertier, laat zijn welgeval­lige blik op haar rusten. Wat haar mishaagt, aange­zien zij verloofd is met een flinke boerenjongen, lid bovendien van de communistische partij. Het wufte zoontje klaagt zijn nood bij mevrouw zijn moeder, die weet hoe het hoort: ‘Als ze niet wil dan verkracht je ze maar.’
Slaagt dit opzet? Neen, driewerf neen! De wufte knaap krijgt een pak slaag en het meisje vlucht de bergen in. Zweefsprongen, tijgersprongen, acrobatisch ballet. ‘In de bergen wil ik zijn’ is een liedje van korte duur, want daar wordt het wortelen vreten en in grotten wonen. Er is zelfs een jakhals in de buurt. Kortom, een hachelijke situatie, het meisje wordt bijna gek van ontbering en eenzaamheid. En haar haren worden spierwit van ellende. Om in leven te blijven, daalt ze af van het gebergte en gaat stelen in de tempels waar de rijken offergaven bij de godenbeelden hebben geplaatst. Wie doolt daar ook rond, in een mystieke bui? De wufte jongeling. Zweefsprongen, tijgersprongen, acrobatisch ballet en de knaap krijgt van het dolgeworden meisje een rammeling die de hele zaal rechtop doet veren. Stefaan, die hier zijn laatste reeks van honderd dia’s maakt, laat de flitslamp flitsen. Weer veert de zaal recht. Applaus voor Stefaan. Wij allemaal de kluts kwijt, we vragen uitleg aan de tolk. ‘Tuurlijk ‘, zegt de tolk, ‘hij flitste op een goed ogenblik. Dat bewijst dat hij de opera kent en waardeert. Dat vinden onze mensen fijn.’
In marstempo gaat het nu naar de ontknoping toe. Het meisje komt hij het Rode leger terecht, de gronden worden onder de boeren verdeeld en het graan wordt geschonken aan de arme mensen. Niet evenwel voordat enige Kwomingtang detachementen van Tsang Kai Tsjek in de pan zijn gehakt.”
(Humo, 1971)
2010
In Xi’an gaan we in een soort cultuurpaleis zien naar een voorstelling van traditionele dans en muziek uit de Tang Dynasty die rond 700 vanuit deze stad heerste. Nou ‘cultuurpaleis’, het is evenzeer een eettempel. Want als we binnenkomen zijn talrijke obers nog volop maaltijden aan het serveren voor zowat de helft van het publiek. Ze laveren met de bestellingen tussen de tafels. Een drukte en lawaai van belang, ook bij het afruimen, die duurt tot net voor de aanvang van de voorstelling. Na afloop lijken de meeste vooral buitenlandse toeschouwers tevreden. Ik kan het enthousiasme niet volledig delen. Allicht omdat ik nog altijd in mijn hoofd zat met de operavoorstellingen die ik hier in 1970 had gezien. En ook in 1979 zag ik in China een mooie uitvoering van Carmen van Bizet, nog altijd voor een heel proletarisch prijsje en omringd door dito publiek. De ‘revolutionaire opera’s’ van jaren 70 hadden in hun concept natuurlijk iets engs. Er was overdreven aandacht voor het propagandistisch karakter en de politieke correctheid van het ogenblik. Ze waren ook beperkt tot zeven modelopera’s – zo had je ook nog ‘De rode lantaarn’ en ‘De verovering van de Tijgerberg’. Maar ze waren een wervelende show met combinatie van het beste uit de traditionele opera en de Chinese acrobatie. Voor de muziek zorgde een complete orkestbak met authentieke muzikanten. En de opvoeringen waren, gezien de lage prijzen van de tickets, zeer toegankelijk voor het gewone volk.
In vergelijking met die uitvoeringen vond ik de voorstelling nu eerder pover. Het kwam bij mij over als veredelde kitsch naar de smaak van Amerikaanse toeristen. Choreografisch en muzikaal was het geheel arm. Dans betekent toch meer dan af een toe een been naar achter opheffen en een enkele draaibeweging. Decor en kostuums mochten er zijn maar het aantal muzikanten en hun instrumenten waren beperkt en het beroep op playback en sound-mix des te uitgebreider. Kortom, in mijn ogen was het eerder een illustratie hoe commerciële massificatie van cultuur tot verlaging van het niveau leidt.
Iemand die nogal vertrouwd is met het Chinese artistieke wereldje deelde voor een flink part mijn mening. Er is wel degelijk een culturele verarming op massaniveau. Een van de redenen is dat de kunst, in tegenstelling tot vroeger, veel minder betoelaagd wordt door de overheid. De fondsen gaan bij voorrang naar de economische en sociale ontwikkeling. Culturele gezelschappen en artiesten moeten op zoek naar privé-sponsors en een meer commerciële koers varen. Toch zag ik op de Expo in Shanghai een voorstelling waarvan het hoge niveau me wel kon bekoren. Het ging om een professioneel optreden van zangers en dansers van het provinciale overheidsgezelschap van Hubei in het kader van de Hubei Culture Week. De bijzondere locatie charmeerde ook: een tot evenementen- en expo-hallen omgevormde oude fabriek van het staalconcern Baoshan Steel van Shanghai. De reconversie tot Baosteel Stage kaderde in de officiële doelstelling van Expo 2010 om te focussen op de bescherming van het milieu door te kiezen voor recyclage en duurzame ontwikkeling.
En hoe zit het met het onderwijs? Naast cultuur en gezondheidszorg is dit een sector waarin socialistische landen traditioneel sterk investeren, denk maar aan Cuba. Of investeerden zoals in de ex-DDR waar de inspanningen op dat gebied de economische draagkracht van het land zelfs te boven gingen. Over het onderwijs in China heb ik op deze reis slechts zijdelings wat informatie gesprokkeld in gesprekjes met studenten. Het principe ‘de economie eerst’ heeft het principe van gratis onderwijs in vele streken op bijna alle niveaus een tijdlang onderuit gehaald. Op dit terrein zijn zware vergissingen begaan.
In 2007 heeft de regering ingegrepen door de het verplichte basisonderwijs (6 jaar lager en 3 jaar middelbaar, wat neerkomt op leerplicht tot 16 jaar) opnieuw gratis te maken op het platteland. In 2008 is de maatregel ook van kracht geworden in de steden.
Universitaire studies blijven naar Chinese normen vrij duur. Een voorbeeld – maar de bedragen verschillen volgens studierichting en instelling –  mij gegeven door een studente in Beijing. Zij betaalt elk jaar 5900 yuan (700 euro) voor inschrijving en huisvesting (kot) samen. Voor de vier universiteitsjaren is dat in totaal 23.600 yuan (2800 euro). Dat lijkt voor ons niet zoveel, maar zij schat dat haar familie, een gezin op het platteland met drie kinderen, gedurende haar vier jaren aan de unief bijna een derde van het jaarlijkse gezinsinkomen in haar studies moet investeren. Een sprankel hoop: in het arrondissement Shipa in de welvarende zuidelijke provincie Guandong wordt vanaf september van dit jaar het hoger onderwijs tot 25 jaar opnieuw gratis.
Corruptie en andere kwalen
Niemand wint er bij de vaak gigantische problemen van dit immense land te ontkennen of te minimaliseren. Het nieuwe beleid, waarbij kapitalistische principes en methodes ruim baan kregen, bracht meer corruptie en fraude mee (soms op grote schaal), sociale ongelijkheid  en ecologische problemen. Er heerst behoorlijk wat ideologische verwarring of het nu socialistische dan wel kapitalistische principes zijn die domineren. Bij grote delen van het publiek stellen we een overdreven consumptiezucht vast, plat materialistisch denken en geldzucht. Het verschijnsel is het meest uitgesproken bij het snel stijgend aantal rijke ondernemers in China. Zij beperkten de daling in omzet die de luxe-industrie tijdens de recente crisis in het Westen optekende. ‘De verkoop in China’ door deze producenten van extravaganza zoals handtassenproducent Louis Vuitton en modehuis Chanel ‘steeg in 2009 met 12 procent tot 6,8 miljard euro, goed voor dik een kwart van de luxemarkt. Zo kon de totale terugval wereldwijd voor de sector beperkt worden tot 8 procent.’[24] In een deel van de sociale bovenlaag is bij Chinese mannen het er op nahouden van een of meer maîtresses terug in. Bij sommige vrouwen is het streven naar emancipatie en onafhankelijkheid dan weer vervangen door het zoeken van een rijke man. Om dan hele namiddagen Starbucks koffie te gaan drinken, desnoods onder de voorwaarde dat je op elk ogenblik met je gsm-camera aan je echtgenoot kan bewijzen dat je niet met andere mannen op schok bent.[25] Al die negatieve fenomenen doen zich ook voor in de geledingen van de partij en de staat, vooral bij de lokale besturen. Maar een paar klikken op de officiële websites leert dat de overheid de kwalen en problemen erkent en te lijf gaat.
Zo vind je op de homepage van de CPC, in de rubriek ‘Party building’ (Partijopbouw) volgende inleiding: ‘De strategie om de progressieve aard van de partij te verbeteren is de leidraad, en tegelijk de stevige waarborg, voor het opbouwen van het Socialisme met Chinese karakteristieken’. Waarna een link naar acht mededelingen die over dit onderwerp verschenen sinds het laatste partijcongres van oktober 2005. Vier ervan gaan over de strijd tegen corruptie: ‘Politieke integriteit is het voornaamste criterium voor het kiezen van kandidaten voor de nationale leiding’, ‘Chinese gerecht klaagt 1700 corrupte functionarissen aan’, ‘Controle op bankrekeningen om corruptie van functionarissen te beteugelen’, ‘China belooft plechtig om in de nieuwe eeuw de corruptie te bestrijden’.[26] Papier is verduldig kan je terecht opmerken. Zelf las ik recent in onze pers alleen toch al twee daden van formaat. De stichter-eigenaar van Gome, een hypermarktketen van elektrische toestellen, een Chinese miljardair die vorig jaar nog bij de top 5 van de rijkste Chinezen hoorde, zit inmiddels in de gevangenis op beschuldiging van fraude en is zijn zaak kwijt. De vroegere politiechef van de megapolis Chongqing werd dit jaar  ter dood veroordeeld wegens corruptie en banden met de Chinese maffia.
Voor wat het gezond maken of houden van de partij betreft signaleert Peter Franssen: “In 2004 schrapte de partijleiding het lidmaatschap van 490.000 leden en kaderleden. In januari 2005 startte de partij een nationale campagne ‘voor het behoud van het voorhoedekarakter van de partijleden. In die campagne wordt de vakbekwaamheid van de kaderleden verbonden met de ideologische sterkte en de marxistische vorming. Vijfhonderd kaderleden van ministerieel niveau en 110.000 kaderleden van lagere niveaus krijgen ieder jaar gedurende 16 dagen vorming, aangepast aan hun niveau en werkterreinen. Tijdens die periodes worden zij vrijgesteld van hun taken.”[27]
Een ander thema, de organisatie van de democratie in China, laat ik hier terzijde. Niet omdat het niet belangrijk zou zijn. Wel integendeel. Maar ik heb er, overweldigd door al de andere zaken die ik zag, onvoldoende over kunnen enquêteren en studeren. Sommige gesprekpartners in China zegden er ons en passant wel eens iets over. Bijvoorbeeld dat op dorpsniveau de democratie, met drie- of vierjaarlijkse verkiezing van het bestuur, vrij behoorlijk functioneert. In de steden zou men dan weer veel minder ver staan. De enorm snelle aangroei met nieuwe inwoners en de centrale bekommernis die ze aan de dag leggen om vooral hun materiële situatie te verbeteren zouden daarbij een rol spelen. Op de site van de CCP zie ik dat ze het probleem van de socialistische democratie wel steeds vaker opwerpen. Ze beschrijven maatregelen om alvast de verkiezingsprocedures binnen de CP zelf grondig te verbeteren. Ook gaat het vaak over de rol van niet-communisten en hun partijen. Die zouden, in het kader van een verbeterde werking van de Nationale Raadgevende Politieke Vergadering waarin zij vertegenwoordigd zijn, meer zeggenschap krijgen. Zij leverden inmiddels ook al niet-communistische ministers

Nog roder dan ik dacht

In welke mate deze maatregelen al een invloed hebben op het maatschappelijke en politieke leven kan ik, alleen op basis van onze beperkte reis, onmogelijk goed inschatten. Onze reis had enig studiekarakter in die zin dat we het soort zaken dat we, naast een aantal toeristische plaatsen, wilden zien omschreven hadden, vooral dan dorpen en bedrijven op het platteland. Maar de uitwerking van het programma was volledig uitbesteed aan commerciële, toeristische agentschappen. Het was in geen geval een politiek omkaderde reis. Een gids zei zelfs regelmatig minder fraaie dingen over het socialisme en geen enkele hield zich in om problemen te signaleren en kritieken te uiten. Daarom vond ik des te verrassender dat ik zelf, op zo’n reis, bij herhaling spontaan toch heel wat elementen van een socialistisch beleid meende op te merken. Ik verwijs naar drie zaken die me daarbij bijzonder troffen.
Een, heel wat zaken worden duidelijk nog collectief aangepakt. Neem nu de huisvesting. In de steden zie je meestal dat de hoge flatgebouwen in groepen van vijf, tien of meer allemaal dezelfde architectuur en structuur hebben en in een groter plan passen. Bij onze reis doorheen het platteland zagen we regelmatig dat de boeren ineens voor het hele dorp of een groot deel ervan nieuwe huizen bouwen. Niet zelden nadat ze eerst het oude dorp met de grond gelijk maakten. Die nieuwbouw is ongeveer dezelfde voor iedereen. Niet even uniform als vroeger in Holland of in onze sociale wijken, maar het scheelt niet veel. Ik legde al uit hoe industriële initiatieven op het platteland vaak het initiatief zijn van dorpsbesturen of coöperatieven die zorgen dat de hele gemeenschap er profijt uit haalt.
Twee. De overheid lijkt omnipresent te zijn om de grote lijnen uit te zetten, te corrigeren, en bij te sturen. Dat hoor je ook in het spontane discours van de mensen. Vastgoedprijzen die de pan uitswingen? Hoe zit het met de migrantenarbeiders hun lonen? Met de toegang van hun kinderen tot het onderwijs in de steden? Met de hoge kosten voor verzorging in het ziekenhuis? Met de quasi afwezigheid van pensioenen op het platteland?[28] Iedere keer wordt in het antwoord op zulke vragen verwezen naar the government, de lokale of centrale regering die die of die wet uitvaardigde. Die zo of zo regels oplegt en controle uitoefent. Die die of die maatregel al dan niet met succes probeerde. Als je bij ons de mensen over de politiek en de regering hoort spreken dan is het vaak over alles wat de politici niet of slecht doen. Als de mensen in China het over de overheden hadden, had ik meestal het gevoel dat ze spraken over een regering die in hun ogen echt regeert. En, zoals gezegd, te oordelen naar de kritieken die ze vaak ook gaven, had ik de indruk dat velen vrijuit spraken. In elk geval een serieus verschil met het voorspelbare verhaal dat ik in 1970 vaak te horen kreeg.
Heel wat linkse mensen vinden het aandeel van de staatssector in de economie het voornaamste criterium om over het socialistisch karakter van een regime te oordelen. Sommigen nuanceren dat (zie verder). Op dit punt is er onduidelijkheid. Professor Chen Zhiwu, van de prestigieuse universiteit van Yale en zelf van Chinese origine, stelt dat ‘de Staat drie kwart van de rijkdom van China controleert’.[29] Een andere gesprekspartner van ons in China beweerde daarentegen dat de staatssector er  minder zwaar zou wegen dan in Frankrijk en Groot-Brittannië. Dat lijkt niet te kloppen. Zo citeert Peter Franssen over de bezitsstructuur in de industrie een degelijke bron die in 2006 stelt: “Het gedeelte in gemeenschappelijk bezit neemt 38 procent van de productie voor zijn rekening, het privégedeelte 30 procent en het gemengde gedeelte (een mengvorm van privé en gemeenschapsbezit) 32 procent.’[30] Die mengvormen zijn soms heel complex: centrale en lokale overheden en coöperatieven samen met privé-investeerders. Frank Willems vertelde ons dat een onderhandeling over de overname van een Chinees glasbedrijf door Glaverbel spaak liep ondermeer omdat men onmogelijk zicht kon krijgen op de aandeelhoudersstructuur. Peter Franssen stelt in 2007 formeel: “De staat bezet alle economische commandoposten. Hij heeft een monopolie of een sterke meerderheid in de sectoren die de ruggengraat van de economie vormen en er de leiding van uitmaken: de financiële sector, de energiesector, de staalsector, de petrochemie, de telecommunicatie, de scheepsbouw, de vliegtuigbouw, de ferro- en non-ferro, de mijnbouw, het transport, de automobielsector, de bouwsector.”[31] Voor wat de financiële sector betreft wordt dit alvast bevestigd door The Economist. Die stelt dat vier van de tien voornaamste banken in de wereld vandaag Chinees zijn. Die verkeren, in tegenstelling tot de westerse banken, in goede gezondheid: “Zij verdienen geld (maar) de Staat bezit de meerderheid van de aandelen en benoemt de topleiders wiens vergoedingen maar een fractie bedragen van die van hun westerse collega’s.”[32]
Dat de overheid en de partij nog een dikke vinger in de pap hebben konden wij soms ook aan kleine dingen merken. Bij een bezoek aan een filiaal van Chongqing Yianshi Motorcyles Ltd. stond een dame van het lokale bestuur prominent in het midden. Ook de bedrijfsvertegenwoordigers behandelden haar als iemand die het mee voor het zeggen had. Gelijkaardige ervaringen hadden we op andere plaatsen. Het leek op het eerste gezicht te bevestigen wat Bert De Graeve, de CEO van Bekaert, de Belgische multinational met staaldraadfabrieken in China zegde: “Ik denk dat het moeilijk zou zijn iets te doen wat zij (de staat en de partij, km) niet willen. De partij is het echte machtscentrum.”[33]
Hoge eisen aan jonge partijleden
Derde zaak die mij op deze reis opviel waren de hoge eisen die worden gesteld om lid te worden van de Communistische Partij, ondermeer aan de jongeren. Wij hadden geen enkel officieel noch informeel contact met de partij as such. Toch probeerde ik, uit persoonlijke interesse en als het pas gaf, af en toe te achterhalen hoe de gewone man en vrouw met wie we contact hadden over de partij dachten.
Zo leverde een gesprekje met ‘Joe’ onze jonge gids (29) in Hangzhou mij ongevraagd een sympathieke one-liner op over de partij. Ik had opgemerkt dat hij vrij positief was over wat het land en de regering realiseren maar tegelijk objectief de pijnpunten aangaf (bv. vastgoedspeculatie en dure prijzen appartementen). Tijdens een gesprek met onze Belgische reisleiders had hij ook, spontaan en vrij emotioneel, verteld hoe blij hij was dat onze groep zo oprecht geïnteresseerd was in vele aspecten zijn land. Iets wat met Westerse toeristen niet altijd het geval schijnt te zijn. Ik dacht dat zo iemand misschien wel lid kon zijn van de CP en stelde hem de vraag. Zijn antwoord: “Oh neen, dat is te moeilijk.” Waarom, vraag ik. Hij: “You have to be a nice guy to everybody, or to realize remarkable things in studies, science or sports.” Een vriend zijn voor iedereen. Dat kan er voor mijn part door als populaire interpretatie van het aloude ‘Dien het Volk’.
Over de partij polste ik ook een van de twee jobstudentinnen die ons permanent vergezelden.  Ik vraag haar wie er in haar klas lid van de partij is en of ze het doen om het volk te dienen of voor hun carrière. Haar antwoord: “Op 40 studenten zijn er 4 (kandidaat-)lid van de partij. Van twee ben ik zeker dat zij het doen om het volk te dienen, aan de twee anderen twijfel ik.” Na onze terugkeer in België bleef ik per mail met haar in contact. Zo vertelde ze over het vrijwilligerswerk dat ze, na onze reis, in augustus verrichtte in de provincie Anhui met als doel beter op de hoogte te geraken van de problemen van de armere bevolking. Het was een project gesponsord door de universiteit en ze was aangemoedigd door de afdeling van de Communistische Jeugdliga om er aan deel te nemen. Omdat ze daar positief over schreef, vroeg ik haar waarom ze zelf niet bij de partij is. Haar antwoord: “Omwille van dingen zoals het werk van de Jeugdliga, ben ik voor de Communistische Partij. Zij doet echt iets voor het volk en probeert voortdurend de levensomstandigheden van het volk te verbeteren. Maar als er dan problemen zijn worden die verantwoordelijken er ook op aangesproken. Ik wil hier niet het kneusje uithangen tegenover jou, maar je toch vertellen waarom ik aarzel om zoals zij lid van de partij te worden. Hun verantwoordelijkheid is te groot en als ik de job niet goed doe zal dat veel mensen benadelen. Ik ben niet sterk genoeg om dat op mij te nemen.” Het is maar een individuele getuigenis, en er zit mogelijk wat jeugdige pathos in, maar ik denk dat ze eerlijk is. En ik geef ze voor wat ze waard is.
Van de Communistische Jeugdliga kreeg ik indirect ook een goede indruk door mijn contact met de vrijwilligers van de Wereldtentoonstelling in Shanghai. Al bij de eerste dag van ons tweedaags bezoek waren die honderden jonge mensen mij opgevallen. Niet alleen door hun mooie uniformen – wit en lichtgroen voor de meesten, blauw voor de medewerkers aan de controles bij de ingangen (security) – maar ook door hun opvallende dienstvaardigheid en efficiëntie. In totaal zijn er, al een jaar op voorhand, 71.000 vrijwilligers gerekruteerd en getraind om op het Expoterrein zelf dienst te doen. Op de weekdagen zijn ze met een 2500 van dienst, in de weekends met dubbel zoveel. Ze engageren zich voor een periode van 14 dagen, waarna ze afgelost worden door een volgende ploeg. De meeste vrijwilligers zijn jongeren hoewel er ook ouderen werden aangenomen en een 3000-tal buitenlanders. Elke dag werken de vrijwilligers ongeveer zeven uren: aan de ingangen en voor de drukbezochte paviljoenen de files in goede banen leiden, mensen de weg wijzen, programma’s en plattegronden uitdelen, hulp bieden aan rolstoelpatiënten en andere gehandicapten en zieken, het ordelijk opstappen en uitstappen op de gratis bussen op de Expo-lanen regelen met behulp van een hoofdmicrofoontje en een minimegafoon aan de gordel. In al die drukte en bij die hitte – we waren er tijdens ‘de hondsdagen’ van juli – was dat echt wel een job om respect voor te hebben. Het viel me op dat een groot aantal van de jongeren, naast een reeks Expo-buttons, ook een rode badge droegen. Bij een paar – eerder uitzonderlijk – zag ik daarnaast een rode badge met hamer en sikkel en ster, het embleem van de Communistische Partij. Op een bepaald ogenblik sprak ik jongeren aan over de betekenis van de meest gedragen rode badge. Het bleek die te zijn van de Communistische Jeugdliga. Dat ik, als westerling, zelf gegist had dat het iets te maken had met ‘Youth of the Communist Party?’ en dat nog apprecieerde ook, leek de groep plezier te doen. Achteraf heb ik vernomen dat de rekrutering en opleiding van de in totaal meer dan 700.000 kandidaat-vrijwilligers – er zijn er ook veel in de stad ingezet – gebeurd is door de afdeling Communicatie van de Communistische Partij van Shanghai. Het themalied van de vrijwilligers met als titel ‘World’ wenst de hele wereld vrede en harmonie toe met verzen als ‘Een knuffel, een wereld’ en ‘Een glimlach, een wereld.’ Om ook bij ons vanaf de eerste week op drie te komen in ‘Tien om te zien’, zou ik zeggen.
Misschien past volgende anekdote ook wel in dit plaatje. Op de Expo blijf ik in het paviljoen van Sichuan lang staan bij een stand over de grote aardbeving van 2008 die in deze provincie 86.000 slachtoffers maakte. Met behulp van geavanceerde touchscreens kan je er beelden opvragen van de verwoestingen en ook van de organisatie van de hulpverlening en de heropbouw en de rol die de regerings- en partijleiders daarbij speelden. Ik bekijk aandachtig de foto’s van talrijke hoge leiders die de streek bezochten en die vaak een rol opnamen in de hulpoperaties. Een assertieve jonge hostess vraagt me: ‘Why are you so interested in our leaders?’ Ik: ‘I want to look if they are real communists in difficult moments’. Geen cynisch lachje of meesmuilen. Ze helpt me meteen om de gezochte beelden efficiënter te bekijken.
Is dit socialisme?
En wat antwoord ik nu op de vraag die alle marxisten en linksen ter wereld bezighoudt, ‘Is China nog socialistisch?’. De officiële teksten van de CCP zijn formeel. Actueel realiseren zij de eerste of ‘primaire’ fase van het socialisme, een marktsocialisme met Chinese karakteristieken. Het doel blijft om tegen het midden van deze eeuw te evolueren naar een meer welvarende, gevorderde socialistische maatschappij. Sommigen denken dat dit stadium zelfs eerder kan bereikt worden. Voor me zelf stelde ik al bij het begin van dit artikel: op basis van reisindrukken en beperkte studie kan en mag je daarover geen sluitende uitspraken doen. Ik geef hier wel ter overweging wat een aantal interessante mensen ter plaatse ons op die vraag hebben geantwoord. Je zal merken dat ook zij er, na jaren discussies, niet altijd uit zijn. Een van die boeiende mensen was Michael Crook, een 60-jarige Brit. Hij is zelf geboren in China en op zijn universitaire studies na (die hij in het Verenigd Koninkrijk deed) leeft hij er al heel zijn leven. Zijn grootouders waren protestantse zendelingen die al vóór de revolutie in China werkten. Zijn moeder is sociologe en antropologe en had een bijzondere interesse voor de pogingen tot verdeling van het land onder de boeren in China. In de jaren 40 van vorige eeuw was ze getuige van de landbouwhervormingen van de nationalisten. Ze kwam tot de vaststelling dat die niets voorstelden. Bij de  landhervorming die de communisten ondernamen in de gebieden die ze controleerden stelde ze wel resultaten vast. Zijn ouders werden sympathisanten van de communisten.
Ik geef in een notendop weer wat Michael tegenover ons kwijt wilde over het karakter van het huidige Chinese regime: “Ik heb de onlangs overleden Joan Hinton gekend en weet dat zij de hervormingen sinds 1978 slecht vond.[34] Ook heel wat buitenlandse maoïsten en marxisten denken dat het de verkeerde weg opgaat. Maar zeker 90% van de Chinezen zelf vindt van niet. Het levensniveau is fel gestegen.  Er is een enorme vooruitgang van de productiekrachten. Ik ben zelf marxist. Om te beoordelen of een hervorming goed of slecht is moet men zich baseren op de feiten. De waarheid zoeken in de feiten, heet dat.
Alles hangt er vanaf hoe je socialisme definieert. Is het criterium grootte van staatssector of wie de macht heeft? De situatie voor het volk is vrij stabiel. Het levensniveau en de omstandigheden van de mensen zijn moeilijk geweest in de periode voor 1978. Daarom wilden ze verandering. Er waren onvoldoende incentives (prikkels) om zich in te zetten. Iedereen kreeg hetzelfde aantal werkpunten ongeacht hoe hard hij of zij ook werkte. De hervormingen veranderden dat. Iedereen rushte dan om meer te verdienen. De economie is nu efficiënter maar de maatschappelijke gelijkheid leed er onder.”

‘Stevig gecontroleerd kapitalisme’

Michael vervolgt: “Mao was vooral geïnteresseerd in de productieverhoudingen, Deng Xiao Ping in de productiekrachten. Deng, en voorheen ook president Liu Shaoqi, stelden dat onze productiekrachten fel onderontwikkeld waren en we eerst nog door een periode van een soort kapitalisme moesten. Mao dacht dat dat niet nodig was. Op dat punt heeft de lijn van Deng het gehaald. De CCP realiseert nu een gecontroleerde ontwikkeling van het kapitalisme in China. Is die controle reëel? Ja, en ze is stevig. Niet voor niks antwoordde een internationale autoriteit als Dr Joseph Needham toen ze hem een vraag stelden over bureaucratie in China: ‘The Chinese bureaucracy is the best in the world’. In tegenstelling tot India zijn er hier geen hongersnoden en andere grote ellende. De productiekrachten zijn nu door de hervormingen wel enorm ontwikkeld, maar er is een verslechtering van de productieverhoudingen opgetreden. De laatste 5 à 10 jaar zijn er vreselijke mijnongevallen geweest, op sommige plaatsen kon je bijna terug van slavernij spreken. Sommige mensen zijn in armoede gestort en zonder empowerment kunnen ze daar niet uit geraken. Maar de regering is zich de laatste 5 jaar zeer bewust geworden dat de markt dient ingetoomd te worden om sociale, economische en ecologische redenen. En ook omwille van de veiligheid en de gezondheid van de mensen. Er is de laatste 5 jaar een terugkeer merkbaar naar meer overheidsinterventie. De huidige regering is duidelijk meer communistisch dan die van twintig jaar geleden met Zhao Zhi Yang, Hu Yao Bang en anderen. Een finaal antwoord geven op de vraag of China nog socialistisch is? Ontsla me daar van. Mijn moeder en ik discussiëren daar al 10 jaar over en we zijn er nog niet uit geraakt. Het is een gecompliceerde maatschappij en een enorm land.”
Zijn vriend en collega van de NGO Gong He (zie hoger), prof. Du Yingtang merkte ook op dat de regering voortdurend experimenteert, dingen uitprobeert, en als er wat fout loopt, grondig en snel bijstuurt. Dat alles volgens het advies van Deng: ‘Crossing the river stepping stone by stone’ (de rivier oversteken door van de ene steen op de andere te springen). Michael Crook gaf  zelf nog een belangrijke slotbedenking: “De vraag is hoe de CCP zich zelf gaat ontwikkelen. Van avantgarde-partij tot een people’s party? Dan zal er wellicht ook iets veranderen op politiek vlak. Mijn zorg is: als het lidmaatschap van de partij grondig wijzigt, zal die controle over het kapitalisme dan even stevig blijven?”
Domenico Losurdo bevestigt bepaalde stellingen van Michael Crook: “Je moet voor ogen houden dat de privéondernemingen in grote mate afhangen van kredieten verleend door een banksysteem dat gecontroleerd wordt door de Staat. Daarnaast zijn de partij en de vakbond duidelijk aanwezig in die bedrijven. Daaruit volgt als conclusie dat in die privéondernemingen de macht van het private eigendom door een soort tegenmacht in evenwicht wordt gebracht en beperkt. ”[35] Op de vraag of het toelaten tot de partij van ondernemers, zelfs van enkele superrijke kapitalisten, geen gevaar inhoudt kreeg Losurdo van de Chinese communisten als antwoord dat hun aantal onbetekenend is, eerder symbolisch op een totaal aantal van 78 miljoen leden. Zelf probeert de linkse Italiaanse filosoof het ook als volgt te verantwoorden: “Wij hebben gezien dat sommige van die ondernemers een nationale rol vervullen: in bepaalde sectoren van de economie hebben zij voor China de afhankelijkheid tegenover het buitenland op technologisch vlak weggewerkt of verminderd. Sommigen van die ondernemers hebben zich niet alleen objectief maar ook subjectief op de eerste rijen geplaatst in de strijd die de Communistische Partij vanaf 1949 is aangegaan: de strijd om zich van het imperialisme te bevrijden door vertrekkend van de verovering van de politieke onafhankelijkheid ook de stap te zetten naar onafhankelijkheid op economisch en technologisch vlak.” En hij besluit met te stellen dat “in een wereld waar de knowledge economy, de kenniseconomie, een steeds grotere rol speelt » het best mogelijk is dat de helden van de arbeid, de stakhanovist uit de USSR van de jaren 30, “wel eens een totaal nieuwe gedaante kan aannemen. Meer bepaald die van een supergespecialiseerde ingenieur of technicus die, door een bedrijf op poten te zetten met een hoogstaande technologie, een belangrijke bijdrage levert aan de defensie en de versterking van het socialistische vaderland.” [36]

Vernieuwde interesse

Ik geef deze meningen ter overweging, niet als een uitgemaakte zaak. Je kan er nog heel wat andere bedenkingen bij maken. Wat zal bijvoorbeeld het effect zijn indien de vastgoedsector ook voor een belangrijk deel een artificieel gevoede zeepbel zou blijken? Wat zal er met het socialisme op zijn Chinees en zijn sterke inschakeling in het internationale kapitalistische systeem gebeuren indien het kapitalisme een nieuwe nog zwaardere mondiale crisis zou kennen? Zal het levensniveau dat dankzij de enorme exportprestaties steeg dan geen zware klappen krijgen? Enzovoort, enzovoort. Het aantal denkbare bedreigingen en kronkelwegen lijkt wel oneindig. Formele voorspellingen laten we beter achterwege.
Wel ben ik van mening dat diegenen die zich, zoals ik, marxist noemen, een veel grotere interesse aan de dag moeten leggen voor wat in China gebeurt en de politiek van de Chinese CP grondiger bestuderen. De Chinese communisten beklemtonen dat hun weg naar een ‘socialisme met Chinese karakteristieken’ bepaald is door de specifieke situatie van hun land. Vooral dan door de graad van economische ontwikkeling, die globaal genomen nog altijd relatief laag blijft, en door de omvang van hun land en hun bevolking. Toch denk ik dat er uit hun ervaring van de laatste 30 jaren zaken te leren zijn die van belang kunnen zijn voor al wie, waar ook ter wereld, ijvert voor een socialisme aangepast aan de noden van zijn of haar land of continent. Persoonlijk ben ik vooral onder de indruk van de grote aandacht voor economische efficiëntie en verhoging van de welvaart van de bevolking. Ook de inspanning om het beleid wetenschappelijk te funderen wekt mijn interesse.[37] Net zoals de durf om, op basis van de praktijk, soms drastische koerscorrecties door te voeren. Ook de pragmatische en soepele aanpak, die bij dit alles gehanteerd wordt, boeit me. Inderdaad: die beruchte kat van Deng.
Zoals bij elke menselijke onderneming – en zeker een van die omvang – ontbreekt het op ‘de Chinese weg naar het socialisme’ niet aan valkuilen en fouten. Hoe dan ook: deze reis naar China, en de beperkte studie die ik in de marge daarvan verrichtte, hebben me gesterkt in de overtuiging dat China een belangrijke bijdrage blijft leveren aan de zoektocht naar socialistische alternatieven. Dat had ik bij mijn vertrek niet echt meer verwacht. Uw correcties, opmerkingen en kritieken zijn alvast meer dan welkom.


[1] AMADA of Alle Macht aan de Arbeiders was de voorloper van de huidige PVDA, de Partij van de Arbeid van België.
[2] Zie Dokter van het Volk, Kris Merckx, EPO Berchem 2008, hoofdstuk 1.
[3] HADIMAO is een woordspeling op het toen succesvolle Nederlandse programma ‘Hadimassa’ van Kees Van Kooten en Wim De Bie.
[4] Zie www.belchin.be en haar infosite www.chinasquare.be
[5] Peter Franssen, Welke weg slaat China in? De ontwikkeling van het socialisme in China, Marxistische Studies nr. 78, 2007 en de site www.infochina.be
[6] Zie www.frankenlieve.cn
[7] Ng Sauw Tjhoi en Marc Vandepitte, Made in China, EPO, Berchem, 2006
[8] Leslie T. Chang, Fabrieksmeisjes, Artemis en Co, 2009.
[9] Zie http://english.peopledaily.com.cn/ en http://www.chinadaily.com.cn/ en http://english.cpc.people.com.cn/index.html
[10] China Highlights Role of Buddhism in Promoting Social Harmony, http://english.cpc.people.com.cn/65547/65571/4480957.html
[11] HADIMAO-CHINA, zelf gezien, Humo nrs 1590 to 1596, 26 februari tot 8 april 1971.
[12] Jan Jonckheere, Stadsdorpen, thuis voor migranten, China Vandaag, april 2010.
[13] 1 euro = 8,4 yuan of 1 yuan = 1,2 euro, 10 yuan = 1,2 euro enz. (wisselkoersen juli 2010)
[14] Norman Bethune was de Canadese chirurg en communist die in 1939 in China stierf toen hij de soldaten van het Rode Leger medische hulp was komen bied.
[15] http://chineseposters.net/themes/index.php
[16] Resolution on certain questions in the history of our party since the founding of the People’s Republic of China, Adopted by the Sixth Plenary Session of the Eleventh Central Committee of the Communist Party of China on June 27, 1981: http://www.marxists.org/subject/china/documents/cpc/history/01.htm
[17] Toespraak van Goa Hongbin op de Cabi-conferentie in Londen, oktober 2008 (Cabi = Commonwealth Agricultural Bureaux International). http://www.cabi.org/Uploads/File/GlobalSummit/Goa%20Hongbin’s%20speech.pdf
[18] Doménico Losurdo, Un voyage instructif en Chine – Réflexions d’un philosophe http://www.comite-valmy.org/spip.php?article768
[19] De Morgen, 29 augustus 2010, blz. 36-37).
[20] Gui Tao, China’s “barefoot doctors” inspiration to Africa: WHO, http://news.xinhuanet.com/english2010/china/2010-07/27/c_13417435.htm
[21] http://gvhv.be/blog/harriedewitte/good-morning-beijing-4-de-chinese-huisarts
[22] Bijvoorbeeld de dure chinolones zoals levofloxacine (Tavanic)
[23] Baorong Yu, Charles Collins et al. Rural Health. How does the New Cooperative Medical Scheme influence health service utilization? A study in two provinces in rural China. BMC Health Services Research 2010, http://www.biomedcentral.com/1472-6963/10/116
[24] Wereldsteden opnieuw in de ban van de luxe, De Morgen, 15 oktober 2010, blz. 21
[25] Lieve Dejonghe, Verslag van een debat n.a.v. 100ste verjaardag Internationale Vrouwendag in het Shanghai Art Museum op 8 maart 2010, China Vandaag, juni 2010, blz. 31-32.
[26] http://english.cpc.people.com.cn/
[27] Peter Franssen, op. cit. blz. 106-110
[28] Pas recent kende de regering in provincies zoals Zheiang  de bejaarde boerengezinnen een maandelijkse toelage van 100 yuan (12 euro) toe. Niet veel, maar op het echte platteland kan je voor 5 à 10 yuan nog ‘uit’ gaan eten aan een stalletje of in een restaurantje.
[29] Speciale China-bijlage van The International Herald Tribune, 7 juli 2010, p.18)
[30] Peter Franssen, op. cit. blz. 74.
[31] Ibidem, blz. 75.
[32] The Economist, 10-16 juli 2010.
[33] Ng Sauw Tjhoi en Marc Vandepitte, op. cit., p. 229-230.
[34] Joan Hinton (1921-2010) is een Amerikaanse atoomspecialiste die vanaf 1948 in China ging werken. Samen met haar man legde ze er zich, tot aan haar overlijden, toe op de ontwikkeling van een groot koeienfokkerij annex zuivelbedrijf in de buurt van Xi’an. Ze is altijd een hevige ‘maoïste van de oude stempel’ gebleven. Getuige een van haar uitspraken: “The reform policies after Mao’s death in 1976 had nothing to do with revolution and led to consumerism and class division.” (bron: http://www.thechinabeat.org/?p=2354 )
[35] Doménico Losurdo, op. cit., http://www.comite-valmy.org/spip.php?article768
[36] Ibidem.
[37] Introduction to the Scientific Outlook on Development, Compiled by The Theory Office of the Publicity Department of the Central Committee of the Communist Party of China, Beijing 2006

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *