Met het oog op de bezoeken van de dalai lama: dit artikel van Eric Hulsens , overgenomen uit het mei 2009 nummer van ‘Streven’, www.tijdschriftstreven.be.
Het jaar 2008 begon en de Olympische Spelen waren op komst, daar viel niet naast te kijken. Ik probeerde me een beeld te vormen van China door met zoveel mogelijk Chinezen te chatten en te mailen, over alle mogelijke onderwerpen. Een idee van wat die Spelen konden betekenen kreeg ik indirect van een studente: ‘Vroeger klaagde ik altijd: waarom ben ik in China geboren? China is geen ontwikkeld land, en overbevolkt. Het is hier saai. Maar toen ik opgroeide ontdekte ik dat ik ervan hield. Zelfs al zijn we een ontwikkelingsland, toch hebben we een geschiedenis van 5000 jaar. We hebben onze eigen stijl. Dingen die onze voorouders nalieten waren zo fantastisch, prachtig en nuttig! Nu weet ik dat veel mensen over de hele wereld Chinees willen leren. Ze houden van onze gedichten, ons proza, net als jij. Ik ben zo trots op mezelf omdat ik een Chinese ben!’
Tegen die achtergrond van minderwaardigheidsgevoel en herwonnen trots moest een boycot van de Spelen volstrekt onbegrijpelijk, onaanvaardbaar en kwetsend zijn. Toch werd daar al een hele tijd over gesproken. Begin september 2007 had de Amerikaanse acteur Richard Gere, voorzitter van de International Campaign for Tibet, opgeroepen tot een boycot. Ik kon er heel wat redenen voor bedenken. Als Tibet er één was, waarom dan niet Xingjiang of Binnen-Mongolië? En waarom zou alleen het gastland aanleiding mogen geven voor een boycot, en niet de deelnemende landen? Waarom niet vanwege de Verenigde Staten (Guantánamo, Abu Ghraib enz.), Rusland (Tsjetsjenië!), Israël (de Palestijnen!), Turkije (de Koerden!) enzovoort? Er waren vast genoeg landen waar mensenrechten werden geschonden om nooit meer Spelen zonder boycot te houden. Maar al bij al leek het me geen goed idee de Spelen te gebruiken om een land in opspraak te brengen. Ik vreesde ook dat het contraproductief zou zijn. Zou een boycot tegen China niet het gros van de Chinese bevolking diep krenken, vervullen met afschuw voor het Westen, de gelederen doen sluiten achter hun leiders, en de Tibetanen en hun verzuchtingen in diskrediet brengen?
Toen in maart 2008 de rellen in Lhasa uitbraken, kwamen er al gauw reacties van mijn Chinese internetvrienden. Een enkele keer paniekerig: de Tibetanen brengen Chinezen om! Ook trotse, stellige verklaringen: Tibet was, is en blijft een deel van China! En vaak verontwaardiging over de ‘valse voorstellingen’ die westerse media verspreidden, met verwijzing naar filmbeelden op het internet. En natuurlijk vragen: wat ik ervan dacht?
Dat laatste was het moeilijkste: het lynchen van Han- of Hui-Chinezen door Tibetanen viel niet goed te keuren, maar moest de Chinese overheid zich niet afvragen wat mensen tot zulke daden bracht, welke grenzeloze frustratie er in het spel was? En zou het niet nuttig zijn dat de Chinese regering met de Dalai Lama ging praten? Zijn Middenweg – meer autonomie voor Tibet binnen de Chinese staatsstructuur – bood toch ruimte voor een gesprek? Mijn standpunt botste op dat van jonge Chinese expats in Europa. Een meisje van zestien dat maar tot haar tiende in China naar school geweest was en dat een gloeiende hekel had aan de Communistische Partij, oordeelde dat Tibet bij China hoorde, altijd zo geweest! Wat willen die separatisten?! Een jonge universitair geschoolde hield mij voor hoeveel China voor Tibet gedaan had en nog deed: investeringen, uitbouw van de economie, verbetering van de volksgezondheid… En waar kwamen die Tibetanen vandaan! Zo’n obscuur feodaal verleden met een enorme, parasiterende monnikenkaste, er heerste daar nog lijfeigenschap!
De discussies volgden elkaar op en gaandeweg werd ik meegezogen door de Tibetaanse kwestie. Maar hoe weinig wist ik ervan! Hoognodig dat ik eens in de literatuur dook voor een duidelijker beeld van het probleem.
Welles/nietes!
De geschiedenis van Tibet bleek een kernpunt in het debat. Aan de ene kant had je de slogan die mijn Chinese vrienden mij steeds voorhielden: Tibet is altijd een deel van China geweest en zal dat altijd blijven! Daartegenover stond de waarheid die de exil-Tibetanen onthulden: Tibet was in het verleden een onafhankelijk land!
De tibetoloog John Powers vergelijkt die versies in zijn boek History as Propaganda. Hij onderzoekt van elke kant dertien in het Engels verschenen geschiedeniswerken en neemt er drie websites bij. En stelt vast: ‘de twee visies sluiten elkaar uit, en de beide kanten geloven oprecht wat ze zeggen. […] ze kunnen zich zelfs niet voorstellen dat iemand oprecht de tegenovergestelde visie zou kunnen aanhangen, en dus beschuldigen ze hun tegenspelers ervan bewust te liegen en de “feiten” en de “waarheid” toe te dekken.’ (blz. X-XI) Bovendien: ‘beide kanten maken zich schuldig aan het fabriceren, vervormen en zelfs het verzinnen van historische feiten.’ (blz. XII)
De historiografie van Tibet is geen onbevangen onderzoek waarin alle feiten en tegenspraken aan bod mogen komen.
Beide partijen gebruiken de geschiedschrijving als een wapen in hun ideologische strijd […] Voor beide kanten gaat de ontwikkeling van een specifiek paradigma vooraf aan de geschiedschrijving en bepaalt ze zowel hoe die zal worden geconstrueerd als hoe ze zal worden gebruikt. De huidige historische voorstellingen van de Tibetanen zowel als van de Chinezen ontstonden samen met hun respectieve zelfdefinities. […] In het geval van de Chinezen is de natie geconcipieerd als een verenigde entiteit met een geschiedenis die 5000 jaar teruggaat en waarin verscheidene volkeren, inclusief de Tibetanen, sinds lang organisch geïntegreerd zijn. Het Tibetaanse paradigma toont een volk dat millennia lang zijn eigen lot gecontroleerd heeft; het is cultureel, religieus, etnisch en linguïstisch zelfstandig van China, dat het territorium ervan geschonden heeft in een illegale daad van annexatie.’ (blz. 155)
Powers concludeert dat deze geschiedschrijving in een ‘patstelling’ zit en dat er ‘geen gemeenschappelijke basis is van gedeelde morele en politieke uitgangspunten van waaruit een echte dialoog zou kunnen beginnen.’ (blz. 161 en 160) Maar hij geeft ook de kern van het historische probleem aan: ‘Veeleer denk ik dat beide kanten verkeerdelijk het Tibet en het China van de premoderne tijd opvatten in termen van de moderne natiestaat, maar dit paradigma is duidelijk niet geschikt voor het Tibet en het China van voor de Chinese machtsovername.’ (blz. 158)
China en Tibet hadden in de loop van de geschiedenis wisselende banden, de grenzen lagen niet helemaal vast, de controle van de overheden varieerde. Er was veel autonomie, maar er was eveneens afhankelijkheid. Zo redden in 1791 Chinese troepen het zwakke Tibet van een invasieleger van het Nepalese Goerkabewind, en bereikte de Chinese invloed een hoogtepunt. Maar in 1913, toen China verzwakt was en moeizaam een republiek aan het opbouwen was, riep Tibet de onafhankelijkheid uit en stuurde de Chinese troepen weg.
Uit de verschillende aspecten van de relatie tussen Tibet en China zijn diametraal tegenovergestelde geschiedschrijvingen gegroeid, gebaseerd op een selectie en interpretatie van historische gegevens. Een voorbeeld. In 1903 vielen de Britten Tibet binnen. De eerste ambtenaar die zij ontmoetten toen zij Lhasa binnendrongen, was de Chinese amban, die het gezag van Beijing vertegenwoordigde. Die verklaarde niet gerechtigd te zijn om te onderhandelen. De toenmalige Dalai Lama was gevlucht voor de invasie. Daarop sloten de Britten een akkoord met de regent, waarin zij onder meer handelsplaatsen en een zware ‘schadeloosstelling’ afdwongen – volgens de imperialistische logica moest een overwonnen volk de overwinnaars vergoeden voor hun oorlogsinspanning. Dit akkoord, dat als het Anglo-Tibetaanse Verdrag van 1904 de geschiedenis inging, was dus niet goedgekeurd door de Dalai Lama en het werd verworpen door de amban. Nadat de Britse troepen teruggekeerd waren naar India, werden de bepalingen van het verdrag verzacht door de Britse onderkoning en begonnen Groot-Brittannië en China zonder Tibet aan onderhandelingen, die in 1906 leidden tot een Chinees-Britse overeenkomst, die bevestigde dat China ‘suzereiniteit’ over Tibet had. Het verdrag van 1904 werd door de overeenkomst van 1906 omgevormd tot een verdrag met China, dat onder meer accepteerde de ‘schadeloosstelling’ te betalen. (De term ‘suzereiniteit’ van China werd pas onlangs uit het vocabularium van het Britse Foreign Office geschrapt en vervangen door ‘soevereiniteit’.)
De geschiedschrijvers reageren vanuit hun premissen verschillend op deze feiten. Voor de een toont het verdrag van 1904 ‘nogal duidelijk dat de Britten met Tibet onderhandelden als met een afzonderlijke en onafhankelijke staat, in het bijzonder omdat het verdrag van 1904 geen referentie aan China of aan de Chinese autoriteit in Tibet bevat’ (de Tibetaanse historicus Shakabpa, geciteerd door Powers, blz. 85). Bij de ander klinkt het echter zo: ‘het verdrag had geen wettelijk effect omdat het niet was goedgekeurd of getekend door de centrale regering van de Qingdynastie’ (de Chinese historici Wang en Suo, geciteerd door Powers, blz. 88).
Het Engelse uitgangspunt – dat Tibet gelieerd was met China, ook al was dat een ‘suzereiniteit’ van een verzwakt land – is eigenlijk blijven doorwerken. Toen Tibet in 1950 onder Chinees-communistisch bestuur kwam en de naar India gevluchte Tibetaanse elite in Dharamsala een regering in ballingschap vormde, werd deze door geen enkel land erkend. De Dalai Lama, die onvermoeibaar zijn godsdienst en zijn visie op Tibet overal promootte, werd de voorbije jaren vaak ontvangen door prominenten en hoge beleidsorganen. Maar dan als religieus leider of als vertegenwoordiger van een volk, niet als staatshoofd. Voor het grote publiek is dat vrij misleidend. Toen president Bush senior in 1991 de Dalai Lama in het Witte Huis ontving, leek het alsof hij de eisen van de exil-Tibetanen steunde. Maar het officiële standpunt van de Amerikaanse buitenlandse politiek was en is dat Tibet een deel van China is. Verder kan er dan gerust gemopperd worden over mensenrechten, en gejeremieerd over de ondergang van de Tibetaanse cultuur. Dat zijn concessies aan de inmiddels zeer krachtige Tibetlobby in het Westen: ‘druk van het publiek en van het Congres hebben opeenvolgende regeringen gedwongen tot activiteiten die voldoende symboolwaarde hebben om degenen die de druk uitoefenen te sussen zonder werkelijk de officiële buitenlandse politiek te veranderen.’ (Grunfeld 2006, blz. 338)
Een merkwaardige populariteit
Rond Tibet heeft zich inderdaad een uitgebreide en krachtige lobby gevormd, die onder meer Hollywoodsterren, leden van het Amerikaanse Congres en leden van het Europese Parlement omvat, en die via een netwerk van Tibet Support Groups en een nadrukkelijke internetaanwezigheid de internationale politiek probeert te beïnvloeden (Anand 2007, blz. 98). Die lobby, waar regeringsleiders vaak rekening mee moeten houden, valt niet te begrijpen zonder een terugblik op de manier waarop het Westen met Tibet is omgegaan, en hoe Tibet deel is gaan uitmaken van de westerse verbeelding. Auteurs als Orville Schell en Martin Brauen geven een goed beeld van de westerse interesse voor Tibet, die uitgroeide tot tibetomanie aan het einde van de twintigste eeuw. Schell heeft het over pop- en filmsterren die pro-Tibetactivisten werden. Over groots opgezette Free Tibet-concerten. Over films als Bertolucci’s The Last Emperor, Scorseses Kundun en Annauds Seven Years in Tibet, die een anti-Chinese visie op de geschiedenis van Tibet verbreidden. En natuurlijk over de spilfiguur en ‘very popular globe-trotting celebrity‘: de veertiende Dalai Lama. Uit Schells interviews met prominenten blijkt wat tibetomanie behelst: ‘De Tibetanen hebben verfijnd wat het betekent mens te zijn en toen, door een mirakel, hebben ze dat over de wereld verspreid. Tibet is een model van wat een samenleving kan zijn als mensen zich beginnen te realiseren dat wij allemaal van elkaar afhankelijk zijn. […] De Tibetaanse cultuur vertegenwoordigt een volk dat werkelijk in evenwicht met zichzelf en de wereld leeft’ (de zanger Yauch, geciteerd in Schell 2000, blz. 37).
Deze idealisering en verering ging samen met een explosie van Tibetaanse boeddhistische centra. In 1997 waren er in de Verenigde Staten al meer dan duizend (a.w., blz. 39). Hoe was het mogelijk dat een godsdienst van een van de wereld afgescheiden en in zichzelf gekeerd gebied als Tibet zo’n internationale furore maakte? Er bestond in elk geval een specifieke historische conjunctuur. Tibetaanse geestelijken ontvluchtten Tibet en westerse zinzoekers konden hen leren kennen in India (Lenoir 2008). Geleidelijk aan trok een aantal van die leraars naar het Westen en exporteerde zo het Tibetaanse boeddhisme, wat leidde tot de ‘heersende voorstelling van de Tibetanen in de vroege eenentwintigste eeuw […] als vreedzaam, geweldloos, religieus, spiritueel, meelevend, en dicht bij de natuur. Een consequentie van deze voorstelling is de gedachte dat de in wezen goedaardige Tibetanen slachtoffers zijn van gedwongen modernisering die teweeggebracht wordt door Chinese overheersing. De nadruk ligt zowel op het unieke van de Tibetaanse cultuur als op haar universele relevantie’ (Anand 2007, blz. 98).
Die relevantie werd enkele maanden voor de Olympische spelen in Beijing uitvoerig bepleit door de Amerikaan Robert Thurman, ook wel ‘de Billy Graham van het boeddhisme’ genoemd (Brauen 2004). In Why the Dalai Lama Matters, gelijktijdig in het Nederlands verschenen als In de ban van Tibet, propageert hij het Tibetaanse boeddhisme als oplossing voor de wereldproblemen. Apocalyptisch spreekt hij over de ‘op handen zijnde verwoesting’ (blz. 14) en vraagt zich af hoe we de volgende ‘wereldoorlog’ (blz. 20) kunnen voorkomen. Dat blijkt mogelijk te zijn door te kiezen voor de Dalai Lama en het Tibetaanse boeddhisme.
Mythen over Tibet
‘Tibet is een bijzonder land, “het dak van de wereld”, en een lichtend voorbeeld van de hoge spiritualiteit die leden van een gemeenschap kunnen bereiken als ze worden gesteund door een volk dat in het algemeen zijn hebzucht heeft ingetoomd en zijn bewondering voor geweld en militarisme overboord heeft gezet. De Tibetanen waren ooit succesvolle militaristen en werden een vreedzaam volk.’ (Thurman, blz. 279) Dit zijn fabeltjes. Je hoeft maar een geschiedenis van Tibet open te slaan om te zien wat voor een rijk militair verleden het land heeft. Dat omvat ook de anti-Chinese guerrillaoorlogen van de jaren vijftig van de vorige eeuw en nog in de Chinees-Indische oorlog van 1962 vochten Tibetanen mee in het Indische leger, onder Tibetaanse vlag, en met de toestemming van Dharamsala (Deshayes 2003, blz. 347). Pas toen de guerrilla-activiteiten niets opleverden en niet meer opportuun waren door de dooi in de Amerikaans-Chinese en in de Indisch-Chinese betrekkingen, werd het Tibetaanse pacifisme uitgevonden en als essentie van Tibet gepropageerd in Dharamsala.
Het ‘pacifisme’ van de Dalai Lama moet je dus met een flinke korrel zout nemen (vgl. Losurdo 2008). Het dient wel een strategisch belang, dat expliciet wordt in een uitlating van Richard Gere aan zijn achterban: ‘Jullie moeten dat gevoel van uniek-zijn en dat oprechte engagement voor geweldloosheid handhaven. Als jullie de wapens opnemen en worden zoals de Palestijnen, zullen jullie je speciale status verliezen.’ (geciteerd in Anand 2007, blz. 99)
Tegenover de positieve mythe van de verheven ethiek van de Tibetanen staat de negatieve over de Chinezen. Woorden als ‘Endlösung‘ (Thurman 2008 blz. 251) of ‘Tibetan Holocaust‘ (Gere in een voorwoord van Pachen & Donnelley 2000, blz. XVI) proberen een analogie te creëren tussen Tibetanen en Joden en tussen het Hitlerregime en het bestuur van de Volksrepubliek China. Met als ondertoon: het is vijf voor twaalf, een volk dreigt ten onder te gaan! Barry Sautman (2006) die het cijfermateriaal bestudeerde, besluit zijn onderzoek echter met de vaststelling: ‘Er is geen bewijs voor een bijzondere repressie van Tibetanen, laat staan voor demografische vernietiging.’ (blz. 246)
De Chinese overheid viseert niet de Tibetanen als etnische groep, integendeel, zij voert een beleid dat omvang en levensduur van die groep doen toenemen. Zij viseert wel het separatisme en alles wat dat volgens haar zou kunnen stimuleren. Haar harde aanpak is daarbij discutabel, maar niet specifiek voor de gebieden waar Tibetanen wonen, en de repressie zelf is niet onbegrijpelijk. Ook bij ons kom je in de problemen als je met hakenkruisen in de openbaarheid treedt, relativerend doet over de Holocaust, of je sympathie betuigt voor de strategische kwaliteiten van Osama bin Laden. Hier oordeelt de staat dat bepaalde zaken regering of samenleving in gevaar brengen en bestaan er opiniedelicten.
Kun je dan spreken van een ‘culturele genocide’ van de Tibetanen door China? Dan rijst natuurlijk de vraag naar de essentie van een cultuur. Culturen veranderen, alleen al doordat technologie en productie veranderen. Wij rijden niet met de diligence. Trekpaard, klompen, smid en dorsvloer bekijken we in het heemkundig museum. De religieuze kern van feesten als Sinterklaas of Kerstmis is herleid tot familiefeesten en commerciële evenementen. Rozenkransen en missalen behoren tot het verleden. Jeansbroeken, jazzmuziek, Amerikaanse pop, McDonald’s, en Hollywoodfilms maken tegenwoordig deel uit van onze cultuur. Is die daardoor uitgehold, bedreigd, bijna dood?
Een publicatie van het U.S. State Department, 1997 Report on Tibet Human Rights, stelt: ‘China’s moderniseringspolitiek, in Tibet gevoed door subsidies van de centrale regering, moderniseert delen van de Tibetaanse samenleving en verandert traditionele levensstijlen’ en ‘dreigt Tibets unieke culturele, religieuze en linguïstische erfgoed te ondermijnen’ (geciteerd in Xu en Yuan 2006, blz. 313). Xu Mingxu en Yuan Feng, Chinese expats in de Verenigde Staten, tekenen daarbij aan:
Het “risico” dat het State Department opmerkt geeft de realiteit weer dat de Tibetanen in Tibet aan het veranderen zijn.[…] Ze gebruiken nu elektrisch licht in plaats van boterlampjes. Ze koken met gas in plaats van met uitwerpselen van yaks. Ze reizen met bussen, auto’s, motors, vliegtuigen en fietsen naar scholen, hospitalen, huizen van vrienden, en plaatsen buiten Tibet. Ze genieten van andere basisvoorzieningen van de moderne tijd, zoals telefoon, film, televisie en stromend water. Meer dan 94% van de Tibetaanse families in de steden hebben televisietoestellen. […] Computers en het internet doen hun intrede in Tibetaanse scholen, bedrijven, regeringskantoren en sociale diensten. Kinderen, mensen op middelbare leeftijd en zelfs oude Tibetanen kijken graag thuis naar de tv. Ze bezoeken minder vaak tempels dan in het verleden, wat monniken en nonnen afwijzend maakt.
Tibetaanse jongeren, in het bijzonder die in de steden, gaan liever naar bars, cafetaria’s, restaurants, dancings, bioscopen en biljartzalen dan zich te prosterneren in kloosters. Ze dragen vaker blue jeans en westerse pakken dan een traditioneel Tibetaans kostuum. Ze houden meer van disco dan van Tibetaanse volksdans. […] Ze willen niet elke dag gebedsmolentjes doen draaien en zich prosterneren voor Boeddhabeelden. Ze zoeken promotie naar hogere posities in het bestuur, concurreren met elkaar om een flat te bezitten in betonnen gebouwen met elektriciteit, stromend water en toiletten. Ze zijn erop uit Chinees en Engels te leren, liever dan de Tibetaanse taal, omdat ze willen deelhebben aan het nationale en wereldwijde sociaaleconomische leven.” (Id. blz. 313-314)
De vraag is dus of de kritiek van het State Department – en van exil-Tibetanen en de Tibetlobby – op het Chinese beleid gerechtvaardigd is: dat China de levensstijlen, de cultuur en de identiteit van Tibet zou bedreigen. In hoeverre is het een kritiek op modernisering? Een reactie tegen secularisering of verzwakking van traditionele religiositeit? Van of voor een ancien régime dat graag terug aan de macht zou willen komen en oude politieke structuren herstellen? (Een bijkomende, fundamentelere vraag is uiteraard: waar bemoeien die Amerikanen zich mee?)
De geopolitieke kern van de Tibetaanse kwestie
Dat het Chinese Volksbevrijdingsleger al kort na de overwinning van de communisten in de burgeroorlog Tibet binnentrok, was volgens China te wijten aan de dreiging van ‘imperialistische krachten’ die de regio bedreigden. Grunfeld (2006, blz. 328) vindt daar geen bewijzen voor, maar acht het plausibel dat de Chinese top zo dacht. Vandaag is Tibet van eminent strategisch belang voor de Volksrepubliek. Tibet beheersen verschaft een sterke positie tegenover de rivaal India, en bovendien contactzones met vijf landen, naast India nog Pakistan, Nepal, Bhoetan en Myanmar. In Tibet ontspringen zoveel belangrijke rivieren dat het de watertoren van China en de aangrenzende en achterliggende landen is. Dit water bevoorraadt tevens Cambodja, Laos, Vietnam, Thailand en Bangladesh. Daarnaast heeft Tibet een rijk assortiment aan bodemschatten (Mathou 2007). Voor China is Tibet zo interessant, dat het afscheuring volstrekt ondenkbaar moet vinden. Daar komt bij dat elke toegeving in richting autonomie repercussies heeft voor andere gebieden met onafhankelijkheidsstreven, zoals Xinjiang en Binnen-Mongolië.
‘Voor de Verenigde Staten heeft Tibet geen politiek, economisch of strategisch belang,’ zegt Grunfeld (2006, blz. 341). Dat klopt, met die nuance dat het grote belang van Tibet voor China het voor de Verenigde Staten vanzelf aantrekkelijk maakt om deze rivaal te dwarsbomen via Tibet. In het begin ging het vooral om het tegenwerken van een communistisch regime, en was de aanpak militair: de Verenigde Staten trainden clandestien een Tibetaans guerrillaleger. Met de Chinavriendelijker politiek van Nixon en Kissinger vanaf 1971 lieten ze dat leger vallen, dat overigens weinig successen kon voorleggen. Het was een klap voor de exil-Tibetanen en het leidde tot de fysieke ondergang van een aantal guerrillastrijders.
Gelijktijdig met de militaire aanpak stimuleerden de Verenigde Staten lobbywerk voor de Tibetaanse zaak. De ‘CIA betaalde Tibetaanse delegaties om naar Genève te reizen en hun zaak voor internationale organisaties te bepleiten. Sommige van de Hulp-voor-Tibetgroepen waren façades die door de CIA geschapen waren. Andere waren legitieme organisaties die gepenetreerd waren door CIA-agenten, die de zaak van de mensenrechten in Tibet zwaar promootten’ (John Roberts, die informatie van CIA-ambtenaren zegt te hebben gekregen, geciteerd door Grunfeld 2006, blz. 330). De CIA subsidieerde behalve de Dalai Lama – van 1959 tot 1974 met 180.000 dollar per jaar – ook Tibetcentra in New Delhi, Genève en New York, en Tibetaanse studenten om ze voor te bereiden voor een loopbaan bij de regering in ballingschap.
Een verschuiving kwam er in de jaren tachtig. In 1979 kreeg de Dalai Lama voor het eerst een visum om naar de Verenigde Staten te komen. Nadat zijn onderhandelingen met Beijing mislukten, begon hij in de tweede helft van de jaren tachtig met internationale rondreizen, en werd het lobbywerk op een hoger plan getild door de inschakeling van het bedrijf Wilmer, Cutler and Pickering in Washington DC (Grunfeld 2006).
In het begin van de jaren tachtig genereerde de CIA – met een solide faam in het steunen van brutale, autoritaire regimes en het helpen bloedig onderdrukken van emancipatorische of socialistische bewegingen – een vriendelijker zusterorganisatie, de NED (National Endowment for Democracy). Zelfde doelstelling, andere stijl. Een zwaartepunt van de werking was China. In 2006 besteedde de organisatie 94 miljoen dollar aan de bevordering van de ‘democratie’ in negentig landen, waarvan 5,7 miljoen dollar aan China, of 6% van het budget. Dat geld ging onder meer naar de organisaties Human Rights in China, International Campaign for Tibet en Tibet Fund (Barker 2008)
Dat de Tibetkwestie in 2008 kon scoren in de media, komt dus in belangrijke mate door de bemoeienissen van de Verenigde Staten. Ook de rellen in maart 2008 waren direct beïnvloed. Tijdens een lezing becommentarieerde de Amerikaanse Tibetkenner Robert Barnett een kaart die toonde hoe de rellen zich verspreidden van Lhasa en omstreken naar de door Tibetanen bewoonde gebieden buiten de autonome regio: ‘hier zie je het effect van de gsm en van de uitzendingen van The Voice of America en van Radio Free Asia’ (Barnett 2008). Deze Amerikaanse propagandazenders hebben blijkbaar met hun berichtgeving in het Tibetaans de verspreiding van de rellen aangewakkerd.
Daarbij moeten we voor ogen blijven houden dat het de Verenigde Staten niet om de onafhankelijkheid van Tibet te doen is. In 1991 ontmoette president Bush senior zoals gezegd de Dalai Lama in Washington en begonnen de Tibetaanse uitzendingen van de genoemde propagandazenders. Over de periode die toen begon schrijft de Tibetaanse historicus Tsering Shakya (1999, blz. 434): ‘Nochtans was de westerse interesse voor Tibet geen ernstige zorg voor de Chinezen, die er zich van bewust waren dat het westerse blok geen strategische of economische belangen had in Tibet. De kwestie kon gebruikt worden als een anti-Chinees irritatiemiddel maar zou vermoedelijk nooit een prioriteit worden voor de westerse machten. Beide kanten handelden dus vanuit het inzicht dat de Tibetaanse kwestie slechts een ondergeschikt detail in hun relaties was en gingen ermee door ze te gebruiken als een middel in diplomatieke onderhandelingen. Ondanks hun protesten zagen de Chinezen de kwestie van de mensenrechten als niet meer dan iets om te irriteren, en zagen ze de westerse bekommernis als een uitbreiding van het objectief van het buitenlands beleid, economische concessies loskrijgen van China.’
Voorlopige conclusies
1. Historische discussies over wie het recht heeft om Tibet te besturen zijn zinloos. Uiteindelijk gaat het om machtsverhoudingen.
2. Er is geen machtsbasis voor de onafhankelijkheid van Tibet. Noch de Verenigde Staten noch enig ander land in de wereld erkent de regering in ballingschap of ontkent dat Tibet een deel van China is.
3. De Tibetaanse kwestie is gecreëerd als een instrument van de Amerikaanse buitenlandse politiek met als doel druk uit te oefenen op China en het allicht te destabiliseren. (De Amerikaanse politiek is natuurlijk niet homogeen en er zijn verschillende krachten aan het werk met verschillende doelstellingen.)
4. De Verenigde Staten voeren een contradictoir beleid door via de CIA en de NED en talloze dochter- of mantelorganisaties en hun mediakanalen en via het Congres het conflict aan te wakkeren (inclusief het separatisme) en tegelijk als regeringsbeleid te poneren dat Tibet een deel van China is. Niet de oplossing is het doel, maar het laten voortduren ervan.
5. De buitenlandse ‘steun’ voor Tibet besmet elke zinvolle of legitieme klacht, wens of eis van Chinese Tibetanen als nestbevuiling, heulen met de buitenlandse vijand, staatsondermijning, vijfde colonne…
6. Het mythische discours over de superieure Tibetaanse beschaving ontkracht het mensenrechtendiscours. Mensenrechten horen toe aan iedereen en het schermen ermee in verband met Tibet is een politiek wapen om de Chinese Volkrepubliek te discrediteren en druk uit te oefenen.
7. De regering in ballingschap in Dharamsala staat een oplossing voor de Tibetaanse kwestie in de weg. Met minder dan onafhankelijkheid voor Tibet kan die geen genoegen nemen, en ze is niet integreerbaar in Chinees Tibet.
8. De Dalai Lama bemoeilijkt het conflict. Mocht het wederzijdse wantrouwen kunnen worden overwonnen, dan zou het een haalbare oplossing zijn het theocratische principe op te geven (vlg. Karmay 2008) en de Dalai Lala als louter geestelijk leider te laten terugkeren naar een Tibet als deel van China. Maar hij kan duidelijk zijn separatistische achterban niet opgeven. Zijn zogeheten Middenweg is fictief, of een tactische zet op weg naar een onafhankelijke staat.
9. De Chinese Tibetanen moeten zelf het probleem van hun statuut binnen China oplossen. De Chinese grondwet en de wetgeving voor minderheden bieden in principe een goede basis (godsdienstvrijheid, autonomie enz.). Maar elke band met Dharamsala en westerse pro-Tibetbewegingen bemoeilijkt dit.
10. De westerse pro-Tibetactiegroepen passen zich, bewust of onbewust, in in de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten, die het Amerikaanse eigenbelang dient.
Bronnen
Geopolitical Exotica. Tibet in Western Imagination, University of Minnesota Press, Minneapolis en London, 2007.
Michael Barker, ‘Human Rights and Media Manipulation. From Pinochet to “Human Rights” in China’, in Global Research, 29 mei 2008 (www.globalresearch.ca).
Robert Barnett, ‘The protests: Conflicting Chronologies, Explanations and Excuses’, lezing op Rencontre internationale “La Révolte tibétaine du printemps 2008. Au-delà des clichés”, Parijs, CECMC, 3 november 2008
Martin Brauen, Dreamworld Tibet. Western Illusions, Weatherhill, Trumbull, 2004.
‘Britain’s suzerain remedy’, in The Economist, 8 november 2008.
Laurent Deshayes, Histoire du Tibet, Fayard, Parijs, 2003.
Tom Grunfeld, ‘Tibet and the United States’, in Sautman en Dreyer 2006, blz. 319-349.
Samten G. Karmay, ‘Au Tibet, la théocratie n’est pas une fatalité. Pour en finir avec un système dépassé’, in Courrier International 939, 30 oktober 2008.
Frédéric Lenoir, Tibet. Le moment de vérité, Plon, Parijs, 2008.
Domenico Losurdo, ‘Il Dalai Lama campione della non-violenza?’, http://domenicolosurdoblogancoradalaicina.blogspot.com/, 21 augustus 2008.
Thierry Mathou, ‘L’Himalaya, “nouvelle frontiere” de la Chine’, in Hérodote, Revue de géographie et de géopolitique, 125, tweede trimester 2007, blz. 28-50.
Xu Ming en Yuan Feng, ‘The Tibet Question: A New Cold War’, in Sautman en Dreyer 2006, blz. 305-318.
Ani Pachen en Adelaide Donnelley, Sorrow Mountain. The Journey of a Tibetan Warrior Nun, Kodansha International, New York/ Tokio/ Londen, 2000.
John Powers, History as Propaganda. Tibetan Exiles versus the People’s Republic of China, Oxford University Press, Oxford, 2004.
Barry Sautman en June Teufel Dreyer (red.), Contemporary Tibet. Politics, Development, and Society in a Disputed Region, Armonk, New York en Londen, 2006
Barry Sautman, ‘”Demographic Annihilation” and Tibet’, in Sautman en Dreyer 2006, blz. 230-257.
Orville Schell, Virtual Tibet. Searching for Shangri-La from the Himalayas to Hollywood, Henry Holt and Company, New York, 2000.
Tsering Shakya, The Dragon in the Land of Snows. A History of Modern Tibet since 1947, Penguin Books, New York/ Toronto/ Londen/ Dublin, 2000.
Robert Thurman, In de ban van Tibet. Een onthullend antwoord van de Dalai Lama op het conflict tussen China en Tibet, Kosmos Uitgevers, Utrecht/Antwerpen, 2008.
Andere Tibet artikels op deze website:
http://www.chinasquare.be/publicaties/boekbespreking-tibets-economie/
http://www.chinasquare.be/achtergrond/dalai-lama-cia-gesponsorde-nobelprijswinnaar-van-de-vrede/