Dit artikel is overgenomen van Marxistische Studies nr.100, 2012. Het verscheen voor het eerst in Science & Society, Vol. 76, nr. 3, juli 2012, p. 291-318. Zie: http://www.scienceandsociety.com/. Het laatste deel van dit artikel werd aanvankelijk geschreven voor het Zesde Forum van de Wereldvereniging voor Politieke Economie van 27-29 mei 2011 aan de universiteit van Massachusetts Amherst. De auteurs bedanken de aanwezigen voor hun commentaar. Zij zijn eveneens veel dank verschuldigd aan David M. Kotz en David Laibman voor hun suggesties en aan zes anonieme beoordelaars die een vorig ontwerp van dit artikel becommentarieerden. Mogelijke fouten zijn voor rekening van de auteurs. Deze vertaling voor Marxistische Studies werd ingekort door de redactie van het tijdschrift.
Fusheng Xie, An Li en Zhongjin Li
Guojinmintui: China debatteert opnieuw over overheidseigendom versus privé-eigendom [1]
De economische wereldcrisis, die begon met de crash van de subprime-leningen in de VS in 2007, diende de Chinese privé-economie en vooral de exportgerichte sector een zware opdoffer toe. De overheidsondernemingen daarentegen gaven na de strategische herstructurering op last van de 4e Plenaire Zitting van het 15e Centraal Comité van de Communistische Partij van China (CPC) in 1999 blijk van een zeer hoge rentabiliteit. Recent hebben aardig wat overheidsbedrijven privéondernemingen opgeslokt, hetzij door fusie hetzij door aankoop. Na het uitbreken van de crisis werd de kolenindustrie gereorganiseerd en een stimuluspakket van 4 biljoen yuan (586 miljard dollar) toegekend. Dat gaf de aanzet tot een breed debat onder Chinese intellectuelen, zakenlui, partijkaders en overheidsfunctionarissen over guojinmintui, wat letterlijk betekent: een expansieve overheidssector en een inkrimpende privésector.
De initiatiefnemers van dit debat zijn de rechtse elites, de trouwe volgelingen van het marktfundamentalisme, die in China steeds meer invloed verwerven. Ze stellen hervormingen gelijk met een terugtrekking van de overheidseconomie. Dit idee wordt via een waaier van kanalen verspreid en wordt nu ruim aanvaard door academici, zakenlui, de media en zelfs door belangrijke regeringsfunctionarissen. Het debat won nog aan intensiteit toen overheidsfunctionarissen zich erin mengden om guojinmintui te verdedigen en linkse universitairen de rechtse beschuldigingen aan het adres van de overheidseconomie begonnen te weerleggen.
Deze nieuwe debatronde over de eigendomsstructuur is niet zuiver academisch. Ze weerspiegelt en beïnvloedt veeleer de klassenstrijd in China en focust op de vraag of China het socialistisch economisch systeem moet en kan handhaven. Bovendien raakt ze ook aan het karakter en de positie van de Chinese overheidsondernemingen en de toekomstige richting van de Chinese hervorming. Het gaat om een debat onder de nieuwe belangengroepen die in de loop van die hervorming zijn tot stand gekomen. Het resultaat zou een invloed moeten uitoefenen op de mate waarin China in de toekomst het socialisme kan handhaven.
De vloek van rechts: guojinmintui is allesbehalve aanvaardbaar
Rechtse academici gaven in 2009 het startschot voor de nieuwe debatronde over de eigendomsstructuur. Hieronder volgt een overzicht van de argumenten en standpunten van rechts.
Eerst en vooral beweert rechts dat guojinmintui een feit is. In november 2009 organiseerde het Unirule Instituut voor Economie een academisch forum. Unirule wordt financieel gesteund door de Fordstichting en is China’s invloedrijkste niet-gouvernementele economische denktank. Op dat forum beweerde Shuguang Zhang, de voorzitter van het academisch comité, op afkeurende toon dat de overheidssector zich uitbreidde van industrieën met een natuurlijk monopolie[2] tot competitieve industrieën.[3] Veel invloedrijke rechtse krachten namen die gedachte over.
Ten tweede, zegt rechts, is guojinmintui een pas achteruit, want het pleegt verraad aan de initiële doelstelling van de hervorming: de ‘vermarkting’. In een zuivere markteconomie moeten de bedrijven eigendom zijn van de privésector en tot doel hebben winst te maken. Overheidsondernemingen zijn een bedenksel van de marxistische theorie, gebaseerd op Marx’ persoonlijke opvatting. De door Marx geïnspireerde overheidsondernemingen van na de Tweede Wereldoorlog zijn mislukt.[4] De graad van vermarkting moet worden gezien als de belangrijkste aanwijzer voor het succes of de mislukking van de economische hervorming.[5]
Ten derde beweren de rechtse krachten dat overheidsondernemingen beschikken over een ‘bestuurlijk’ monopolie[6] en een monopolie over de natuurlijke rijkdommen, en dat is niet in overeenstemming met het principe van de vrije concurrentie. Bijgevolg, zo zeggen ze, hebben die ondernemingen monopoliewinsten gemaakt. Zhigang Yuan, decaan van de School voor Economische Wetenschap van de Fudan universiteit van Shanghai, beschuldigt de overheidsondernemingen ervan enorme winsten te maken dankzij hun monopolie over productiefactoren en hun controle over upstream sectoren[7] zoals elektriciteit en transport.[8] Talrijke gekende privé-ondernemers klagen erover dat de overheidsondernemingen de privéondernemingen hebben beroofd van de beste winstmogelijkheden.
Ten vierde oefent guojinmintui een nadelige invloed uit op heel de economie. Zowat alle rechtse intellectuelen beschrijven de overheidsondernemingen als ondernemingen die gerund worden door functionarissen of bureaucraten terwijl de privé-ondernemingen gerund worden door de massa’s. Op die manier vervangen ze de tegenstelling tussen de twee door een tegenstelling tussen de regering en de massa’s. Verder beweren ze ook nog dat de overheidsondernemingen de privé-economie beletten te investeren en winst te maken. Jinglian Wu, een bekend lid van het Permanent Comité van de Politieke Consultatieve Conferentie van het Chinese Volk, bestempelde bijvoorbeeld de door de overheidsondernemingen gedomineerde industrieën als ‘dikke vriendjes’-kapitalisme waarin politieke en economische macht en partijmacht waren geïntegreerd.[9] Anderen betichtten de overheidsondernemingen ervan speciale belangengroepen of machtige kapitaalgroepen te zijn.[10]
Al geruime tijd hebben de rechtse elites ongegeneerd kunnen pleiten voor de terugtrekking van overheidsondernemingen uit de competitieve industrieën zodat de markthervorming kan weg georiënteerd worden van guojinmintui. Siwei Cheng en Mengfu Huang, twee vicevoorzitters van het Permanent Comité van het Nationaal Volkscongres, herhaalden dat het 15e Nationaal Congres van de CPC al duidelijk de actieradius van de overheidsondernemingen had beperkt tot bepaalde industrieën die nauw verbonden waren met het nationaal welzijn en het levensonderhoud van de bevolking.[11] David D. Li, lid van China’s Comité voor het Muntbeleid van de Centrale Bank, stelde voor dat China na de crisis de hervormingen verder zou uitdiepen en het probleem van guojinmintui rechtstreeks zou oplossen door de overheidsondernemingen te privatiseren.[12] Jingyuan Kong, algemeen directeur van het Departement Hervorming van het Economisch Systeem van het Comité voor Nationale Ontwikkeling en Hervorming, beklemtoonde dat een op het volk gebaseerde economie het eerste en belangrijkste deel van de economie moest zijn, waarbij ‘op het volk gebaseerd’ gelijk staat met ‘privé’.[13] China moet volgens hem de privé-economie krachtig aansporen en de overheidsbedrijven beperken tot die sectoren waar de markt niet op winstgevende manier kan functioneren.
Het officiële standpunt: guojinmintui is een tijdelijk verschijnsel
De valse beschuldigingen van de rechtse krachten via de massamedia doen bij velen de vraag rijzen of de overheidsondernemingen nog wel een bestaansreden hebben. En dus begonnen regeringsfunctionarissen de kritiek op guojinmintui te weerleggen. Hieronder volgen hun argumenten.
Ten eerste: dat er sprake zou zijn van een trend naar guojinmintui, berust niet op feiten. Op het Forum van Chinese Economisten in 2009 stelde Jiantang Ma, directeur van het Nationaal Bureau voor Statistiek, onderstaande tabel voor.
===================================================================================
Tabel 1. Indicatoren van de eigendomsstructuur: 2005-2009 [a]
Indicatoren | Soort onderneming | Jaar | ||||
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | ||
Aantal ondernemingen | O.E./O.P. [b] |
27477 |
24961 |
20680 |
21313 |
20510 |
(10,11) [c] |
(8,27) |
(6,14) |
(5,00) |
(4,72) |
||
N.O.E. [b] |
244358 |
277000 |
316088 |
404800 |
413854 |
|
(89,89) |
(91,73) |
(93,86) |
(95,00) |
(95,28) |
||
Privé [b] |
123820 |
149736 |
177080 |
245850 |
256031 |
|
(45,55) |
(49,59) |
(52,58) |
(57,70) |
(58,94) |
||
Bruto industriële productiewaarde (100 miljoen yuan) |
O.E./O.P. |
83749,92 |
98910,45 |
119685,65 |
143950,02 |
146630 |
(33,28) |
(31,24) |
(29,54) |
(28,34) |
(26,74) |
||
N.O.E. |
167869,58 |
217678,51 |
285491,48 |
363498,23 |
401681,42 |
|
(66,72) |
(68,76) |
(70,46) |
(71 ,66) |
(73,26) |
||
Privé |
47778,2 |
67239,81 |
94023,28 |
136340,33 |
162026,18 |
|
(18,99) |
(21,24) |
(23,21) |
(26,88) |
(29,55) |
||
Totale activa (100 miljoen yuan) |
O.E./O.P. |
117629,61 |
135153,35 |
158187,87 |
188811,37 |
215742,01 |
(48,05) |
(46,41) |
(44,81) |
(43,78) |
(43,70) |
||
N.O.E. |
127154,64 |
156061,16 |
194849,5 |
242494,18 |
277950,85 |
|
(51,95) |
(53,59) |
(55,19) |
(56,22) |
(56,30) |
||
Privé |
30325,12 |
40514,83 |
53304,95 |
75879,59 |
91175,6 |
|
(12,39) |
(13,91) |
(15,10) |
(17,59) |
(18,47) |
||
Totale winst (100 miljoen yuan) |
O.E./O.P. |
6519,75 |
8485,46 |
10795,19 |
9063,59 |
9287,03 |
(44,04) |
(43,51) |
(39,75) |
(29,66) |
(26,89) |
||
N.O.E. |
8282,79 |
11018,98 |
16359,99 |
21498,78 |
25255,19 |
|
(55,96) |
(56,49) |
(60,25) |
(70,34) |
(73,11) |
||
Privé |
2120,65 |
3191,05 |
5053,74 |
8302,06 |
9677,69 |
|
(14,33) |
(16,36) |
(18,61) |
(27,16) |
(28,02) |
||
Totale belastingen (100 miljoen yuan) |
O.E./O.P. |
5387,37 |
6428,4 |
7785,54 |
8504,09 |
Niet be- schikbaar |
(48,50) |
(46,26) |
(43,68) |
(38,10) |
|||
N.O.E. |
5719,98 |
7467,93 |
10039,93 |
13816,18 |
Niet be- schikbaar |
|
(51,50) |
(53,74) |
(56,32) |
(61,90) |
|||
Privé |
1715,38 |
2420,43 |
3494,27 |
5502,37 |
Niet be- schikbaar |
|
(15,44) |
(17,42) |
(19,60) |
(24,65) |
|||
Jaarlijkse gemiddelde tewerkstelling (10,000 personen) |
O.E./O.P. |
1874,85 |
1804 |
1742,99 |
1794,1 |
1803,37 |
(27,19) |
(24,52) |
(22,13) |
(20,30) |
(20,42) |
||
N.O.E. |
5021,11 |
5554,43 |
6132,21 |
7043,53 |
7027,85 |
|
(72,81) |
(75,48) |
(77,87) |
(79,70) |
(79,58) |
||
Privé |
1692,06 |
1971,01 |
2252,91 |
2871,89 |
2973,34 |
|
(24,54) |
(26,79) |
(28,61) |
(32,50) |
(33,67) |
Bronnen: Statistieken van het ministerie van Industrie en Transport, Nationaal Bureau van de Statistiek van China, 2009; Nationaal Bureau van de Statistiek van China, 2010 [a].
Opmerkingen: [a] De gegevens slaan op industriële ondernemingen waarvan de jaarlijkse opbrengst uit hun voornaamste activiteit groter is dan 20 miljoen yuan.
[b] O.E. en O.P. verwijzen naar industriële ondernemingen respectievelijk in overheidseigendom en met overheidsparticipatie. N.O.E. verwijst naar ondernemingen die niet het eigendom zijn van de overheid; het gaat dus zowel om privéondernemingen als andere N.O.E.-ondernemingen. De gegevens voor de industriële N.O.E.-ondernemingen worden bekomen door aftrekking van de gegevens van de O.E./O.P.-ondernemingen van de gegevens van alle industriële ondernemingen van bovenvermelde omvang.
[c] De getallen tussen haakjes zijn percentages van het totaal. Bijvoorbeeld: in 2005 was 10,11% van alle industriële ondernemingen van bovenvermelde omvang eigendom van de staat of er was sprake van overheidsparticipatie, 89,89% was niet het eigendom van de staat, 45,55% was in privéhanden enzovoort.
===================================================================================
Uit Tabel 1 blijkt dat van 2005 tot en met 2009 het aantal ondernemingen in overheidseigendom en met overheidsparticipatie in vergelijking met het totale aantal ondernemingen, met de bruto industriële productiewaarde, de totale activa, de totale belastingen en de gezamenlijke tewerkstelling dalen, terwijl het aantal ondernemingen in privéhanden of niet in overheidseigendom aanzienlijk steeg. Jiantang Ma suggereerde dat de Chinese reorganisatie van de ondernemingen en van de industriële heropbouw veeleer moest gericht zijn op de capaciteit van de ondernemingen en niet zozeer op de samenstelling van de eigendomsstructuur.[14] Later in hetzelfde jaar benadrukte hij nog dat de gegevens van het nationaal overzicht geen bewijs waren van guojinmintui, hoewel hij toegaf dat dit verschijnsel zich wel had voorgedaan in 2008 en 2009.[15] In 2010 wees Qizheng Zhao, woordvoerder van de Politieke Consultatieve Conferentie van het Chinese Volk, op het feit dat privéondernemingen een hogere groeivoet realiseerden dan de overheidsbedrijven en ondernemingen met overheidsparticipatie, gemeten in termen van de groeivoet van de toegevoegde industriële waarde (18,7% tegen 6,9%), de totale activa (20,1% tegen 14%), het aantal werknemers (5,3% tegen 0,8%) en de totale winst (17,4% tegen -4,5%). Op basis van deze vergelijkingen noemde hij de alarmkreten in de media rond guojinmintui zeer misleidend.[16]
Er is ook onvoldoende hard bewijs dat guojinmintui een langetermijnstrategie of beleidsdoelstelling van de regering zou zijn geweest. Uit case studies blijkt dat overheidsondernemingen, ondanks hun overheids- of partijachtergrond, in de meeste gevallen de regels van de markt respecteren wanneer ze uitbreiden. Economische kwesties politiseren slaat nergens op. Dongjing Wang, decaan van het Departement Economie van de Partijschool van het Centraal Comité van de CPC, gaf volgend voorbeeld: toen de overheidsonderneming IJzer en Staalgroep Shandong de privéonderneming IJzer en Staalfabriek Rizhao opslorpte, nam die laatste maar wat graag het aanbod aan (en was daartoe dus niet gedwongen) omdat de dalende prijs van haar overproductie aan ijzererts en milieuverwante kwesties haar op de rand van de afgrond hadden gebracht.[17] Ping Chen, hoogleraar economie aan de universiteit van Beijing, beoordeelde het faillissement van de privéonderneming East Star Airlines als een normaal verschijnsel in een markteconomie, dat niets te maken had met guojinmintui. Het weerspiegelde enkel dat regeringen en banken overal ter wereld grote ondernemingen te hulp komen.[18] Het lag nooit in de bedoeling van de overheid privéondernemingen uit te sluiten, integendeel, ook van hen werd verwacht dat ze zouden groeien.
Bovendien zijn overheidseigendom – en overheidsondernemingen – niet uniek voor socialistische landen en evenmin specifiek voor China. Integendeel, zij komen voor in veel landen met een markteconomie. Xiaonan Ji, die aan het hoofd staat van de Toeziende Raad voor de grootste overheidsondernemingen van de Chinese Overheidsraad, verklaarde dat er in China’s marktgeoriënteerde hervorming en in het inhaalproces, alsook in de verbetering van het macro-economisch controlemechanisme en de uitbouw van een evenwichtige relatie tussen hervorming, ontwikkeling en stabiliteit een rol is weggelegd voor de overheidssector.[19] Volgens Angang Hu van de Tsinghua universiteit zijn de nationale voorwaarden van die aard dat de overheidsondernemingen moeten groeien; China zou immers moeilijk de ontwikkelde landen kunnen inlopen als het alleen zou rekenen op de privéondernemingen.
Hoewel veel overheidsfunctionarissen het eens zijn over het belang van overheidsondernemingen, verschillen ze heel erg van mening over de manier waarop die in de toekomst strategisch moeten worden geherstructureerd om de economische ontwikkeling aan te zwengelen. Xiaonan Ji pleitte tegen het opsplitsen van overheidsbedrijven om ze daarna over te dragen naar de privé. Dat zou immers de economische basis van het socialisme met Chinese kenmerken, namelijk de openbare eigendom, in het gedrag brengen, wat uiteindelijk tot privatisering zou leiden. Om grote overheidsbedrijven aantrekkelijk te maken voor diverse investeerders, om ze uit te rusten met een betere bestuursstructuur en betere werkingsmechanismen, zouden ze moeten omgevormd worden tot gemengde bedrijven met overheidsparticipatie. De regering zou het marktmechanisme moeten volgen door de fusie- en aankoopactiviteiten van overheidsondernemingen te promoten.[20] Dongjing Wang beweerde dan weer dat overheidsbedrijven zich geleidelijk uit de competitieve sectoren moeten terugtrekken.[21]
De antwoorden van links: guojinmintui vertegenwoordigt de weg naar het socialisme
In antwoord op de kritiek van de rechtse krachten op guojinmintui en de oproep dat de overheidseconomie zich volledig uit de competitieve sectoren zou terugtrekken, hebben tal van marxistische economisten aan Chinese universiteiten en sommige ‘Nieuwe Linksen’ een aantal argumenten geformuleerd.
Ten eerste: guojinmintui geeft een vals beeld van de veranderingen in de Chinese economie. Het actuele probleem in China is guotuiminjin – een groeiende privésector en een inkrimpende overheidssector. Rui Liu van de School voor Economische Wetenschap van de Renmin universiteit merkte op dat het aandeel van de overheidsondernemingen in het totale aantal daalde, hoewel meerdere indicatoren erop wezen dat ze wel groei realiseerden. Daar staat tegenover dat zowel het aantal als het percentage privéondernemingen stijgt.[22] Yu Zhang, ook van deze school, stelde vast dat de heersende tendens tegengesteld is aan guojinmintui. Als het aandeel van de openbare eigendomseconomie blijft dalen, zal de dominante rol van de openbare eigendom en de overheidseconomie worden ondergraven en uiteindelijk ook het socialistisch systeem worden vernietigd.[23]
Ten tweede: de rechtse krachten hebben openlijk en doelbewust de geest van de officiële documenten van de Chinese regering verkeerd geïnterpreteerd. Ze haalden de begrippen ‘overheidseigendom’ en ‘privé-eigendom’ door elkaar met de bedoeling ruzie te stoken tussen de regering en de volksmassa’s. Volgens Xiaolin Xia, een onderzoeker van de Nationale Commissie voor Ontwikkeling en Onderzoek, was er in geen enkele resolutie van het 15e Nationaal Congres van de CPC een woord te vinden over een terugtrekking van de overheidsondernemingen uit competitieve sectoren. Volgens Xia manipuleerden sommige economisten en ook partij- en regeringsleiders de ideeën in de regeringsdocumenten om hun eigen doelstelling van privatisering van de economie te legitimeren, wat er duidelijk op wees dat de ideologische meningsverschillen binnen de CPC en de regering niet langer binnenskamers bleven.[24] Xincheng Zhou van de School voor Marxisme van de Renmin universiteit zei dat de rechtsen de overheidseconomie enkel vervloekten om hun eigen privatiseringsbelangen te rechtvaardigen.[25]
Ten derde: rechts overdrijft het monopolie van de overheidseconomie en zet zo de zaken op hun kop. Volgens Yu Zhang was het monopolie een onvermijdelijk resultaat van de toenemende graad van socialisering van de productie en is er geen rechtstreeks verband tussen overheidsondernemingen en monopolie. Daartegenover staat dat het monopolie wel dominant aanwezig was in de privé-economie. Met relevante gegevens toonde hij aan dat de winsten van de overheidsondernemingen het gevolg waren van de structurele aanpassing en de institutionele innovatie van de overheidseconomie en niet van haar monopoliepositie. Hadden de overheidsondernemingen zich teruggetrokken, dan zou hoogstwaarschijnlijk het transnationale monopoliekapitaal de Chinese natuurlijke rijkdommen en markten hebben gedomineerd.[26] Ook Xincheng Zhou was van mening dat de rechtse krachten de controlemacht van de overheidsondernemingen verwarden met een monopoliepositie en voegde eraan toe dat ‘groot zijn’ niet hetzelfde is als “over een monopolie beschikken”. Dankzij de controlemacht van de overheidseconomie kan China zich handhaven in de internationale concurrentiestrijd; grote en sterke overheidsbedrijven zijn de economische grondslag van het Chinese socialisme. Dat is de reden waarom de overheidseigendom wordt beschouwd als de steunpilaar van het Chinese socialisme.[27]
Songlin Yang, een onderzoeker van het Centrum voor Chinese Wereldzaken van de universiteit van Beijing, zei dat overheidsondernemingen rond 2007 vooral actief waren in de bevoorrading van tabak, petrochemie, water, elektriciteit en verwarming en in de fabricage van transportmiddelen. Het aandeel van de overheidsondernemingen in de competitieve sectoren is geslonken. Ondertussen bezitten privébedrijven en buitenlandse ondernemingen al het leeuwendeel van de bouw- en vastgoedsector alsook van de tertiaire sector met uitzondering van financiën, de post, de telecommunicatie, de spoorwegen en het transport. Aangezien verschillende sectoren ook een verschillend marktklimaat en verschillende grondstoffenvereisten hebben, kunnen overheidsondernemingen onmogelijk concurreren met privéondernemingen en hun de toegang tot de natuurlijke rijkdommen en de markten beletten.[28] In strategische sectoren die over een natuurlijk monopolie beschikken en van essentieel belang zijn voor de nationale veiligheid, gaat het dus niet zozeer over het monopolie op zich maar veeleer over wie er de controle over heeft.[29]
Ten vierde: vandaag de dag gelooft zowat iedereen dat de overheidseconomie niet efficiënt werkt, ook al klopt dat niet met de feiten. Dat geloof is gebaseerd op twee kernideeën. Ten eerste zijn de overheidsondernemingen, in de afwezigheid van een duidelijk omschreven eigendomsrecht, gedoemd te lijden onder de principal-agent– en de free-riderproblematiek.[30] Ten tweede dat managers van overheidsbedrijven – die qua budget niet zo strak gebonden zijn – inefficiënte beslissingen nemen. Volgens Fusheng Xie doen deze problemen zich ook voor in kapitalistische ondernemingen en zijn ze in de sociale arbeidsverdeling van een markteconomie onvermijdelijk.[31] Guoguang Liu geeft toe dat de overheidseconomie in vergelijking met de privé-economie ongetwijfeld in het voordeel is op macro-economisch vlak. De overheidseconomie kan beter groei promoten en werkzekerheid en sociaal welzijn bieden. De problemen van budgetstimulus en -beperking kunnen evengoed in de overheidseconomie opgelost worden als in de privé-economie. De daling van de rentabiliteit van de overheidsondernemingen, te wijten aan de te hoge onkosten tijdens de sociale hervorming, is tijdelijk en kan door een beleidsverandering worden omgekeerd zonder dat daarom aan de eigendomsstructuur moet worden getornd.[32]
Bovendien is de verschuiving van de klemtoon naar privé-eigendom de basisoorzaak van de stijgende inkomensongelijkheid in China. De rechtse krachten schrijven de groeiende kloof toe aan de opkomst van een elitaire klasse in de overheidsondernemingen die over een monopolie beschikken. Het merendeel van de publieke opinie gelooft dat. Guoguang Liu gaf toe dat er onmiskenbaar een speciale klasse bestaat in de overheidseconomie, maar voegde eraan toe dat het probleem zelf voortkwam uit de overgang naar een markteconomie, en niet zozeer uit factoren die inherent zijn aan de ontwikkeling van de overheidseconomie op zich. In de periode van de planeconomie waren brede inkomenskloven zeldzaam. Dat ze nu domineren is te wijten aan de invloed van de neoliberale ideologie en het neoliberale beleid, en het komt vooral doordat de overheid na de belastinghervorming van 1994 niet langer toezicht uitoefende over de ondernemingen. In de overgang van de planeconomie naar een markteconomie modderden sommige overheidsmanagers maar wat aan in hun onderneming om dan via corrupte insideroperaties de rijkdom van de overheid over te dragen naar de privé. Managers van overheidsondernemingen spanden samen met sommige partij- en regeringsleiders om via frauduleuze privatiseringen enorme voordelen te bekomen, wel te verstaan ten koste van de werkers.[33] Daarnaast schrijven bijna alle linkse academici de ongelijkheid in chuci fenpei – dat is de inkomensverdeling door de markt – toe aan de verhouding tussen kapitaal en arbeid of aan de ongelijke rijkdom van de verschillende klassen.
Ten vijfde: de openbare eigendom moet worden gehandhaafd als steunpilaar van de socialistische markteconomie en terzelfder tijd moeten veelvuldige economische vormen worden ontwikkeld en geïntegreerd. Volgens Zhiyuan Cui, een van de leiders van Nieuw Links van de universiteit van Tsinghua, schetst de gezamenlijke en wederzijds voordelige ontwikkeling van overheidsondernemingen en privéondernemingen een exacter beeld van de realiteit dan guojinmintui. Cui, die zich laat inspireren door de Britse liberale socialist James Meade, loofde het lopende ‘Chongqing Model’[34] als een zeer goed voorbeeld van gezamenlijke ontwikkeling. Het zou de efficiëntie in alle sectoren van de economie verbeteren doordat de toegevoegde waarde van overheidsactiva de neiging hebben de overafhankelijkheid van belastinginkomsten en de overheidsschuld te verminderen, wat mensen ertoe aanzet een zaak op te starten en rijkdom te creëren.[35] Ook Yu Zhang zei dat een vooruitgang van de privé-economie en een terugtrekking van de overheidseconomie in tegenspraak was met de economische grondslagen van China en met de doelstelling van de hervorming van de overheidsondernemingen. Het huidige economische probleem is niet het monopolie, maar de relatieve kleinschaligheid van de ondernemingen, de structurele segmentatie binnen de industrieën en het gebrek aan internationale competitiviteit. De groeiende concentratie van kapitaal in sommige sleutelsectoren en de versterking van de overheidsondernemingen zijn noodzakelijk om de internationale concurrentie het hoofd te bieden en de nationale economische veiligheid te waarborgen. Linkse academici als Guoguang Liu stellen zich de vraag of het aandeel van de openbare eigendom gedaald is tot het kritieke punt waarop het een bedreiging vormt voor China’s socialistisch systeem. Ook moet de doelstelling van sociale rechtvaardigheid en stabiliteit worden geïntegreerd in de ontwikkeling van de overheidseconomie. Daarvoor zouden zowel de centrale als de lokale regeringen verscheidene sleutelondernemingen in de overheidssector moeten versterken. En wat nog belangrijker is: alle beslissingen over de hervorming van de overheidsbedrijven zouden moeten opgevolgd en gecontroleerd worden door nationale congressen op alle niveaus en het volk moet er meer in betrokken worden. China zou de flexibiliteit van de privé-economie moeten gebruiken om de ontwikkeling van de sociale productiviteit te vergemakkelijken, maar het zou ook het uitbuitingskarakter ervan moeten aan banden leggen en de richting van de ontwikkeling aangeven.[36]
Ten zesde: vals alarm voor guojinmintui weerspiegelt een stap vooruit in de richting van constante privatisering en de eventuele afschaffing van het socialistisch systeem. Het scherpe debat over guojinmintui sinds 2007 blijft niet beperkt tot academici en het is alvast niet gericht op een verbetering van de socialistische markteconomie. In het debat komen de onderliggende klassenposities duidelijk tot uiting. Rechtse krachten dragen gewoonlijk tegenstrijdige argumenten aan: als overheidsondernemingen het niet goed doen, is dit zogezegd te wijten aan een gebrek aan efficiëntie; doen ze het wel goed, dan is het dankzij hun monopoliepositie. De lage lonen van de managers van overheidsbedrijven zijn zogezegd het gevolg van inadequate stimuli, terwijl hoge lonen het algemeen belang uitpersen en de inkomenskloof vergroten. Wanneer privéondernemingen erin slagen een overheidsonderneming over te kopen, is dat een succes terwijl het omgekeerde als een mislukking wordt bestempeld. Als de overheidsondernemingen niet uitbreiden, is dat omdat ze niet in staat zijn afdoende te motiveren; breiden ze wel uit, dan hinderen ze de groei van de privé-economie. De kern van het debat over guojinmintui is of China in zijn situatie moet blijven vasthouden aan overheidsondernemingen, macro-economische controle en de promotie en perfectionering van de hervorming van de markteconomie.[37] Xincheng Zhou waarschuwt de mensen voor de politieke doelstelling van de tegenstanders van guojinmintui: zij willen de openbare eigendom als steunpilaar van de nationale economie vervangen door de privé-eigendom. In die zin gaat het debat dan ook rechtstreeks over de vooruitzichten en het lot van China’s sociale ontwikkeling, vooral de kwestie of China moet en kan vasthouden aan het socialisme.[38] Het verzet tegen guojinmintui gaat in tegen de Chinese grondwet en de socialistische weg. De rechtse krachten willen in feite de spreekbuis zijn van de kapitalistische klasse, het land dwingen de gedachte Mao Zedong en de leiding van de CPC los te laten, het socialisme op te geven en China verder de kapitalistische weg op duwen.[39]
Moeten de socialistische elementen van de markteconomie losgelaten of verbeterd worden?
De crisis toont aan dat het vrijemarktfundamentalisme op bijna alle vlakken voor problemen zorgt. Waarom is die strekking in China dan nog meer dan voorheen dominant in het economieonderwijs en de media? Hoe beïnvloedt het debat over guojinmintui het huidige beleid en de toekomstige veranderingen in de eigendomsstructuur? Bestaat het toekomstbeeld van het socialisme nog? Laten we deze kwesties eens nader bekijken.
De Chinese leiders introduceerden in 1978 de markteconomie met de duidelijke bedoeling het socialistisch systeem te verjongen. Ze streefden hoofdzakelijk naar de ontwikkeling van privéondernemingen en het aantrekken van buitenlandse investeringen door de toekenning van uitzonderlijk gunstige voorwaarden – stukken beter dan die van de overheidsbedrijven – aan privébedrijven en buitenlandse ondernemingen. Om steun te krijgen voor dit beleid begonnen bijna alle sociale groepen, met inbegrip van partijkaders, legerleiders, studenten en handelaars in het begin van de jaren tachtig deel te nemen aan het zakenleven. De ontmanteling van de planeconomie en vooral de prijsherzieningen, de totstandkoming van markten voor kapitaal en grond, en de hervormingen van de overheidsondernemingen zetten sommige partijleden en -kaders in ondernemingen en regeringen ertoe aan kapitaal te accumuleren, zowel legaal als illegaal. De verzwakking van de centrale planning dwong de nationale economie steeds meer te steunen op de uitbreiding van de markt en geldstimuli. Terzelfder tijd moest een verdere vermarkting een oplossing bieden voor tal van tegenstellingen die in de loop van de ontwikkeling waren opgedoken. Dit proces heeft een nieuwe kapitalistische klasse in het leven geroepen, hoofdzakelijk samengesteld uit privé-eigenaars en mensen die nauwe betrekkingen onderhouden met politieke en economische machthebbers en ook met het grensoverschrijdend kapitaal. Naarmate de omvang en rijkdom van deze opkomende kapitalistenklasse en ook haar macht groeide, moet ze noodzakelijkerwijze eisen dat de socialistische elementen van het huidige systeem worden losgelaten. Die kunnen immers de verdere accumulatie van rijkdom dwarsbomen.[40] Onder de dekmantel van ‘hervorming’ worden onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en sociale zekerheid, sectoren die behoorden tot de openbare sfeer en in het verleden op socialistische leest geschoeid waren, aan de lopende band op de markt gegooid.
De doelstelling van de hervorming was de schepping van een socialistische markteconomie. Maar in de jaren 1990 werd de focus verlegd naar een overgang naar een ‘markteconomie’ in het algemeen. Dat werd het centrale thema van de theoretische discussies en de uitwerking van het beleid. Wat er na die overgang zou komen – het eruit voortvloeiende economisch model en het karakter ervan – bleef – al dan niet bewust – afwezig uit de discussies. De socialistische elementen van de Chinese economie zijn beperkt gebleven tot de overheidsondernemingen en de macro-economische controle.[41] In feite werd de Chinese overheidseconomie beschouwd als de basis waarop de overheid haar economische ontwikkeling kon grondvesten. Ze is echter geenszins een na te volgen model geworden voor andere delen van de economie. De theoretische discussies en het concrete beleid wezen allebei in de richting van een ‘markteconomie Amerikaanse stijl’ als doelstelling van de Chinese hervormingen.[42] Aangezien zowel het economieonderwijs als de nationale economie op zijn Amerikaans zijn uitgebouwd, werden veel economisten die in de VS getraind waren in de neoliberale economie, naar China uitgenodigd. Stilaan verwierven zij de macht om het economieonderwijs in de belangrijkste academische instellingen van het land te hervormen. Dat zij voorstanders waren van een neoliberale economie in China heeft niet alleen de marginalisatie van de marxistische economische leer in de hand gewerkt, maar ook een generatie universitairen gevormd die een blind geloof hebben in het neoliberalisme. Dat overheidsondernemingen per definitie inefficiënt werken was voor deze generatie dan ook vanzelfsprekend en onrechtstreeks vormde dat een bedreiging voor het bestaan van de socialistische elementen in de markteconomie. Op de koop toe werd het concept van het socialisme omgevormd tot een reeks abstracte begrippen zoals ‘gelijkheid’ en ‘rechtvaardigheid’. De onderliggende gedachte is dat de kapitalistische kenmerken van het vermarktingsproces moeten worden versterkt door het socialisme theoretisch in diskrediet te brengen.
De economische structuur is de basis van politiek en ideologie. Als het kapitalistische privé-bezit de bovenhand krijgt in de economie, zullen de veranderingen in de eigendomsstructuur en in de klassenstructuur onvermijdelijk weerspiegeld worden op theoretisch en ideologisch vlak en ook in het politiek beleid. Sinds 2004 is de trend om de openbare eigendom en de planeconomie aan te klagen, de kern gaan uitmaken van de theoretische en ideologische debatten. De rechtse krachten zijn ondertussen zeer bedreven geworden in het ombuigen van een of ander onderwerp naar een openbare consensus via de media die ze controleren. Op die manier kunnen zij druk uitoefenen op de regering om haar beleid te veranderen. We kunnen dit illustreren aan de hand van een reeks debatten in het verleden: het debat over de management buy-outs[43] van overheidsondernemingen in 2004, het debat over de neoliberalisering van het economieonderwijs in 2005, het debat over de richting die de hervorming moest inslaan in 2006, het debat over het al dan niet weerhouden van het democratisch socialisme als doel voor de hervorming in 2007, het debat over universele waarden en het ‘08 Charter’ in 2008 enzovoort. Het essentiële punt in al die debatten is steeds of China het socialisme moet opgeven of handhaven. Elk debat vertrok vanuit een concreet beleid en breidde daarna uit naar de kernbegrippen van het socialisme. Op dat punt aanbeland, moesten de partij- en regeringsleiders een einde maken aan het debat. Daarnaast hebben de pogingen van de Partij en de regering om zowel bij links als bij rechts voldoende steun te verzamelen, discrepanties veroorzaakt tussen socialistische retoriek en kapitalistisch beleid. Zulk opportunisme zet de deuren wagenwijd open voor alle mogelijke ideologische trends die het socialisme aanklagen en privatisering voorstellen.
Het huidige debat over guojinmintui onthult de verdergaande privatisering en de continue klassenstrijd in China. De rechterzijde heeft dit debat gelanceerd. Ze wil de uitwerking van het beleid theoretisch beïnvloeden, komaf maken met de openbare eigendom, managers desgevallend de mogelijkheid bieden misbruik te maken van de openbare rijkdom door privatisering van de overheidsondernemingen, het transnationale kapitaal de controle geven over de Chinese economie, en uiteindelijk de overheidseconomie volledig los laten – het laatste socialistische element in China. Het huidige debat heeft aardig wat invloed op het Chinese beleid met betrekking tot de verhouding tussen de overheids- en de privé-economie. Op 25 januari 2010 bijvoorbeeld heeft het Comité voor Toezicht en Administratie van Overheidsactiva van de Overheidsraad 129 centrale overheidsondernemingen de opdracht gegeven hun hotel- en restaurantbusiness te reorganiseren of zich zelfs binnen drie tot vijf jaar uit deze sector terug te trekken. Op 18 maart 2010 eiste het Comité van 78 centrale overheidsondernemingen die naast hun kernbusiness ook actief waren in de vastgoedsector, deze sector te verlaten zodra ze hun lopende ontwikkelingsprojecten hadden afgerond. Op 13 mei 2010 werd een document vrijgegeven met als titel Voorstellen van de Overheidsraad voor de aanmoediging en begeleiding van privé-investeringen met het oog op een gezonde ontwikkeling. Deze voorstellen houden in dat de regering de actieradius en de omvang van de privé-investeringen zou vergroten, privé-investeringen in basisindustrieën, infrastructuur en financiële sectors zou aanmoedigen en begeleiden, en privévastgoedondernemingen de toestemming zou geven voor de bouw van betaalbare woningen, openbare huurwoningen en andere door de overheid gesubsidieerde woningen.
Het is duidelijk dat onder de huidige voorwaarden het socialisme met Chinese kenmerken dreigt te ontwikkelen tot kapitalisme. In de loop van de ontwikkeling van de Chinese markteconomie, en met de groeiende diversificatie van de economische belangen en het recht op spreken, zal er meer en meer gedebatteerd worden over theorie en politiek beleid, met als centrale vraag of China al dan niet aan het socialisme moet vasthouden. De rechtse krachten zullen onvermijdelijk nieuwe onderwerpen introduceren om verdere privatisering te promoten. Maar zolang de Communistische Partij van China aan de macht is, zullen de socialistische nalatenschap en retoriek niet verdwijnen. Sommige socialistische elementen werken nog goed: er zijn gigantische overheidsondernemingen, het banksysteem is in handen van de overheid, de openbare grondeigendom staat ingeschreven in de grondwet, de nationale economische plannen worden nog altijd uitgevoerd. In het algemeen zijn we relatief optimistisch over de verdere ontwikkeling van China’s eigendomsstructuur. Zonder radicale beleidsveranderingen zal het aandeel van de economie in overheidshanden ondanks enkele schommelingen relatief stabiel blijven in de toekomst.
Om te beginnen is het topkader van de communistische partij zich heel goed bewust van de noodzaak de dominante rol van de overheidseconomie te behouden in het socialistisch systeem met Chinese kenmerken. Zo heeft bijvoorbeeld vicevoorzitter Jinping Xi gezegd dat overheidsondernemingen van belang zijn voor de opbouw van een gematigd welvarende samenleving in al haar facetten (Quanmian Jianshe Xiaokang Shehui). Hij noemde ze belangrijke steunpilaren voor de opbouw van het socialisme met Chinese kenmerken, een belangrijke basis waarop de CPC haar leiderschap kan handhaven en een belangrijk terrein waar de basistheorieën van de CPC kunnen in praktijk gebracht worden. De 4e Plenaire Zitting van het 17e Centraal Comité van de CPC heeft in 2010 beslist zich in te zetten voor de garantie en de verbetering van het welzijn van het volk. De omvorming van het economische ontwikkelingspad werd de centrale doelstelling voor de komende vijf jaar. Daarnaast werd op deze zitting herbevestigd dat het economisch basissysteem van het socialisme zou worden gehandhaafd en verbeterd. Op beleidsvlak zal bijzondere aandacht besteed worden aan de verbetering van het welzijn van het volk, de perfectionering van de huidige eigendomsstructuur en het vinden van oplossingen voor verscheidene sociale conflicten die in de loop van het snelle vermarktingsproces de kop opsteken. Zonder de deelname van de overheidseconomie kunnen deze doelstellingen niet bereikt worden. Op de 4e Zitting van het 11e Nationaal Volkscongres van 2011 beklemtoonde Bangguo Wu, voorzitter van het Permanent Comité van het Nationaal Volkscongres, dat China geen meerpartijensysteem zou invoeren waarin partijen om beurt regeren of dat pluralisme niet als leidend beginsel zou worden aangenomen. Hij sloot de mogelijkheid van de scheiding der machten of de invoering van een tweekamer- of federaal systeem uit en zei heel duidelijk dat er niet werd gedacht aan privatisering. Deze verklaring bewijst eens te meer dat de Chinese regering zal vasthouden aan haar socialistische kenmerken.
Ten tweede is het moeilijk om de huidige overheidseconomie verder te privatiseren. Uit financiële verslagen blijkt dat de overheidsondernemingen het op alle vlakken goed doen. Privatisering zou dus zowel onpraktisch als onverantwoord zijn. Het merendeel van de bestaande overheidsbedrijven is op de beurs geïntroduceerd of is erg groot. Ze zijn vooral actief op het vlak van kapitaals- of technologie-intensieve industrieën. Tachtig procent van de activa met hoge kwaliteit van de centrale overheidsondernemingen zijn geconcentreerd in beursgenoteerde bedrijven en hebben een hoge marktwaarde. De overdracht van de eigendomsrechten van de niet-beursgenoteerde bedrijven moet gebeuren op een speciaal daartoe aangeduide markt en door middel van openbare veiling. Er is onvoldoende privékapitaal in China om al deze overheidsbedrijven op te kopen. Al sinds het debat over de management buy-outs van overheidsbedrijven in 2004 van start ging, is heel de samenleving zeer voorzichtig geweest vanwege de ingewikkelde manipulaties van managers van overheidsbedrijven om openbare activa om te zetten in privéactiva.
Bovendien zijn de werknemers in de overheidsondernemingen sterk gekant tegen privatisering. Ter illustratie: in juli 2009 protesteerden de werknemers van de IJzer en Staalgroep Tonghua massaal tegen de overname van hun onderneming door het privébedrijf Jianlong. Tijdens de staking sloegen een groep verontwaardigde werkers de door Jianlong aangeduide topmanagers dood. Deze gebeurtenis dwong de provinciale regering van Jilin om het initiële privatiseringsplan op te bergen. Meteen schoten in andere delen van het land tal van antiprivatiseringsbewegingen op. Sommige daarvan slaagden er in zekere mate in de verdere privatisering van overheidsondernemingen een halt toe te roepen.[44] Daarom is het, gezien de competitiviteit van de overheidsbedrijven op de markt en het groeiende verzet van de werknemers, voor managers van overheidsbedrijven niet gemakkelijk om zich als voorheen openbare activa toe te eigenen door de eigendomstructuur te hervormen. Ondertussen heeft het groeiende nationalisme ook buy-outs door transnationaal kapitaal bemoeilijkt.
Ten derde steunen hooggeplaatste partijleiders het Chongqingmodel. Sinds 2002 zijn in de stad Chongqing de acht via reorganisatie tot stand gekomen investeringsbedrijven in overheidshanden erin geslaagd de activiteiten te scheiden van de overheidsadministratie. Dat betekent dat de activiteiten onafhankelijk zijn van de administratieve bevelen van de regering en ook niet op financiële steun van de regering kunnen rekenen. Dit beleid heeft gezorgd voor een goed evenwicht tussen langetermijnactiva en -passiva, tussen cash inflow en outflow, en ook tussen input en output. Van 2002 tot eind 2009 groeide de waarde van de productieve activa in overheidshanden van 170 miljard naar 900 miljard yuan. Deze stijging biedt de regering van Chongqing nieuwe mogelijkheden: belastingreductie, investeringen in onderwijs, daling van de grondrente. Het verhaal van Chongqing bewijst de voordelen van een overheidssector in een markteconomie.
Hoewel overheidseigendom niet noodzakelijk socialistische eigendom betekent, zijn wij van mening dat overheidseigendom een vorm van openbare eigendom kan aannemen. Nu hebben de werknemers in de overheidssector niet alleen een betere positie, zoals blijkt uit het voorbeeld van de IJzer- en Staalgroep Tonghua, maar krijgen ze ook betere lonen. Zoals blijkt uit Tabel 2 is ondanks de invloed van de economische crisis de jaarlijkse compensatie per persoon voor werknemers in niet-privébedrijven (danwei) nog altijd hoger dan die van hun collega’s in privéondernemingen (periode 2008-2010). Hoewel de productieverhoudingen in de overheidssector niet fundamenteel verschillen van die in de privésector (beide hebben bijvoorbeeld bepaalde kenmerken van het Fordisme aangenomen), blijkt overheidseigendom op het vlak van de inkomensverdeling voordeliger te zijn voor de werkers. Deze voordelen zouden in de loop van de hervorming moeten gevrijwaard worden.
===================================================================================
Tabel 2. Jaarlijkse compensatie per persoon van stedelijke werknemers in verschillende soorten ondernemingen
Jaar | 2008 | 2009 | 2010 |
In overheidsbezit (yuan) |
31005 |
35053 |
39471 |
In gemeenschappelijk bezit (yuan) |
18338 |
20958 |
24430 |
In privébezit (yuan) |
17071 |
18199 |
20759 |
Bronnen: Nationaal Bureau van de Statistiek van China, 2010ba, 2010cb, 2011ac, 2011bd.
- a. Nationaal Bureau van de Statistiek van China, 2010b, “Major Data on Annual Average Compensation of Employees in Urban Privately Owned Units (2009)”, http://www.stats.gov.cn/tjfx/jdfx/t20100716_402657779.htm.
- b. Id. 2010c, “Major Data on Annual Average Compensation of Employees in Urban Non-Privately Owned Units (2009)”, http://www.stats.gov.cn/was40/reldetail. jsp?docid=402657787.
- c. Id. 2011a, “Major Data on Annual Average Compensation of Employees in Urban Privately Owned Units (2010)”, http://www.stats.gov.cn/was40/reldetail. jsp?docid=402722862.
- d. Id. 2011b, “Major Data on Annual Average Compensation of Employees in Urban Non-Privately Owned Units (2010)”, http://www.stats.gov.cn/tjfx/jdfx/t20110503_402722855.htm.
Opmerkingen: Gegevens van andere soorten eenheden die niet in privéhanden zijn, worden hier niet weergegeven. Daaronder bevinden zich eenheden waarin de overheid een participatie heeft, bijvoorbeeld gemengde bedrijven met de overheid als belangrijkste aandeelhouder.
===================================================================================
Historisch gezien blijkt ook dat de nationalisering van een privéonderneming een van de efficiëntste manieren is om een overheidseconomie te creëren. Als het aandeel van de Chinese economie in overheidshanden lager zou zijn dan 15%, zou het uiterst moeilijk zijn om het socialisme in China te herstellen, zelfs voor een leider die geloofde in het socialisme. Daarom mikken de linkse verdedigers van guojinmintui op de handhaving van het socialistisch economisch systeem.
We willen hier ook opmerken dat overheidseigendom niet hetzelfde is als openbare eigendom: alleen onder welbepaalde voorwaarden kan de eerste vorm overgaan in de tweede. En deze voorwaarden omvatten minstens de volgende drie: 1.Wat betreft de productieverhoudingen, zouden de productiemiddelen het eigendom moeten zijn van de gemeenschap en het volk zou een gelijke positie in de eigendom moeten bekleden. In het concrete arbeidsproces zou er geen tegenstelling mogen zijn tussen kapitaal en arbeid. 2.Wat betreft de verdeling binnen de ondernemingen zou elke werknemer, ook de managers, loon naar werk moeten krijgen; binnen heel de samenleving zouden de winsten en opbrengsten van differentiële rentes ten gevolge van de monopoliepositie van overheidsondernemingen moeten verdeeld worden onder het volk. 3. Op het vlak van management en planning zou de overheid, die de leiding heeft over de nationale economie, de activa in overheidshanden efficiënt moeten besturen in overeenstemming met de wil van de samenleving en ervoor zorgen dat zij de gemeenschappelijke belangen van het volk vertegenwoordigen. Deze belangen moeten vooraan staan bij de bepaling van het evenwicht tussen verschillende types en groottes van ondernemingen en tussen centrale en regionale plannen. Binnen individuele ondernemingen kunnen werknemers en andere belanghebbenden daadwerkelijk en op democratische basis deelnemen aan het management.
Onder het huidige marktregime, nu de overheidsondernemingen worden hervormd en gereorganiseerd, worden de lonen van topmanagers bepaald volgens de marktwaarde terwijl gewone werknemers werk moeten aannemen dat niet gepast bezoldigd wordt, wat de inkomenskloof binnen de overheidsbedrijven heeft vergroot. Ondertussen is het bureaucratisch systeem binnen de overheidsondernemingen zo hiërarchisch gestructureerd dat gewone werknemers het recht op deelname en inspraak worden ontnomen. Er is geen groot verschil tussen het loonsysteem in overheidsbedrijven en het systeem van loon/arbeid in de privéondernemingen. Al deze factoren hebben de motivatie van de overheidswerknemers getemperd en dus een slechte invloed gehad op de efficiëntie. Bovendien hebben de overheidsbedrijven jarenlang onvoldoende inkomsten gegenereerd. Het proces van de zhuada fangxiao-hervorming – dat wil zeggen grote bedrijven in overheidsbezit houden en kleine bedrijven privatiseren – heeft het aandeel van de arbeidskrachten in overheidsbedrijven uitgehold. Aangezien de hervormingen het moreel van de werknemers in overheidsbedrijven hebben aangetast en ze er niet in geslaagd zijn de externe belanghebbenden te belonen en het aantal arbeidskrachten hebben doen dalen, is het vrij logisch dat de hervorming van de overheidsbedrijven weinig steun krijgt van de massa’s.
Onder het socialisme is het noodzakelijk dat het managementssysteem van de overheidseconomie wordt hervormd en geperfectioneerd in overeenstemming met de vereisten van de openbare eigendom: de inkomsten van de overheidsondernemingen moeten naar de overheid gaan, de lonen van de managers moeten worden aangepast, het moet worden verboden de hervorming van de overheidsondernemingen te gebruiken voor persoonlijk gewin en in het bijzonder moet economische democratie binnen de overheidsondernemingen de regel worden. Alleen als we die stappen volgen kunnen de overheidsbedrijven uitgroeien tot echte eenheden die de rechten en belangen van de werkers vertegenwoordigen. Al die stappen weerspiegelen de voorwaarden en de voordelen van het socialistisch systeem. In dit praktisch proces dat moet uitmaken of het economisch basissysteem van het socialisme al dan niet moet worden opgegeven, zijn de confrontaties tussen de economische machten zeer reëel. Theoretische studie en propaganda is belangrijk, maar ideologische retoriek wordt zinloos als de socialistische campagne geen praktische macht heeft. Met de verdere uitdieping van de wereldwijde kapitalistische crisis en de bewustwording van de Chinese werkende klasse en haar toenemende organisatie, zijn de veranderingen in de socio-economische structuren een baken op de weg naar een socialistische toekomst.
Fusheng Xie (xiefusheng@ruc.edu.cn), School voor Economische Wetenschappen, Renmin Universiteit van China, Beijing.
An Li (anl@econs.umass.edu) en Zhongjin Li (zhongjin@econs.umass.edu) werken aan het Department Economische Wetenschappen van de Universiteit van Massachusetts, Amherst? Verenigde Staten van Amerika.