Has China won? Heeft China al gewonnen?

Boekbespreking

Volgens Kishore Mahbubani, de spraakmakende publicist uit Azië, is de rivaliteit tussen de VS en China van historische betekenis. Mocht ze verder uit de hand lopen dan zal ze de twee hoofdrolspelers, maar beslist ook de rest van de wereld, niets dan ellende brengen.

Has China won? Heeft China al gewonnen? Het is voor sommigen in het Westen blijkbaar een bange vraag. De scherpzinnige en eigenzinnige Mahbubani poogt als ‘mens van goede wil’ een voor alle partijen min of meer geruststellend antwoord te geven.

Een appèl op twee wereldmachten

Tegelijk wil hij de ramp helpen voorkomen die zich voltrekt als het tot een regelrechte botsing komt tussen de VS en China. Mahbubani heeft verschillende bestsellers over wereldpolitiek geschreven. Hij was minister van Buitenlandse Zaken in Singapore, 33 jaar lang diplomaat, waarvan 10 als ambassadeur voor Singapore bij de VN en hij is 15 jaar professor politicologie. Dat geeft hem enig recht van spreken. Hij heeft adviezen zowel voor de VS als voor China, nadat hij hen eerst heeft uitgelegd welke fouten ze volgens hem precies gemaakt hebben en dreigen te continueren.

1,7 miljard mensen en de rest

De auteur gaat rond de tafel zitten, zowel met de Amerikanen als met de Chinezen. Hij daagt hen uit, spreekt hun als een leraar toe, en is ‘in hun eigen belang’ niet mals voor ze. Mahbubani verdeelt zijn hoofdstukken met suggestieve titels netjes over de protagonist en de antagonist. Met ‘de grootste strategische fout van Amerika’, ‘kan Amerika een radicale ommezwaai maken?’, ‘de aanname van deugdzaamheid’ richt hij zich tot de VS. De onderdelen over ‘de grootste strategische fout van China’, ‘is China expansionistisch?’ en ‘moet China democratisch worden?’ houden adviezen in voor China. Ze laten ook andere visies zien op het Middenrijk dan de tegenwoordig gangbare. Hopelijk zijn er nog genoeg westerse lezers benieuwd naar wat Mahbubani te melden heeft over Hongkong, Taiwan, de Zuid-Chinese Zee, Xinjiang, de aanpak van Covid-19, Xi Jinping en de Chinese beschaving. De auteur probeert in te schatten hoe belangrijke landen in de regio zullen reageren op de ontwikkeling van de verhouding tussen de VS en de Volksrepubliek. Voor wie zullen zij kiezen? In het laatste hoofdstuk komt Mahbubani tot ‘een tegenstrijdige conclusie’. Zijn paradox is dat de strijd tussen de VS en China onvermijdelijk verdergaat en tegelijk toch kan en moet worden vermeden. ‘Met hun bevolking van samengeteld 1,7 miljard mensen hebben ze die verplichting tegenover de 6 miljard burgers in de rest van de wereld’, zo vindt de auteur. En hij geeft toe: uiteindelijk zal de vraag niet zijn of de VS of China heeft gewonnen, maar ‘of de mensheid heeft gewonnen’.

Waarin Amerika echt niet meer ‘groot’ is

‘Heeft de VS al verloren?’ zou natuurlijk een minder aansprekende titel geweest voor zijn boek, maar Mahbubani waarschuwt en adviseert in de eerste plaats de VS. Hij lijkt zich vooral zorgen te maken dat Amerika op de slechte weg is, aan China al te veel ‘geopolitieke geschenken heeft gegeven’ en het tij niet meer zal kunnen keren. De ex-diplomaat en politicus uit Singapore heeft aan zijn opleiding en zijn loopbaan uiteindelijk een grote bewondering voor de westerse successen overgehouden. Azië dankt volgens hem zijn opkomst aan het feit dat het de waarden en vooral ‘het rationele denken van het Westen heeft overgenomen’. Hij kiest in de grond de kant van het Westen, maar juist daarom vindt hij het zijn plicht de VS de les te lezen. Hij legt de kortzichtigheid, zelfingenomenheid, de nutteloze en zeer vaak gevaarlijke en moorddadige bekeringsijver van de Amerikanen genadeloos bloot. Regelmatig concludeert hij dat de Amerikaanse politici zich niet meer kunnen permitteren of niet in staat zijn om de juiste beslissingen te treffen. De wapenlobby belet hen bijvoorbeeld de miljarden dollars die ze verspillen aan nutteloze oorlogen te investeren in een strijd tegen de armoede in hun land of om hun technologische voorsprong opnieuw groter te maken. De auteur wijdt een hoofdstuk in zijn boek aan de Amerikaanse aannames over de eigen deugdzaamheid. Er is bovendien een appendix over dat onderwerp. Het is een essay van Stephen M. Walt, waarin de Harvard professor uitlegt dat het geloof van veel Amerikanen in de uitzonderlijke waarde van hun land een mythe is.
Mahbubani’s adviezen aan de VS zijn wellicht nuttiger en bruikbaarder voor de Amerikaanse politici en hun bondgenoten, dan de adviezen aan China voor hun Chinese tegenhangers. De ironie wil dat de Chinezen waarschijnlijk meer dan de Amerikanen geneigd zullen zijn om met Mahbubani’s kritieken rekening te houden.

De moeizame strijd om de waarheid

‘China is altijd onhandig geweest in het uitleggen of verdedigen van zijn standpunten’, merkt Mahbubani op. Hij vindt het ‘moeilijk om een goede woordvoerder te vinden die de Chinese visies doeltreffend, met de nodige humor en scherpzinnigheid, kan toelichten’. De oprichter van Huawei is volgens hem zo iemand. Toch zal de auteur wel beseffen dat de machtsverhoudingen in de wereld het werk van de Chinese woordvoerders extra bemoeilijkt. Inlichtingendiensten, zoals die van de Five Eyes (Amerika, Australië, Canada, Nieuw-Zeeland en het Verenigd Koninkrijk) en de grote Angelsaksische media bepalen wat waar is, of de moeite waard, en wat niet. ‘Onwaarheden over China komen tot stand en worden breed geaccepteerd omdat ze worden voortgebracht door een uniek ecosysteem waartoe de beste inlichtingendiensten en de beste kranten van de wereld behoren’. Als voorbeeld legt Mahbubani uit hoe de mythe in de wereld kwam dat Xi Jinping zijn belofte over de militarisering van de Zuid-Chinese Zee zou hebben gebroken, en hoe de nochtans goed geïnformeerde westerse elite aan dat foute verhaal vervolgens geloof ging hechten en het verder vertellen. In de epiloog die alleen bij de Nederlandse editie zit weerlegt Mahbubani twee hardnekkige (en geloofde) onwaarheden over China en COVID-19: het verhaal over de doofpot in het begin en dat over de willekeurige verspreiding vanuit China. Ook wil de voormalige Singaporese diplomaat een paar pogingen doen om betreffende andere thema’s zelf een en ander recht te zetten en de Chinese visie geloofwaardig over te brengen. De feiten en argumenten die hij daarbij aandraagt zijn de ene keer al overtuigender dan de andere.

Be careful what you wish for

Hij maakt duidelijk dat China, tegen zijn zin en uit zelfverdediging militaire maatregelen treft in de Zuid-Chinese Zee, en dat deze reactie is uitgelokt door een agressieve Amerikaanse marine. De daaropvolgende historische en culturele verklaring voor het feit dat de Chinezen militaire oplossingen altijd zoveel en zo lang mogelijk proberen te vermijden, in tegenstelling tot de Amerikanen, is weliswaar onvolledig, maar wel geloofwaardig. ‘Be careful what you wish for’ houdt de auteur de Amerikanen terecht voor. Als China zou ‘worden zoals de VS’ zou het land er naar streven met militaire middelen zijn wil op te leggen. ‘Van China een democratie maken’, ook al zit de meerderheid van de bevolking daar beslist nog niet op te wachten? Bedenk dan maar dat het een groot geluk is dat Xi Jinping langer de tijd krijgt om schadelijke tendensen in China zelf (corruptie, extremisme à la Bo Xilai, eigenbelang van de provincies) te bestrijden. Of, als het waar is dat democratieën sneller en op een betere manier groeien en welvarend worden, besef dan dat volgens die redenering een democratisch China de VS nog sneller zal overvleugelen dan nu al het geval zal zijn.

Wanneer komen de Chinezen?

Mahbubani’s ‘pro deo verdediging’ van China is echter ook af en toe zwak. Dat China niet op oorlog en expansie uit is vanwege zijn historische staat van dienst en zijn confucianistische mentaliteit, zal diegenen die beweren dat ‘communistisch China zich vandaag wel degelijk voor oorlog opmaakt’ niet ontwapenen. De auteur heeft het wel bij voortduring over de opleiding en de selectie van geweldige leiders en ambtenaren in China, maar geeft weinig concrete voorbeelden van het parcours dat ze hebben moeten doorlopen. Hij heeft een hoge pet op van de Chinese intellectuelen, maar zijn boek wemelt vooral van wat westerse analisten en Chinakenners te vertellen hebben, en echt niet van analyses van Chinese waarnemers. Zhang Weiwei en Eric Li van Fudan University worden in het dankwoord vernoemd, maar verder nergens in het boek zelf geciteerd. In zijn vorige boek ‘Is het Westen de weg kwijt?’ (2018) wond Mahbubani er zich over op dat gerespecteerde westerse magazines ‘blijkbaar geen Aziatische auteurs vinden die de moeite waard zijn om aandacht te geven…waarschijnlijk omdat ze niet het westerse wereldbeeld delen’. Zou het kunnen dat hij zelf ook wel eens nalatig is op dit punt?

Chinese overmoed

Mahbubani’s kritieken op China zijn interessant. De voornaamste fout die de leiders van het land volgens hem hebben gemaakt is hun overmoed na de kredietcrisis van 2008 en hun onderschatting van de veerkracht van de VS. Dat heeft geleid tot roekeloos beleid in de Zuid-Chinese Zee, nog onvoorzichtiger dan dat van andere gegadigden voor eilandjes en exclusieve economische zones. Overmoed leidde er toe dat sommigen hooghartig de bezwaren gingen negeren die buitenlandse ondernemers uitten over de geslotenheid van de Chinese markt en de druk om westerse technologie af te staan. Het heeft Amerikaanse bondgenoten van China wat wanhopig gemaakt en, wat erger is, de zakenwereld vervreemd, zelfs zo dat Trump het relatief gemakkelijk had om ondernemers mee te krijgen voor zijn handelsoorlog. Hoe kon dat gebeuren? De auteur ziet drie mogelijke verklaringen: sommigen waren na 2008 ‘duizelig van het succes’ dat China boekte bij de omgang met de financiële crisis terwijl de kapitalistische landen wegzakten, Amerika achterna. De centrale leiding in het tijdperk Hu Jintao kon niet op tegen de lokale besturen. Die werkten kortzichtig hun eigen agenda af. Niets wat onder de krachtige aanvoering van Xi Jinping niet kan worden hersteld.

Berekend risico?

De kritiek op China is dus over het algemeen relatief mild. Dat zal de auteur misschien niet in dank worden afgenomen in het huidige westerse klimaat waarin Beijing bashing niet alleen aan de orde is, maar zelfs geëist wordt. Helemaal riskant zal de vergelijking zijn die hij maakt tussen de handelswijze van de VS in het Midden-Oosten en het beleid van China met de Oeigoeren in Xinjiang. Mahbubani veroordeelt het Amerikaanse beleid als de zwaardere schending van de mensenrechten van de twee. De Verenigde Staten hebben immers duizenden islamieten, vaak onschuldige burgers, gefolterd en gedood, duizenden bommen op de landen daar laten vallen. Ze hebben verdachten ontvoerd en door bondgenoten laten folteren en andere (al of niet vermeende) terroristen buitengerechtelijk geëxecuteerd. China heeft honderdduizenden moslimburgers enkel vastgezet. Wel moeten ze allebei hun aanpak wijzigen en zeker ophouden met elkaar te berispen. Mahbubani’s afweging zal kwaad bloed zetten in bepaalde kringen. Is dat de reden waarom hij de bewering over ‘honderdduizenden moslims in heropvoedingskampen’ niet bestrijdt en genoegen neemt met het zinnetje ‘er zijn genoeg mediaberichten die dat bevestigen’. Toch zou het heel goed kunnen dat ook deze bewering valt in de categorie ‘breed geaccepteerde en op last van inlichtingendiensten verspreide onwaarheden’. Het is natuurlijk mogelijk dat de Singaporese ex-diplomaat weet dat hij toegevingen moet doen om gehoord te worden of acceptabel te zijn. Hij beseft terdege dat dit soms nodig is. Vaak genoeg heeft hij het over politici in de VS en in China die zich bepaalde standpunten of maatregelen gewoon niet kunnen veroorloven omdat ze op politieke zelfmoord zouden neerkomen. Er is echter een andere verklaring mogelijk, waarover zo dadelijk meer.

Tweemaal niet te onderschatten

In ieder geval biedt het boek ‘Has China won?’ belangwekkende en prikkelende inzichten en een heleboel nuttige informatie. Zo voert Mahbubani een gefundeerd pleidooi voor stellingen zoals ‘geopolitiek is ook een kwestie van cultuur’ en ‘in de wereldpolitiek spelen persoonlijkheden een grote rol’. Het hoofdstuk over de keuze die de landen voor of tegen China of de VS zullen maken bevat waardevolle beschouwingen over culturele gevoeligheden waar wij Europeanen met onze meestal beperkte kennis van de Aziatische geschiedenis en beschavingen ons voordeel mee kunnen doen. Dat individuele karakters de geschiedenis een handje kunnen helpen laat de auteur zien als hij beschrijft hoe het kwartet Nixon, Kissinger, Mao, Zhou de ommekeer in de relatie tussen de VS en China heeft weten door te drukken, tegen het wenkbrauwfronsen van vrienden en bondgenoten in. Soms laat Mahbubani zich verleiden om een te groot gewicht toe te kennen aan de rol van een persoon. Zo zou de Singaporese leider Lee Kuan Yu er in zijn eentje, door een goed gesprek met Deng Xiaoping, voor gezorgd hebben dat de communistische partij van China haar zusterpartijen in Zuidoost-Azië niet langer steunde. In werkelijkheid valt er veel voor te zeggen dat hier vooral andere factoren een rol speelden: de nauwgezette en volgehouden toepassing van het principe van niet-inmenging, of de conclusie dat de revolutie exporteren misschien in bepaalde omstandigheden een zekere winst kan opleveren, maar toch vooral contraproductief werkt (lessen van de relatie die de Sovjet-Unie had met haar satellietstaten, maar ook van de Franse revolutie).

Wat wil China echt en waarom?

Mahbubani maakt nog meer inschattingen die op zijn minst discutabel zijn. De twee voornaamste zijn dat ook China erop uit zou zijn om de VS van de eerste plaats te verdringen en dat de C in CPC niet staat voor communistisch, maar eerder voor confucianistisch. Deze twee gedachten leiden tot tegenstrijdigheden in de redeneringen van de auteur. We vragen ons af waarom hij dat niet ziet. Is het zoals al gezegd omdat hij de lezers niet tegen zich in wil nemen, of is er een andere reden voor? Wij mikken op dat laatste als we de samenhang tussen de twee bekijken.

Niet tegenstrijdig, of toch?

De auteur schrijft: ‘een centrale boodschap van dit boek is dat de Chinese leiders… geen zendingsdrang hebben en de wereld niet willen overnemen… de Chinese leiders kunnen gemakkelijker met een diverse wereld omgaan’. Hij citeert met instemming Xi Jinping: ‘beschavingen hoeven niet met elkaar te botsen… samen kunnen we de tuin van de wereldbeschavingen kleurrijk en levendig houden’. De titel van het boek echter suggereert dat China er wel degelijk op uit zou zijn om te winnen, m.a.w. ‘nummer één van de wereld te worden’ en de baas over ons allemaal te spelen (zoals de Amerikaanse paranoia het wil). Als Mahbubani in het laatste hoofdstuk vijf non-contradicties beschrijft, terreinen waarop de twee partijen geen strijd hoeven te voeren en waarop ze hoognodig moeten en kunnen samenwerken, voelt hij zich toch verplicht om bij elk van de vijf, naast voorbeelden van Amerikaanse, ook voorbeelden van Chinese onwil te geven. Helemaal op het eind worden de VS en China allebei vermanend toegesproken dat ‘ze zich niet mogen blijven focussen op hun verschillen’ om het voortbestaan van de mensheid niet in gevaar te brengen. Zou het dan toch waar zijn dat China zich even schuldig maakt aan grootmachtenpolitiek, want ‘wereldmachten zijn nu eenmaal zo’?

Yin en yang

Dat is alleen begrijpelijk als je de motivering van de Chinese leiders negeert en totaal geen geloof hecht aan hun herhaalde verklaring van trouw aan het communisme en het daarmee samenhangende gebod om in de eerste plaats de belangen van de bevolking te dienen (en niet uit te zijn op macht). Volgens Mahbubani heeft Deng Xiaoping China gered toen hij ‘het communisme liet vallen’. Hij ziet het Chinese succes vooral als een kwestie van pragmatisme en cultuur, want China is een beschaving en Mahbubani is er heilig van overtuigd dat beschavingen meer dan alle ander vormen van samenleving veerkrachtig zijn. ‘Amerika vecht niet met een ouderwetse communistische partij, maar met een van de oudste en sterkste beschavingen in de wereld. En als sterke, veerkrachtige beschavingen zich herstellen doen ze dat met veel kracht en energie’. Mahbubani wenst geen rekening te houden met de mogelijkheid dat het succes van China zou kunnen voorkomen uit een combinatie van marxisme, vrije markt met staatsmacht, en eeuwenoude beschaving. Misschien zou hij dat eens moeten overwegen. Het zou immers een mooi staaltje zijn van de relatie tussen yin en yang zoals een van de weinige Chinese waarnemers in zijn boek die definieert: ‘tegengestelden die ook onderling afhankelijk zijn’.

Conclusie

Het boek is zeer inspirerend door de masterclass diplomatie en geopolitiek die Mahbubani, een deskundige met een levenslange ervaring, geeft. Interessant en nuttig zijn ook die lessen in dit boek waarvan de titel zouden kunnen zijn ‘de Aziatische cultuur, een grote onbekende’. Uiteindelijk moeten we blijven zoeken en uitkijken naar publicaties over de Chinese politiek uit Chinese bronnen zelf, van mensen die goed aanvoelen wat voor ideeën, feiten, argumenten het westerse publiek kunnen overtuigen of juist afstoten. Mahbubani doet al een zeer verdienstelijke poging. Daarom is zijn boek in elk geval een eerste basiswerk om een andere, correctere en slimmere kijk op China te krijgen.

Has China Won? The Chinese Challenge to American Primacy van Kishore Mahbubani, uitgegeven bij Public Affairs, New York, 2020
https://www.publicaffairsbooks.com/titles/kishore-mahbubani/has-china-won/9781541768123/
Heeft China al gewonnen? van Kishore Mahbubani, Nederlandse vertaling Ronnie Boley, uitgegeven bij Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2020
met een Epiloog: Bij de Nederlandse editie, over de verschillen in aanpak van COVID-19.
https://www.nieuwamsterdam.nl/boek/Heeft-China-al-gewonnen-T492.html

3 comments for “Has China won? Heeft China al gewonnen?

  1. De opmerking van de boekbespreking dat Mahbubani’s ‘pro deo verdediging’ van China zwak is, is eigenaardig. Volgens deze logica kan de verdediging enkel sterk zijn als China zich ontbindt tot tientallen regimes en zich schikt naar de belangen van hun buitenlandse broodheren.

    “Dat China niet op oorlog en expansie uit is vanwege zijn historische staat van dienst en zijn confucianistische mentaliteit, zal diegenen die beweren dat ‘communistisch China zich vandaag wel degelijk voor oorlog opmaakt’ niet ontwapenen.”

    Een juiste observatie. Maar zulke beweringen vertrekken vanuit de eigen oorlogzuchtige en expansionistische cultuur en geschiedenis. Is China ook uit op oorlog en expansie? Dan moeten we kijken naar haar capaciteit, geschiedenis en intentie.

  2. Capaciteit
    Het vermogen tot oorlog en expansie is inherent aan elke grootmacht. Dus ja.

    Geschiedenis
    Het land China (Qin-dynastie) begint in 221 v. Chr. en heeft sindsdien veel oorlogen gekend. De aanleiding is altijd een conflict met een aanpalend regime. Er is geen enkel bewijs van een Chinese expansionistische oorlog met een niet-aanpalend regime. Dit geldt ook voor communistisch China.

    Intentie
    Het Chinese buitenlands beleid is vreedzame coëxistentie en is opgenomen in de grondwet. Een intentie is natuurlijk maar een belofte en is geen harde garantie. De reële garantie is dat China meer te verliezen heeft dan het kan winnen als gevolg van een expansionistische oorlog. Heel de Chinese maatschappij (ook de grootste havikken binnen het leger) is doordrongen van deze logica.

  3. Volgens de Chinese filosofie zijn er gedragsregels tussen grootmachten en kleine landen. Grootmachten moeten zich welwillend gedragen. Kleine landen moeten zich wijs gedragen. Welwillend betekent kleine landen helpen in hun ontwikkeling. Wijs betekent grootmachten niet uitdagen. De harde garantie voor kleine landen om geen (militair) conflict met China te hebben, ligt bij henzelf: vermijd confrontatie met de kernbelangen van China.

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *