Ongetwijfeld slaat China hard toe tegen terroristen zoals die van Parijs. De langetermijnstrategie van China is echter een vredespolitiek gebaseerd op economische betrekkingen en niet-inmenging. ‘Onze waarden tegenover die van hen’ zullen we vanuit Beijing niet horen als reactie op de uitnodiging van de terroristen om de beschavingen te laten botsen. Biedt het buitenlandbeleid van China een hoopgevend alternatief of is het een illusie, een foute keuze van prioriteiten?
Daarover ging het Chinadebat op het festival Manifiesta in september in essentie. Twee marxistisch geïnspireerde analisten gaven op de vragen nu eens gelijkgestemde, dan weer uiteenlopende antwoorden. De tweede bijdrage, die van Jo Cottenier, is een bewerking van wat Jo op het debat zelf heeft naar voren gebracht en staat hieronder. Ze wordt gevolgd door enkele vragen uit het publiek. De bijdrage van Jenny Clegg vindt u hier.
Jo Cottenier is lid van de Nationale Raad (de leiding) van de PVDA van België. Hij publiceert over economische kwesties en China is een belangrijk thema in zijn takenpakket.
Wij publiceren een uitgebreid verslag in twee delen. Het eerste deel verscheen enkele dagen geleden.
Bijdrage van Jo Cottenier
Met de hervormingspolitiek heeft China een stormachtige ontwikkeling gekend maar het land heeft daardoor ook een vrij hybride vorm van socialisme ontwikkeld. In 65 jaar socialistische samenleving is er een ongelooflijke weg afgelegd, van straatarm land tot de grootste handelsnatie en de tweede economische macht ter wereld. China heeft de groep van de armste landen verlaten en is toegetreden tot de groep van landen met middelmatig inkomen. De Human Development Index tussen 1980 en 2012 heeft het elk jaar weer bewezen: er is een onvergelijkbare prestatie geleverd op het vlak van huisvesting, werk en gezondheidszorg voor vrouwen, hongerbestrijding enz. Op al dit soort terreinen presteert China beter dan buurland India, waarmee het enigszins vergelijkbaar is door het grote inwonertal en de achterstandssituatie waarvan beide landen vertrokken zijn. China had zijn successen niet kunnen behalen zonder zich in eerste instantie te bevrijden uit de imperialistische wereldorde. Dat was een voorwaarde om een eigen, onafhankelijke ontwikkelingskoers te kunnen volgen, ook al was die niet altijd rechtlijnig. Alleen hierdoor kan China vandaag een heel eigen plaats innemen in de wereld en een unieke rol spelen. Die rol is overwegend positief.
Tegelijk moeten er kritische bedenkingen geformuleerd worden bij de binnenlandse ontwikkelingen. Waar China terecht een aantal stappen terug moest zetten in 1978 door een liberalisering en het teruggrijpen naar marktwerking op het platteland, kan men veel vragen stellen bij de volledige omschakeling naar markteconomie en bij de groeiende rol van privékapitaal. In 1993 is er een belangrijke koerswending ingezet, met de keuze voor globale marktwerking en concurrentie, tussen staatsbedrijven en privébedrijven maar ook tussen staatsbedrijven onder elkaar, als drijvende kracht voor de ontwikkeling.
Het debat van vandaag gaat in de eerste plaats over de rol van China in de wereld, en die rol zal in de komende decennia ongetwijfeld nog sterk toenemen. De Chinese economie staat op het punt om die van de Verenigde Staten in omvang voorbij te streven. Zal China erin slagen om wat het noemt ‘een multipolaire wereld’ tot stand te brengen en wat zijn de gevolgen van China’s opgang voor de verhoudingen in de wereld?
1. Een politiek die de soevereiniteit van de staten respecteert
Volgens Xi Jinping zal ‘China nooit hegemonie of expansie nastreven’. Die belofte ontleent veel van haar geloofwaardigheid aan China’s staat van dienst. Die is gekenmerkt door een decennialange consequente toepassing van de Vijf principes van Vreedzame Co-existentie. In 1982 nam China die principes op in zijn grondwet en verklaarde ze tot bindend in zijn buitenlandse betrekkingen. Twee ervan staan nu weer volop in de actualiteit: het ene is ‘respect voor soevereiniteit en territoriale integriteit’, het andere ‘de niet-inmenging in elkaars interne aangelegenheden’.
In het gevecht om in de VN de soevereiniteit van de lidstaten te laten respecteren heeft China nederlagen geleden en lessen geleerd naar aanleiding van de oorlogen in Irak en in Libië. Met zijn toegeeflijke opstelling (mede eisen dat Irak zich aan VN-regels hield in verband met Koeweit, onthouding bij de stemming in de VN over een no fly-zone in Libië) heeft China in de beide conflicten niet kunnen beletten dat de VS en andere westerse landen die twee landen met geweld zijn binnengevallen om er een pro-westers regime te installeren. Daarom heeft China tot hiertoe in de kwestie Syrië systematisch zijn veto gesteld tegen ingrijpen. China eist respect voor het principe dat een wettige regering niet alleen haar bevolking moet beschermen, maar zich ook mag verdedigen tegen binnenlandse opstanden. China krijgt de kritiek dat het daarmee dictators steunt. Een van de bekende controverses gaat over de samenwerking met president Bashir van Soedan. Het Chinese tegenargument is dat buitenlands ingrijpen, of – zoals het vroeger deed – de revolutie exporteren, evenmin een goede oplossing is. De bevolking van elk land zal zijn conflicten met zijn regering zelf moeten uitvechten. De keuze om partijen in een ander land te gaan financieren en bewapenen is maar al te vaak een dekmantel voor imperialistische inmenging gebleken. Denk maar aan onze eigen Belgische geschiedenis van kolonialisme en inmenging in Congo, met de liquidatie van Patrice Lumumba en Pierre Mulele.
Het andere principe in de actualiteit, ‘de niet-inmenging in elkaars interne aangelegenheden’ is niet gelijk aan een beleid van ‘onverschilligheid’. In falende staten, waar een klimaat heerst van chaos en eindeloze burgeroorlogen, probeert China een bemiddelingsrol te spelen en streeft het naar een vreedzame oplossing, eventueel met tussenkomst van de VN of regionale organisaties van staten. Dit is bijvoorbeeld het geval in Syrië, Soedan, Oekraïne, Libië. Het is eveneens het geval voor conflicten tussen staten die zorgen voor een permanente staat van ellende of een gevaar voor de wereldvrede betekenen. Die situaties laten China niet onberoerd. Het ijvert sinds 2005 met meer energie voor vreedzame oplossingen, voor verzachting van de tegenstellingen en ontmijning van conflicten. Voorbeelden zijn: het Israëlisch-Palestijns conflict, de confrontatie tussen Noord- en Zuid-Korea. China neemt deel aan verschillende vredesmissies van de VN, zoals in Soedan of Mali. De tegenstelling met het beleid van het imperialisme is hier overduidelijk: China is hierbij niet uit op eigen voordeel en het weigert systematisch partij te kiezen voor één belanghebbende in conflicten.
2. Economische verhoudingen die ontwikkeling bevorderen
Is er sprake van Chinees neokolonialisme of zelfs economisch imperialisme in Afrika en andere ontwikkelingslanden, zoals uiteenlopende opiniemakers als Hillary Clinton, westerse media en ngo’s beweren? Wat betreft economische contracten en investeringen past China een ander principe van vreedzame co-existentie toe: ‘gelijkheid en wederzijds voordeel’. In elk geval voor wat de staatscontracten en investeringen betreft probeert China consequent dit principe toe te passen. Ook hier is het contrast met de westerse praktijken overduidelijk.
Het Westers imperialisme past in zijn economische en financiële relaties met ontwikkelingslanden de Washington Consensus toe. Die bestaat uit het verstrekken van leningen om grondstoffen te ontginnen of voor het uitvoeren van prestigeprojecten zoals de Ingastuwdam in Congo. Uiteindelijk raken die landen verstrikt in de noodzaak om leningen aan te gaan die moeten dienen om eerdere leningen terug te betalen. Aan al die ‘hulp’ zijn voorwaarden verbonden: de uitvoering van structurele hervormingsplannen, privatiseringen, het openstellen van landen voor de multinationals. En om dat te verbloemen worden sociale ‘hulpprogramma’s’ opgezet, een belichaming van de hypocriete verhouding van ongelijkwaardigheid en liefdadigheid.
Men heeft de Chinese methode de Beijing Consensus genoemd. Het gaat hier zelden of nooit om de ‘hulp’ maar altijd om een contract op voet van gelijkheid en met wederzijds voordeel. China heeft nood aan voedsel en grondstoffen, Afrikaanse landen hebben nood aan elementaire infrastructuur en middelen voor een ‘take off’. Een sprekend voorbeeld is het contract van 2008 tussen China en Congo. De Volksrepubliek sloot een lening af van 9 miljard dollar, waarbij 3 miljard zou gebruikt worden om een koper- en kobaltmijn terug operatief te maken en 6 miljard voor openbare werken, infrastructuur, scholen, woningen, ziekenhuizen en universiteiten. De werken beginnen onmiddellijk, maar de terugbetaling van de lening zal gebeuren met 10 miljoen ton koper en 600.000 ton kobalt, op het moment dat de mijn in werking is. Het is een soort ruilhandel, infrastructuur tegen grondstoffen, met een lopende rekening bij de Chinese Eximbank als ‘facilitator’. Het geld wordt progressief ter beschikking gesteld voor de uitvoering van de werken, om corruptie tegen te gaan.
3. Streven naar een multipolaire wereld, tegen hegemonie
China probeert actief te bouwen aan een wereld met verschillende groeipolen met als uitdrukkelijk doel om de alleenheerschappij van de VS te bekampen. Hier zijn de twee overblijvende principes van vreedzame co-existentie van toepassing: de vreedzame co-existentie zelf, op voet van gelijkheid, tussen landen met verschillende politieke regimes en de wederzijdse afspraak van non-agressie. China bouwt aan die ‘nieuwe wereldorde’ op verschillende fronten.
a. De Zuid-Zuid samenwerking.
De Chinese Afrikapolitiek is hiervan de beste exponent. Er is een duizendtal contracten met wederzijds voordeel lopende, dat werk verschaft aan een half miljoen arbeiders. China sluit die overeenkomsten met alle landen, zonder uitzondering, en in alle sectoren (dus niet alleen die van de olie of de mijnbouw). De enige voorwaarde die het stelt is de erkenning dat er maar één China is. China probeert met die contracten stapsgewijs de voorwaarden te creëren voor een industriële ontwikkeling van die landen. In ruil voor grondstoffen probeert het infrastructuur, machines en uitrusting te leveren. Het probeert nu ook zijn eigen arbeidsintensieve industrie over te brengen naar Afrika terwijl het zelf investeert in hoogtechnologische industrie. Op die manier probeert het een samenwerking met wederzijds voordeel op gang te brengen en Afrika tot een groeipool in de wereld te maken.
b. De BRICS-landen.
China is de trekkende kracht geweest om een front van de sterkste groeilanden uit het eerste decennium van de 21e eeuw te maken, een front van Brazilië, Rusland, Indië, China en Zuid-Afrika. Zij betwisten de alleenheerschappij van de VS door hun gezamenlijk politiek optreden en hun economische en financiële samenwerking. Een van de sterkste resultaten daarvan is de oprichting van de BRICS-ontwikkelingsbank met een beginkapitaal van 50 miljard dollar. De bedoeling is om de onderlinge samenwerking te ondersteunen maar ook om de Zuid-Zuid samenwerking te helpen.
c. Toenadering tot de Europese Unie.
Met het lanceren van het OBOR-initiatief (One Belt One Road) stuurt China een immense uitnodiging tot samenwerking naar de Europese landen. China wil investeren in een nieuwe zijderoute langs de weg en in een maritieme zijderoute om de economische betrekkingen met Europa aan te wakkeren. Op die manier probeert het ook een wig te drijven tussen de VS en de Europese Unie. China mikt hierbij op twee belangrijke toevoer-havens in Europa, die van Piraeus in Griekenland en die van Rotterdam in Nederland.
d. Leidt de multipolaire strategie naar oorlog of naar vrede?
Volgens de Chinese Volksrepubliek is een multipolaire wereld een alternatief voor het streven naar hegemonie van de VS. De verschillende polen moeten een tegenwicht vormen en opkomen voor een wereldorde waarin de principes van vreedzame co-existentie gelden. Is dit een droom of een strategie met kans op slagen? De Chinese Communistische Partij bouwt voort op de inzichten van Lenin, die heeft aangetoond hoe imperialisme en ongelijkmatige ontwikkeling van verschillende gebieden in de wereld onvermijdelijk samengaan. De socialistische landen en derdewereldlanden kunnen de tegenstellingen die hierdoor ontstaan uitbuiten om een tegenmacht op te bouwen. Het andere aspect is even waar: de ongelijkmatige ontwikkeling brengt nieuwe spanningen mee tussen heersende machten en opkomende machten en leidt tot oorlogen.
Is er dus een nieuwe internationale orde in de maak of komt er onvermijdelijk oorlog? Het is nu al duidelijk dat de VS haar militaire strategie helemaal afstemt op een eventuele confrontatie met China, dat als de enige echte bedreiging wordt gezien voor de wereldheerschappij in de toekomst. Om echt een einde te maken aan oorlogsdreiging zal de economische grondslag, zal het imperialisme zélf moeten verdwijnen. De oorlogsvoorbereidingen die de VS treft in de Oost- en Zuid-Chinese Zee lijken die vrees te bevestigen. De VS is al jarenlang bezig met een omsingelingsbeweging van China, door middel van basissen, de permanente aanwezigheid van zijn marine (met vliegdekschepen en vliegtuigen) in de regio. De VS wil in staat zijn de Straat van Malakka af te sluiten, de defensiegordel van China volledig te ontregelen en de raketbasissen van het land te vernietigen. Het bewapent zijn bondgenoten en jut ze op: Japan en de Filippijnen, de landen die net zoals China zelf gebieden in de Oost- en Zuid-Chinese zee claimen. China is zich hiervan terdege bewust en bouwt een eigen defensiesysteem, een elektronische en militaire afweergordel langs de kust, samen met een air defense identification zone (ADIZ) in de Oost- en Zuid-Chinese zee.
De expansie van de Chinese bedrijven in het Westen
De Chinese buitenlandpolitiek verdient het tot nog toe om anti-imperialistisch te worden genoemd.
Daartegenover staat het nieuwe fenomeen van de toenemende integratie van de Chinese bedrijven in het Westen en hun aanpassing aan het reilen en zeilen van de kapitalistische markteconomie. De Chinese overheid heeft zich als doel gesteld om eigen mondiale spelers en merken op de kaart te zetten die de westerse monopolies naar de kroon steken. Het is geen ‘overrompeling’ zoals door sommigen gesuggereerd wordt maar het is wel een tendens die sterker zal worden. Bij dit fenomeen van Chinese multinationals kunnen vragen worden gesteld die vooral betrekking hebben op de toekomst van het socialisme.
Aan de ‘open-deur’-politiek, die sinds 1978 heeft geleid tot exportgerichte groei en een sterke overdracht van technologie, is nu een ‘go out, go global’ beleid toegevoegd. Bedrijven worden gestimuleerd om naar het buitenland te trekken, om overnames en investeringen te doen in het Westen. Het moet helpen om de overschakeling te maken van een economie die getrokken wordt door arbeidsintensieve sectoren naar een hoogtechnologische economie. Sinds vorig jaar gingen er evenveel FDI (foreign direct investments) van China uit als er China binnenkwamen, ongeveer 100 miljard dollar. Eind 2014 hadden 107 Chinese staatsbedrijven 8515 filialen in 150 landen. Hun activiteiten, vroeger vooral in de sectoren van de grondstoffen en mijnbouw, verplaatsen zich nu naar spitssectoren, financiën en vastgoed. Van die Chinese bedrijven in het buitenland zijn er 70 % staatsondernemingen, maar ook particuliere bedrijven roeren zich. Enkele voorbeelden: Geely kocht Volvo, Lenovo kocht de computerafdeling van IBM. Vermelden we ook nog China Ocean Shipping (Group) Company (COSCO) dat al een deel van de Griekse haven van Piraeus heeft en de rest wil verwerven in het kader van de door de EU aan Griekenland opgelegde privatiseringen. Ten slotte dit: 50 Chinese bedrijven, waarvan 49 staatsbedrijven, behoren tot de 500 grootste bedrijven in de wereld.
Men kan zich op dit ogenblik nog geen idee vormen hoe deze evolutie zal verlopen en welke gevolgen ze kan hebben. Gevolgen voor wat betreft de buitenlandse politiek van China. Hoe zal de Chinese overheid zich aanpassen aan de toenemende verweving met het mondiale kapitalisme, bijvoorbeeld wanneer Chinese bedrijven hun belangen bedreigd zien in het Westen? Maar de voornaamste vraag is wellicht wat die verwevenheid betekent voor het socialistische maatschappijproject in China zelf. De grootste staatsondernemingen en privégroepen zijn intussen voorbereid om op internationaal vlak de concurrentie aan te gaan met de machtigste westerse monopolies. Het versterkt in belangrijke mate de laag van kapitaalbezitters, bestuurders en managers die geen boodschap meer heeft aan het marxisme.
Vragen
Na de uiteenzetting van J.Clegg en J.Cottenier werden er vragen gesteld. We geven twee vragen weer die recht naar het hart van het debat gingen: de consequenties van de buitenlandse politiek van China.
1. Hoe zit het met aanvechtbare en zelfs racistische praktijken van Chinese bedrijven en burgers in Afrika?
2. Zullen bepaalde Afrikaanse landen China voor al zijn investeringen niet terugbetalen door toch weer samenwerking te zoeken met de VS of Europa?
Jenny Clegg en Jo Cottenier reageerden hierop vrij eenstemmig:
1. Het kan niet ontkend worden dat er sprake is van racistische of vijandige houdingen tussen Chinezen en Afrikanen. Dat komt echter van twee kanten en de respectievelijke regeringen moeten dat bestrijden, en doen dat over het algemeen ook.
2. China loopt wellicht het risico van ‘ondankbaarheid’, maar zal niet afwijken van zijn beleid om geen voorwaarden te stellen aan zijn economische betrekkingen met andere landen. Een positiever scenario, en ook heel goed denkbaar, is dat de regeringen van sommige Afrikaanse landen in China tot op zeker hoogte een model voor navolging zien. Wie zegt dat China een nieuwe imperialist zou kunnen worden, vergeet dat er twee ontstaansvoorwaarden voor imperialisme zijn: de ontwikkeling van het monopoliekapitalisme en de plundering van grondstoffen. Daar kun je China, en de BRICS-landen niet van beschuldigen. De relaties tussen China en zijn Afrikaanse partners worden gekenmerkt door de uitwisseling van investeringen, kennis en door de ruil van producten voor grondstoffen.
De punten waarover Jo Cottenier en Jenny Clegg het niet eens werden.
Volgens Jo Cottenier is de belangrijkste tegenstelling die tussen imperialisme en socialisme. Jenny Clegg repliceert hierop met een uitspraak die aan Lenin wordt toegeschreven: “wie verwacht dat er een ‘zuivere’ socialistische revolutie komt, zal er nooit een meemaken.”
Het andere meningsverschil blijft dat over de onvermijdelijkheid van de oorlog. Zolang het imperialisme bestaat, zal het oorlogen voortbrengen, volgens Jo Cottenier. Jenny Clegg daarentegen, blijft hopen dat de volkeren kans zien om oorlogen te vermijden, zonder echter het reële oorlogsgevaar uit het oog te verliezen.