Het Hemels Mandaat, geschiedenis van China

Het Hemels Mandaat.
Boekbespreking van Jef Abbeel.

De bespreking wordt gevolgd door een samenvatting die een overzicht geeft van mijlpalen in de geschiedenis van China.
ter haar
Elke maand verschijnt in onze taal alleen minstens één boek over China. Dat handelt dan meestal over deelaspecten uit de geschiedenis of maatschappij, economie, dagelijks leven, filosofie, ontmoetingen met Chinezen, Westerlingen in China, de huidige en toekomstige rol van China in de wereld, de relatie van China met India of de VS.
Een diepgravende studie van de geschiedenis was er nog niet. Wel een aanzet daartoe in het zeer toegankelijke boek van Shan Hwei Cheng en Jan Willem Nienhuys (1).
Barend ter Haar(2), hoogleraar Chinese geschiedenis aan de universiteit te Leiden, brengt daar verandering in. Zijn studie is bijzonder grondig, bij momenten erg moeilijk, ze vereist veel concentratie bij de lectuur, maar die moeite wordt ook beloond.
Ter Haar begint met een handige chronologische lijst van de dynastieën, vanaf 1550 v.C. tot 1911 en een initiatie in het begrip “Hemels Mandaat”, dat de Chinese koningen en keizers claimden van 1045 v.C. tot 1911 n.C.
Vervolgens vergelijkt hij de bevolking van China met die van de E.U.: diverse provincies tellen meer inwoners dan Duitsland en vele grote steden meer dan Nederland of België. Hij ziet China niet zozeer als een land, ook niet als een etnische of culturele eenheid, maar als een soort Europa, met verschillende volkeren, maar dan wel met een succesvoller eenwordingsproces en één krachtig bestuur. Hij bespreekt ook de overzeese Chinezen, inclusief de problemen(zoals jaloezie) die zij ondervonden en ondervinden. De Westerse term China is afgeleid van de Qin-dynastie (221-206 v.C.) en gaat terug op het begin van de Christelijke jaartelling. Hun benaming Zhongguo vertalen wij meestal als Middenrijk of rijk van het midden van de wereld.
Na de introductie, begint een lang historisch overzicht.
De oudste inscripties op orakelbeenderen dateren uit de 13° eeuw. Een verwijzing naar het schitterende boek van Lindqvist (3) ontbreekt hierbij.
De periode 1045 – 221 v.C. krijgt de benaming “Het feodale China”, hoewel die naam m.i. ook toepasselijk is op latere periodes ; tussen 221 n.C. en 534 en tussen 907 en 1234 was er weer verdeeldheid. De feodale periode laat hij eindigen met de “Strijdende Staten” (481-221), genoemd naar een boek uit die tijd: koningen proberen andere staten te annexeren. De Qin-staat wint deze strijd.
Confucius leefde van 551 tot 479 v.C. Hij was een rondreizende leraar van de feodale elite. Zijn hiërarchische leer werd later verder uitgewerkt door o.a. Mencius (372-289) en Xun (312-230). Ook het taoïsme, toegeschreven aan Laozi, en andere filosofische stromingen worden hier en verder in het boek besproken. In bijna alle hoofdstukken komen filosofische strekkingen aan bod. Ze vormen de moeilijkste delen van het boek.
Vanaf 221 v.C. wordt China een keizerrijk. De koning van de Qin roept zich dan uit tot “Verheven Soeverein” of eerste keizer met goddelijke status. Ter haar verwijst telkens naar andere rijken, zoals het Parthische, de Hellenistische en het Romeinse. Hij beschouwt de jaren 256/221 v.C. als het einde van de feodale periode, omdat de Qin dan de Zhou verslaan, de definitieve vereniging van China inzetten en in 230-221 de overige staten definitief veroveren. Het graf van de eerste keizer van de Qin illustreert niet enkel de degelijke militaire organisatie, maar ook de administratieve: bamboelatjes met wetten, bestuurlijke regels en rechtspraak en ook een handboek over voorspoedige en onvoorspoedige dagen. Er zijn ook bewijzen dat die wetten uitgevoerd werden: schrift, gewichten, maten en munten werden gestandaardiseerd evenals de as van de wielen voor wagens met vier, karren met twee en kruiwagens met één wiel. De kruiwagen was al in gebruik vanaf de Han-dynastie (202 v.C. – 220 n.C.), maar in 1978  stond men niet veel verder. Er komen ook grote bouwwerken, o.a. verdedigingsmuren, maar nog geen lange doorlopende muur: die volgt pas in de 15° – 16° eeuw.
Ondanks hun verdiensten, wordt de laatste keizer van de Qin al in 206 v.C. ten val gebracht en gedood. Het graf van Qin Shihuang in Xian wordt geplunderd en pas in 1974 herontdekt.
Ter Haar spreekt niet over de hypothese die  historicus en architect Chen Jingyuan formuleert in zijn boek “The truth of Terracotta Warriors”, dat het graf misschien van de machtige keizerin Xuan is, die 55 jaar eerder stierf (China Daily, 16.02.2010).
Er volgen twee Han-dynastieën: 202 v.C. – 9 n.C., met als hoofdstad Chang’an en 25 n.C. – 220 n.C. , met Luoyang als centrum. In plaats van militaire expansie, komt er langzame kolonisatie van grensgebieden door gewone boeren.
Rond de 2° eeuw v.C. ontstaat een handelsroute over land, die pas  in 1877 door de Duitse geograaf Ferdinand von Richthofen de Zijderoute wordt genoemd. De belangrijkste handelaars zijn niet de Chinezen, maar de Perzen of Parthen.  Zij brengen Chinese zijde naar Rome. Hellenistische Grieken noemen de zijde “sèr” en het zijdevolk “Sères” of “Sèrikoi”. Plinius vertelt erover in zijn Historia Naturalis (77 n.C.).
In 2 n.C. wordt in China een volkstelling gehouden. Ze wijst uit dat er minstens 59 miljoen mensen wonen, van wie de grote meerderheid in het noorden. In 140 n.C. daarentegen woont bijna de helft in het zuiden.
De eeuwen tussen 220 en 589 n.C. krijgen in de westerse literatuur de naam “Periode van verdeeldheid”. Dat klopt niet helemaal, want ook de voorafgaande Han en de daarna volgende Sui en Tang waren niet altijd in staat hun rijk echt onder controle te houden. De aanvallers te paard zijn verwant aan de Turken, Tibetanen en Mongolen. Opmerkelijk is dat al in 485 een landhervorming wordt doorgevoerd, waarbij de boeren in Noord-China stukken grond in pacht krijgen met gelijke opbrengst. Ze worden belast in de vorm van graan en zijde. In het zuiden doet men voornamelijk aan rijstbouw. In het noorden eet men meer vlees en melkproducten, in het zuiden gewassen en dieren uit de waterrijke omgeving.
Vanaf de 3° eeuw ontwikkelt de kalligrafie zich tot zelfstandige kunstvorm in de aristocratische bovenlaag.
Vanaf de 1° eeuw n.C. komt het boeddhisme in China binnen vanuit India via de zijderoute en de zuidelijke zeeroute. Pas in de 4° eeuw dringt het door bij de aristocratie en het hof. Dank zij het boeddhisme ontstaan ook een nieuwe beeldencultuur en grottentempels.
De periode van de Sui (589-618) en de Tang (618 – 907) valt gedeeltelijk samen met het Byzantijnse rijk en met de opkomst van de islam. In 655 verovert een vrouw de troon en ze houdt 50 jaar stand. In 751 wordt een Tang-leger verslagen door Arabieren bij  Talas. De auteur situeert deze slag in Kazakstan in plaats van Kirgizië. De Arabieren, die op dat moment op het hoogtepunt van hun veroveringen zitten en in Europa Portugal en Spanje veroverd hebben,  nemen het gebied niet in wegens te ver weg. Maar ze nemen wel Chinese krijgsgevangenen mee en  ze  nemen van de Chinezen allerlei technieken over  zoals de bereiding van papier, de boekdrukkunst en het kompas. Het machtsvacuüm wordt opgevuld door …Tibet, dat in die tijd zeer sterk is.
Tijdens de Song-dynastieën (960-1270) wordt het rijk opnieuw verenigd, soms door niet-Chinezen. Het inbinden van de voetjes, dat ontstond in de late Tang-dynastie (763-960)  bij danseressen aan het keizerlijk hof in Chang’an, verspreidt zich in de 11° en 12° eeuw onder de elite en in de 14° eeuw is het wijd verbreid, vooral in het noorden. De tenen worden daarbij onder de voetzool gebogen en permanent met windels samengebonden. In de 13° eeuw wordt in een tekst al een eerste keer ertegen geprotesteerd, maar vooral in de 19° eeuw is het verzet van de culturele elite groot. Ter Haar zegt: zonder hen was de gewoonte niet verdwenen. Hij schrijft het verbod dus niet toe aan Mao (226) en hij zegt er ook net bij hoe klein de voetjes waren, namelijk ca. 16 cm!
Tijdens de Song is er ook een grote technologische vooruitgang: waterklok, kompas, boekdrukkunst en buskruit worden uitgevonden. Voor alle vier is er sprake van een lang ontwikkelingsproces. Het kompas maakt het mogelijk te varen zonder de sterrenhemel en zonder de kustlijn te volgen. Opmerkelijk is dat de westerse ontdekkingsreizigers  er meer gebruik van zullen maken dan de Chinezen zelf. De drukkunst is al rond 700 uitgevonden, maar neemt een grote vlucht vanaf de 10° – 11° eeuw. Ook de uitvinding van het buskruit, wsch. ergens in de 10° eeuw,  valt niet precies te dateren. Het doel was aanvankelijk: lawaai maken om de paarden van de tegenstanders te laten schrikken; verder ook huizen en stro in brand steken. Ook nu gebruiken de Chinezen nog buskruit om demonen te verjagen. De productie van porselein, uit speciale kaolin-klei plus hoge temperatuur van 1200 – 1400° wordt verfijnd. Het valt me wel op dat de auteur bij geen enkele uitvinding een datum plaatst.
De periode 907-1368 wordt ook gekenmerkt door nieuwe, niet-Chinese veroveraars. Helemaal nieuw is dat niet, want tussen 220 en 960 spelen Turkse volkeren en de half-Turkse Sui- en Tang-dynastieën ook al een rol in China. De bekendste nieuwkomers zijn de Mongolen, die tussen 1206 en 1368 niet alleen China inpalmen, maar ook doordringen tot in Zuid-Rusland. Vanuit hun rijk van de Gouden Horde in Zuid-Rusland ondernemen ze veldtochten in Oost-Europa, tot aan de Dalmatische kust, maar zonder blijvend resultaat. Gedurende een korte tijd van ca. 100 à 150 jaar vormen zij het grootste aaneengesloten imperium dat ooit heeft bestaan. De verovering van Japan mislukt in 1274 en 1281, telkens door een storm. Het onafhankelijke Tibet veroveren ze evenmin.
Tijdens het Mongoolse bewind zijn er herhaalde contacten tussen China en de katholieke landen van Europa: franciscaanse monniken en Italiaanse kooplui reizen naar het hof in Karakorum en in Beijing. De belangrijkste is de Vlaamse franciscaan Willem van Rubroek (1220-1293), die in 1253 – 1254 met de steun van de Franse koning en van de paus naar de hoofdstad Karakorum reist, maar geen toestemming krijgt om het christendom te verspreiden en de khan ook niet kan overtuigen om samen met het westen tegen de Turken in het Heilig Land te vechten. Zijn “Itinerarium” of reisverslag is wel de eerste  betrouwbare westerse bron over de situatie in het Mongoolse rijk, wat we niet kunnen zeggen over het iets latere  “Il Milione” van Marco Polo.
Zijn medebroeder Giovanni Montecorvino (1246-1328) vestigt zich in 1294 in China en leert ook Chinees, wat Marco Polo niet deed. Deze vertrekt uit Venetië en vestigt  zich van 1275 tot 1295 in Beijing. Met zijn rijke fantasie oefent hij de volgende eeuwen grote invloed uit op de ontdekkingsreizigers. Ter Haar gaat in op de discussie of Marco Polo in China is geweest, zonder te verwijzen naar de tegenstanders zoals Frances Wood en de voorstanders zoals Laurence Green en ook zonder zelf een duidelijk standpunt in te nemen.
Hij signaleert wel een aantal leemtes in het boek: Marco Polo spreekt nergens over het Chinese schrift, boekdrukkunst, porselein, thee of voetjes binden (273).
Met de Ming-dynastie (1368-1644) neemt eindelijk weer een inheems heersershuis de macht over en brengt het land tot grote bloei. Mongolië en Tibet horen niet bij dat rijk. De Mongoolse Moghuls veroveren India en heersen er als keizers van 1526 tot 1857. Het Ottomaanse rijk (1300-1922) fungeert als grote afnemer van Chinees porselein. De auteur beweert dat Ming-China de motor was van de toenmalige wereldeconomie, maar hij bewijst nergens dat het belangrijker was dan het Portugese, Spaanse of Ottomaanse rijk. Tussen 1393 en 1650 evolueert de bevolking van 85 naar 268 miljoen inwoners. Deze schatting wijkt sterk af van vroegere die voor 1650 over 150 miljoen Chinezen spreken (297).
Tussen 1405 en 1433 onderneemt Zheng He zeven expedities langs de kusten van Azië en Afrika tot aan het huidige Mombasa in Kenia(292-302). Het zijn geen ontdekkingsreizen, want hij volgt de routes die door Perzische handelaars al eeuwen bevaren werden. Korea, Japan en andere gebieden horen daar niet bij.
In tegenstelling met wat Gavin Menzies beweert in zijn fantasierijk verhaal “1421”(4a), ontdekt Zheng Amerika niet. Over het tweede, nog fantasievollere boek van Menzies, “1434. Het jaar waarin China de Italiaanse Renaissance deed ontbranden”(4b), rept Ter Haar terecht met geen woord. De naam Menzies komt in zijn boek zelfs niet voor. Jammer dat hij geen duidelijker standpunt inneemt.
In 1449 probeert de Ming-keizer de Mongolen te onderwerpen. Dit mislukt. Hij kiest dan voor een gigantisch verdedigingscomplex, dat we nu kennen als de Grote of Lange Muur(Changcheng).
Die muur is niet de opvolger van de vroegere muurtjes: die dienden om het pas veroverde gebied te beschermen en waren dus offensief van aard. Die van 1449 is defensief. Er is twee eeuwen aan gewerkt en ze ligt op andere locaties dan de vroegere.
Ter Haar beweert ook dat de muur na zijn voltooiing in verval raakte, maar in de late 19° eeuw herontdekt werd door Westerse toeristen. Zijn visie sluit aan bij die van specialiste Julie Lovell (5), naar wie hij helaas niet verwijst. Hij gaat nog een stapje verder: de resten van de Qin-muren uit ca. 215 v.C. zijn nog steeds niet aangetoond door opgravingen en evenmin door schriftelijke getuigenissen. Er zijn wel archeologische bewijzen voor een muur uit het Han-tijdperk (202 v.C.-220 n.C.).
In de 16° – 17° eeuw komt China in de wereldeconomie terecht: zilver wordt geïmporteerd uit Japan, eerst door de Portugezen via Macao, dan door de Nederlandse Verenigde Oost-Indische Compagnie via Taiwan.
Vervolgens halen Chinese handelaars zelf zilver uit de Spaanse Filippijnen. Zilver fungeert als voornaamste betaalmiddel in die economie. Vanaf de 17° eeuw spelen ook de Engelsen een steeds grotere rol. China zelf exporteert zijde, thee en porselein.
De V.O.C. verdrijft de Portugezen met geweld uit Malakka (nu Maleisië) en opereert vanuit Batavia (nu Jakarta), waar ze veel in contact komen met plaatselijke Chinese handelaars en Chinese producten. In 1623 vestigen zij zich op Formosa (nu Taiwan), dat aanvankelijk Portugees gebied was. Van daaruit drijven ze handel met Japan.
Die handel was aanvankelijk ook in Portugese handen, maar Japan koos voor een partner die geen bekeringsplannen had. In Guangzhou ontstaat een beperkte internationale handel, totdat de Engelsen vanaf de eerste Opiumoorlog (1839-1842) China verplichten zijn havens open te stellen voor het Westen.
Vanaf de tweede helft van de 16° eeuw ontstaat ook een toenemende migratie van Chinese handelaars naar de Filippijnen en andere gebieden in Zuidoost Azië. Hiermee begint het fenomeen van de Overzeese Chinezen, die actief zijn in de handel en in de dienstensector, in deze laatste vooral als apothekers en dokters. In de 19° en 20° eeuw migreren ze ook naar Nederlands Indië, Amerika en andere delen van de wereld, deels als handelaars, deels ook als arbeiders. In de 1° W.O. werkten er tienduizenden Chinese arbeiders in en achter de loopgraven van West-Vlaanderen en Noord-Frankrijk, zoals blijkt uit het boek van hun tolk Gu Xingqing(6). Het Indische woord koelie of kuli betekent dwangarbeider of slaaf en klinkt beledigend. De Chinese vertaling is “bittere arbeid”.
De missionering van China wordt ingezet vanuit het Portugese Macao vanaf 1583, door de Italiaanse jezuïet Ricci(1552-1610). Vanaf 1601 mogen hij en later ook Vlaamse jezuïeten zoals Ferdinand Verbiest zich vestigen in Beijing als adviseurs van de keizer. Philip Couplet, die in 1656 samen met Verbiest via Portugal naar China reist, ontbreekt hier(348). In 1682 komt hij even terug naar Europa, samen met de bekeerde Chinees Michael Shan Fuzong. In 1684 mogen ze bij Lodewijk XIV in Versailles komen demonstreren hoe Chinezen schrijven en eten en in 1686 mogen ze dat overdoen bij James II in Londen. In 1687 zorgt Couplet voor de eerste Latijnse vertaling van Confucius. Zijn Brusselse confrater Albert Dorville bezoekt in 1661, samen met de Oostenrijkse jezuïet Johannes Grueber, als eerst Europeaan Tibet. In 1693 introduceren de jezuïeten kinine vanuit Amerika, waarmee ze de keizer en zijn hof genezen van malaria. In 1773 wordt de orde verboden door de paus en eindigt hun aanwezigheid in China. Ook dominicanen, franciscanen en in de 19° eeuw Scheutisten vestigen zich in China. Het aantal bekeringen blijft beperkt.
Extreem koude winters veroorzaken in 1586-1590 en in 1636-1643 epidemieën, natuurrampen en grote opstanden. In 1644 valt de Ming-dynastie. Er bestaat geen eensgezindheid over de oorzaken.
Ze worden opgevolgd door de Qing. Deze Mantsjoes regeren van 1644 tot 1911, dus ongeveer parallel met de laatste tsaren in Moskou (1613-1917). De Mantsjoe-adel trekt na de verovering van China met legers en lijfeigenen naar Beijing en omgeving. In 1683 veroveren ze ook Taiwan. Alle Chinese mannen, behalve de boeddhistische monniken, moeten een paardenstaart dragen als symbool van onderdanigheid aan de Mantsjoes. De Qing handhaven wel het bestuurssysteem van de Ming. De meeste Chinezen accepteren de Mantsjoes als de nieuwe dragers van het Hemels Mandaat. Deze periode krijgt terecht veel aandacht: veel kenmerken van het huidige China, zoals het nationalisme van de Han-Chinezen en de continue problemen met Oeigoeren en Tibetanen, vinden hun oorsprong in de Qing-tijd. De heerschappij van de Mantsjoes leidde tot nationalisme onder de “echte” Chinezen.
Rond 1700 telt China 120 à 200 miljoen inwoners volgens de traditionele schattingen, 250 à 275 volgens de nieuwste reconstructies. Maïs en aardappelen worden vanaf de 16° eeuw geïmporteerd uit Latijns-Amerika voor periodes van hongersnood, naast pepers, paprika, pinda en ook de tabaksplant. Mannen en vrouwen roken er op los. Ook nu nog telt China het grootste aantal fervente rokers. Roken onderdrukt de honger en houdt de muggen weg. China exporteert thee, porselein, andere consumptiegoederen en ook mensen, die overal gaan werken en wonen. De Chinese handel in Zuidoost Azië is minstens even groot als de westerse (300). Vooral vanuit Siam (nu Thailand) wordt veel geïmporteerd, o.a. rijst en schepen.
Na 1842 komen westerse goedkopere stoomschepen in de plaats; het klinkt vreemd dat het westen toen goedkoper was(380).
In 1728 komt ook Tibet formeel onder Mantsjoe soevereiniteit te staan, maar het bestuur blijft Tibetaans en de horigheid ook; tot in de 20° eeuw horen boeren bij de grond van kloosters, staat en grootgrondbezitters, ze bewerken die grond in ruil voor pacht (383-385). De Qing verovert rond 1757 ook Centraal Azië, de islamitische “Nieuwe Gebieden”, nu het autonome Xinjiang. Rond 1860 breken er zware opstanden uit. Expedities naar Birma, Vietnam en Nepal kennen geen succes. De Russen veroveren in de 16° – 17° eeuw Siberië. Met twee jezuïeten als tolk, sluiten ze in 1689 een handelsverdrag met de Chinezen, in het …Latijn. Ter haar vermeldt niet de namen van die twee: het zijn Tome Pereira en Jean-François Gerbillion. De Russen hebben op dat moment een ambassade in Beijing. En de Chinese keizers hebben meer interesse in het machtige en nabije Rusland dan in het westen met zijn kleine schepen. De jezuïeten hebben met nieuwe landmetingstechnieken het hele land in kaart gebracht! Die kaarten leiden tot het grensverdrag van 1727 en ze vormen tot in de 20° eeuw de basis van China’s territoriale aanspraken t.o.v. Rusland.
China importeert uit Rusland bont, paarden en schapen voor de heersende Mantsjoe- en Mongolenklasse, Rusland importeert katoen, zijde, thee en rabarber, dit laatste vooral om zijn genezende werking.
De 19° eeuw is de eeuw van de Britse uitvindingen en van het Europese kolonialisme en imperialisme. Ze doen de internationale politieke, militaire en economische balans overslaan naar Europa. Westerlingen kijken met onbegrip naar het Chinese verzet tegen hun kennis en techniek, iets wat gezantschappen van Macartney e.a. ondervinden. De Britse East India Company en de Nederlandse V.O.C. hebben sinds 1685 al wel een toestemming om handel te drijven met Zuid-China. Ze importeren thee en porselein uit China. In de 19° eeuw voeren de Britten ook opium in, net zoals de Portugezen en de Nederlanders. Voor de Britten is die opium een reactie op de afwijzing van hun gezantschappen en een zeer lucratief alternatief voor het afnemende zilver uit Latijns-Amerika. Ter Haar beweert zelfs dat de winstgevende opiumhandel een cruciale factor is in de opkomst van Groot-Brittannië als economische en militaire macht. Chinezen gebruiken opium als medicijn en vooral als verslavend afrodisiacum. Ze roken, eten of drinken het, vooral in de wereld van vermaak en prostitutie.
Er ontstaan twee oorlogen om de invoer van opium en andere redenen: 1839-1842 en 1856-1860. Ze leiden tot de “Ongelijke Verdragen”, die China open stellen voor buitenlandse inmenging in de vorm van havens en westerse rechtspraak. In 1842 krijgt Groot-Brittannië vijf havens, in 1844 volgen Frankrijk en de VS, in 1861 zijn er al vijftien. De havens van Shanghai en Tianjin nemen sterk in betekenis toe. Met de westerlingen komen in Shanghai ook de eerste kranten.
In 1860 brandt een Brits-Frans leger het Zomerpaleis nabij Beijing plat. Het huidige is gebouwd naast de resten van het oude, die blijven herinneren aan de vernederingen van 1860. In dit klimaat kent China talloze opstanden, o.m. van de arme Hakka’s (1850), van de Taiping of het Hemelse Koninkrijk van de Grote Vrede (1851-1861) en van moslims in het westen (1855-1878). China verliest ook oude tribuutstaten zoals Vietnam aan Frankrijk, Birma aan Engeland, Korea aan Japan. Vele Chinezen migreren naar westerse kolonies om er te werken als koelie. Ze sturen veel geld naar het moederland, iets dat ze ook nu nog altijd doen. China wordt in deze periode ook getroffen door aardbevingen, andere natuurrampen, besmettelijke ziektes zoals pest en cholera en door hongersnoden.
De Frans-Chinese oorlog van 1884-1885 en nog meer de Chinees-Japanse van 1894-1895 vormen een keerpunt. De gemoderniseerde Chinese vloot wordt vernietigd. In 1895 verliest China Korea en Taiwan aan Japan. Daarop stuurt China studenten naar Japan om er westerse kennis op te doen: 13 in 1896, 8.000 in 1905. Dit markeert dus een (tijdelijke? ) breuk in het denken in termen van het middelpunt van de wereld.
De wrede Boksersopstand van 1900 breekt uit in een klimaat van mislukte oogsten, droogte, cholera. Hij wordt genadeloos onderdrukt door het “Verenigde Leger der acht Naties”, een Westers-Japanse coalitie, die Beijing plundert zoals in 1860. De vrede die volgt is zeer vernederend.
Nu volgen er drastische hervormingen in onderwijs, bestuur en gerecht. In 1905 was het examensysteem al afgeschaft: het leidde op tot het hoogste ambt, nl. dienaar van de keizer, maar het testte enkel de kennis van klassieke geschriften, niet die van handel of praktisch verstand. De inspiratie komt uit Japan. In 1911 valt het keizerrijk, na ruim 2100 jaar. Deze constitutionele revolutie illustreert de overgang van traditie naar moderniteit. Kind-keizer Puyi (1906-1967)wordt van de troon gehaald. In de jaren ’30 zetten de Japanners hem in Mantsjoerije op de troon, daar wordt hij in 1945 gearresteerd door de Russen en na vijf jaar Siberië krijgt hij in 1950 van Mao nog eens tien jaar heropvoedingskamp. In 1960 wordt hij vrijgelaten, in 1967 sterft hij onder verdachte omstandigheden bij het begin van de Culturele Revolutie(548).
De revolutionair Sun Yatsen wordt de eerste president, 1912 het eerste jaar van de republiek en Sun “De vader van de Chinese Republiek”. Zijn opleiding had hij gehad in de VS (Hawaï). Overigens heeft de auteur niet zo’n hoge dunk van deze pater patriae: zijn mederevolutionairen zijn veel actiever, Sun is vooral een prater en agitator (513). Maar hij baseert zijn macht niet langer op het hemelse mandaat.
In de periode 1895-1913 stijgt het aantal buitenlanders enorm, van 10.000 naar 164.000, onder wie 80.000 Japanners en het aantal buitenlandse ondernemingen neemt toe van 603 tot 3805. Vanaf 1901 worden ook meisjesscholen opgericht, wat de positie van de vrouw ten goede komt. De gewoonte van het voeten binden verdwijnt heel langzaam(523).
In 1911 komt er ook een einde aan de geschiedenis van het Hemels Mandaat, die begonnen is rond 1045 v.C. met de overwinning van de Zhou-koningen op de Shang-heersers en die voortgezet is in 221 v.C. met de vereniging van China door de eerste keizerlijke dynastie, de Qin.
Het moderne China, dat begint met de nederlaag tegen Japan in 1895, is een republikeins systeem, dat in vele opzichten de erfenis voortzet, maar tegelijk ook een breekpunt is: de macht is niet meer erfelijk en wordt in principe niet meer gerelateerd aan de Hemel als bron van alle gezag. Tegelijk verdwijnt ook het morele plichtsbesef dat met het Hemels Mandaat is verbonden.
Op 4 mei 1919 protesteren diverse groepen tegen de begunstiging van Japan ten koste van China op de conferentie van Versailles. Japan krijgt daar de Duitse concessie. In 1921 wordt de CPC opgericht. Een groot deel van hen wordt in 1927 uitgemoord door Chinag Kaishek. Maar hij slaagt er niet in om heel China onder controle te krijgen.
De zoektocht naar een nieuw politiek systeem duurt nog tot 1949. Oorlogen en epidemieën (malaria, pest, cholera) veroorzaken miljoenen doden in de jaren ’20-’30-’40.
De burgeroorlog, de Japanse invasies van 1931 en 1937, drie decennia van voluntaristische massacampagnes tegen de traditionele cultuur, met als hoogtepunt de Grote Proletarische Revolutie, leiden tot een enorme kaalslag en vernietiging van die cultuur.
In 1949 wint Mao dus de burgeroorlog, o.a. door gebruik te maken van de wapenvoorraden die de Japanners in 1945 in Mantsjoerije hebben achtergelaten. 1 oktober 1949 heet nog altijd “De bevrijding”.
Mao maakt snel een einde aan het westerse imperialisme, aan de nog altijd bestaande vernederende verdragen, de verdragshavens, de missies, de kapitalistische economie.
Dit gebeurt niet met zachte hand. De omwenteling is gigantisch, de terreur en de heropvoedingskampen eveneens. Tot 1978 wordt de kapitalistische markteconomie en de globalisering afgewezen. De handelseconomie, waar China al eeuwen deel van uitmaakte, wordt teruggeschroefd.
De communisten maken wel werk van een gezondheidssysteem, door campagnes voor meer hygiëne, massale aanleg van publieke toiletten en blotevoetendokters, die in feite veredelde EHBO’ers waren. Andere campagnes zoals de strijd tegen ratten, vliegen, muggen en spreeuwen en de Grote Sprong om Groot-Brittannië snel in te halen, lopen faliekant af en veroorzaken grote hongersnood in 1959-1961. Uit de volkstelling van 1982 blijkt dat er ca. 30 miljoen doden zijn gevallen. Tijdens de Culturele Revolutie komen er nog honderdduizenden bij, vooral …partijleden, intellectuelen en cultuurdragers. Het onderwijs en de wetenschap liggen stil van 1966 tot 1978. Tijdens de Grote Sprong van 1958 verdwijnt ook veel religieuze infrastructuur, doordat alle metalen voorwerpen, dus ook wierookvaten en andere rituele objecten, worden omgesmolten om de ijzerproductie van Groot-Brittannië te evenaren. Bij de zoektocht naar brandhout worden heuvels ontbost en heilige bomen gerooid, waardoor de erosie toeneemt en de stofstormen verergeren. De Rode Gardisten vernietigen in China en in Tibet de religieuze cultuur van hun eigen ouders en grootouders.
Taiwan en Hongkong vormen hierop een uitzondering: daar heeft de traditionele religieuze cultuur stand gehouden, ook na 1978 en daar is Falun Gong niet verboden.
De traditionele cultuur krijgt ook klappen door de moderne massacommunicatie, nieuwe vormen van transport(trein, auto, vliegtuig) en door de ongebreidelde economische groei. Tegelijk werkt de traditie sterk door in de moderne tijd.
De rol van de familie bij voorbeeld is, ondanks de communistische campagnes, overeind gebleven. Kleine opmerking: de campagnes om de familie op te heffen vonden enkel plaats in de Maoïstische periode, nl. tussen 1953 en 1976 en dan nog met onderbrekingen. In 1981 werd de familie weer opgewaardeerd.
Rond het Chinese Nieuwjaar probeert iedereen zijn familie op te zoeken, zelfs aan de andere kant van het land of van de wereld. De familie blijft de basis voor allerlei vormen van sociale en economische steun en het is het enige netwerk dat ontsnapt aan de hiërarchie van de CPC(557). Ook de kalligrafie, die vanaf de 3° e. n.C. een wezenlijk onderdeel vormt van de culturele en sociale elite-identiteit, heeft de revoluties overleefd. Nu heeft ze een nieuwe concurrent, de computer, waardoor kinderen nauwelijks nog schrijven. De traditionele geneeskunde en in het bijzonder de acupunctuur herleeft, met dit verschil dat de artsen nu opgeleid worden aan de universiteit.
Hier had Ter Haar ook mogen verwijzen naar de culturele banden tussen Chinezen wereldwijd: over de grenzen heen, delen ze dezelfde waarden en voelen ze zich volwaardige leden van het Middenrijk. Het Hemels Mandaat is nog niet weggebrand uit hun eenheidsideaal.
Vanaf 1978 keert China terug naar de kapitalistische markteconomie en de wereldhandel. Het succes is enorm. Detail: de Chinezen zelf noemen hun markteconomie niet kapitalistisch, maar socialistisch. Maar aan het machtsmonopolie van de CPC wordt niet geraakt.
Het Hemels Mandaat speelt nog een rol bij de interpretatie van natuurrampen, zoals de aardbeving bij Tangshan op 200 km ten oosten van Beijing in juli 1976. Ze vindt plaats kort na de dood van Zhou Enlai en net vóór de dood van Mao Zedong. Die van Sichuan in 2008 gaat niet gepaard met politieke verschuivingen.
De Olympische Spelen van 2008 vormen een voorlopig hoogtepunt in de steile opgang van China. De openingsceremonie knoopt aan bij de hoogtepunten en de uitvindingen uit het glorieuze verleden en bij het Confucianistisch gedachtegoed.
De auteur eindigt met kritische leestips en informatiebronnen (565-573). Hierbij ligt de nadruk op Leiden en lijkt het alsof Leuven en Gent in een ander taalgebied liggen en nog met sinologie moeten beginnen (hoewel Leuven toch een stevige afdeling heeft sinds 1979).
De uitgebreide en tamelijk volledige index (575-601) bevat zowel personen en plaatsen als begrippen, uitvindingen en gewoontes. Twee uitzonderingen: porselein en voetjes binden staan er niet in.
Ter Haar had ook meer aandacht mogen besteden aan de Belgische missionarissen die een prominente rol speelden in de Chinese geschiedenis: Willem van Rubroek en Ferdinand Verbiest krijgen hoop en al één alinea, Philippe Couplet en Albert Dorville ontbreken helemaal.
Hoewel de leesbaarheid wordt vergroot door vele, soms unieke illustraties, blijven de hoofdstukken over culturele, literaire en religieuze onderwerpen doorgaans erg moeilijk. En de periode van Deng, Jiang Zemin en Hu Jintao komt hopelijk in een volgend boek aan de orde.
Voor de rest is het een onuitputtelijke bron van veelzijdige informatie, met geregeld een andere visie dan de gangbare. Die alternatieve visies worden telkens gestaafd met bewijsmateriaal.
Het is het beste en meest genuanceerde China-boek en de eerste omvattende geschiedenis van China in ons taalgebied en één van de beste boeken die ik ooit mocht beoordelen. In de Vlaamse pers kreeg het nauwelijks aandacht. Zeer ten onrechte!
Referenties:
1. Shan-Hwei Cheng, Jan Willem Nienhuys,  China. Geschiedenis, cultuur, wetenschap, kunst, politiek. Uitgeverij VBK, Wommelgem, 2006.
2. Barend ter Haar, Het Hemels Mandaat. De geschiedenis van het  Chinese Keizerrijk. Amsterdam University Press, Amsterdam, 2009 / Davidsfonds, Leuven, 2010. 601 p. ; kaarten, foto’s, tabellen, tekeningen, chronologie, literatuur, register. ISBN 978 90 8964120 5 / 978 90 5826 677 4.   € 49,50.
3. Cecilia Lindqvist, Het karakter van China. Het verhaal van de Chinezen en hun schrift. Uitgeverij Balans / WPG,     Amsterdam / Antwerpen, 2007.
4a. Gavin Menzies, 1421. Het jaar waarin China de Nieuwe Wereld ontdekte. Uitgeverij Ambo, Amsterdam / VBKU, Antwerpen, 2002.
4b. Gavin Menzies, 1434. Het jaar waarin China de Italiaanse Renaissance deed ontbranden. Uitgeverij Ambo, Amsterdam / VBKU, Antwerpen, 2008.
5. Julie Lovell, Achter de Chinese Muur. Geschiedenis van China’s isolement, 1000 v.C. – 2000 n.C.,Uitgeverij Standaard, Antwerpen, 2006.
6. Gu  Xingqing, Herinneringen van een tolk voor Chinese arbeiders tijdens WO I.Uitgeverij Lannoo, Tielt, 2010.
 
 
 
 
 
 
??
 
??
 
1

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *