We denken soms dat de Chinezen in de concurrentie niet te kloppen zijn. Vals, zegt een rapport van het Wereld Economisch Forum (WEF) dat uitgebreid geciteerd wordt door het tijdschrift Caixin. Voor het liberaal gezinde Caixin klinken de liberaal getinte stellingen van het WEF allicht als muziek in de oren.
Belangrijke landen volgens concurrentievermogen
Het WEF klasseert 140 landen volgens hun concurrentievermogen in een Global Competitivity Index (GCI). Het WEF klasseert de productiviteit van landen op basis van een aantal factoren, zoals de efficiënte werking van de markten, de instellingen, de regelgeving en het niveau van de opleiding. China kwam in 2015 niet verder dan de 28e plaats. Het blijft al verschillende jaren rond dezelfde plaats hangen. Met een plaats in de top 30 doet China het wel aanzienlijk beter dan Rusland, India of Brazilië.
Het effect van de traditionele groeifactoren zoals investeringen in infrastructuur, lage lonen en urbanisatie neemt af, en China moet dus op zoek naar nieuwe bronnen van productiviteitswinst in innovatie en verbruik. Volgens het CGI rapport hebben landen als de VS een geavanceerde economie die groeit door innovatie. Landen met een middelmatig inkomen zoals China maar ook Indonesië of Zuid-Afrika hebben een minder geavanceerde economie waar nog grote winsten te rapen liggen door meer efficiëntie.
Aan de positieve kant van de balans moet gezegd dat China dank zij massale overheidsinvesteringen na 2008 relatief ongeschonden de wereldcrisis heeft doorstaan, zeker in vergelijking met de andere BRICS-landen. Stevige overheidsfinanciën zijn een eerste vereiste om te kunnen investeren in maatregelen om het concurrentievermogen te verbeteren.
Bij de sterke punten van China vanuit het standpunt van concurrentievermogen vinden we de macro-economische stabiliteit, de veralgemening van minstens het lager onderwijs en de investeringen in energie-infrastructuur.
Bron: Caixin
Het rapport Global Competitivity Index 2015 kan je hier vinden.
