Hoe doelmatig gaat China om met energie?

De media prenten ons in dat China in absolute cijfers het meeste energie verslindt  en het meest CO² uitstoot. Minder bekend is dat China van 1978 tot 2000 een verviervoudiging van zijn economie bereikte met een verdubbeling van de energie en ook dat China in 2008 instond voor 74 % van de toename in energie en voor 85 % inzake de toename van het steenkoolgebruik . Vanzelfsprekend rijst de vraag: hoe efficiënt is China’s gebruik van energie.
Wanneer we het over de doelmatigheid  van het energieverbruik hebben, bedoelen we de hoeveelheid energie die nodig is per eenheid geproduceerd BNP en zijn er drie zaken die we kunnen behandelen. Een eerste factor is de structuur van het BNP waarbij bepaalde sectoren minder, andere meer energie verbruiken. Zo is het duidelijk dat een economie met meer diensten minder energie-intensief zal zijn, vergeleken met een economie waar nijverheid domineert en dat zware nijverheid een grotere gebruiker is dan de lichte.  Ten tweede telt ook intensiteit binnen bepaalde individuele nijverheden. Tenslotte gaat het ook om het niveau van uitstoot per eenheid energiegebruik. We behandelen bijgevolg eerst China’s economische structuur, het energie-en elektriciteitsverbruik en de toestand binnen de economische sectoren .
Economische structuur
China realiseerde tussen 1978 en 2000 een verviervoudiging van zijn economie met een verdubbeling van zijn energie. Gedurende de jaren tachtig verdubbelde de toegevoegde waarde zowel in de landbouw als in de diensten terwijl er weinig groei was in de nijverheid. Het aandeel van de diensten in het BNP steeg met 8 % tussen 1980 en 1990 zodat de primaire en tertiaire sector instonden voor 62 % van de groei. De dynamiek veranderde helemaal tijdens de jaren negentig toen buitenlandse investeringen toevloeiden en de nijverheid de voornaamste bron van groei werd. Tussen 1990 en 1997 groeide de nijverheid met 15,7 % jaarlijks: als resultaat groeide het aandeel van de industrie in het BNP van 37 % tot 48 % tijdens deze periode en droeg de nijverheid voor 60 % bij aan de BNP-groei. Deze tendens werd doorgezet na de toetreding van China tot de WTO: de jaarlijkse groei van China’s BNP tussen 2004 en 2007 bereikte 13 % en dit stond ook voor 60 % op het conto van de nijverheid. China’s export vervijfvoudigde zelfs tussen 2001 en 2008. Na de toetreding tot de WTO bedroeg de jaarlijkse groei van het energieverbruik 9,7 %, het dubbele van de periode voordien waar het 4,2 % bedroeg. De energie-intensiteit per eenheid BNP lag in 2009 4 % hoger dan in 2002. In 2008 was er een lichte verschuiving ten voordele van de diensten: voor de eerste keer sinds 2003 was de aangroeivoet bij de diensten groter dan deze in de industrie. Bijgevolg wordt samenvattend gesteld dat China’s groei de laatste decennia vooral gedreven werd door investeringen in de nijverheid.
Tussen 2001 en 2009 groeide de capaciteit en de productie van staal met 300 % zodat China dat jaar instond voor 45 % van de wereldproductie. Ook de expansie bij de non-ferro was snel. In de cementsector waar China de helft van de wereldproductie voortbrengt, was dit eveneens het geval.  China werd al de grootste producent van voertuigen met 13,6 miljoen eenheden, 46 % meer dan het jaar voordien. Dan kwam de financiële crisis, gevolgd door het stimuleringsplan. De investeringen in 344.000 nieuwe projecten bedroegen 15.000 miljard yuan, 67 % meer dan in 2008. Resultaat was dat de zware industrie in 2009 instond voor 70 % van de globale nijverheidsproductie, het hoogste percentage sinds 1959. Cement en glas stegen bijvoorbeeld met respectievelijk 64 % en 35 % tijdens de eerste 10 maanden van 2009.
Energie-en elektriciteitsgebruik
Tussen 1978 en 2000 groeide  China’s economie jaarlijks met 10 % gemiddeld terwijl het energieverbruik groeide met 4 %. Tussen 1978  en 1991 verdubbelde het energieverbruik: dus over een tijdspanne van 14 jaren. De volgende verdubbeling geschiedde echter maar over een periode van zeven jaren, namelijk tussen 2002 en 2008. Steenkool staat in voor 69 % van het primaire energieverbruik en voor 80 % in de opwekking van elektriciteit. China’s steenkoolproductie wordt verwacht dit jaar 3,3 miljard ton te bereiken:.  China’s elektriciteitsproductie verdubbelde eveneens tussen 2000 en 2006, namelijk van 100 miljard KWh tot 240 miljard kWu. Petroleum draagt 20 % bij tot de vraag naar energie, waterkracht  6%, gas 4% en het nucleaire enkel 1 %.
Belangrijk voor onze hoofdvraag is de toename van de zware nijverheid binnen de industrie. De nijverheidssector verbruikt 70 % van de primaire energie. Geschat wordt dat in China echter steenkoolcentrales, staal en cement respectievelijk 22%, 20% en 45 % meer energie (per geproduceerde eenheid) verbruiken dan in een ander land en zelfs dubbel zoveel als in de VS. De OESO raamt dat China’s fabrieken 20 à 40 % meer energie per geproduceerde ton verbruiken dan deze in de OESO.. Omgekeerd, bij de 217 GW aan nieuwe steenkoolcentrales die er tijdens 2008 in de wereld bijgebouwd werden, neemt China er 112 GW voor haar rekening. De meeste van deze centrales gebruiken echter wel de modernste “superkritische” technologie en verwacht wordt dat de “ultra-superkritische” technologie de volgende 10 jaren overheersend zal worden. Naar verluidt is deze vloot steenkoolcentrales dan weer meer efficiënt dan deze in de VS.
Energie intensiteit
De energie intensiteit meet dus de relatie tussen het energiegebruik per voortgebrachte eenheid BNP.. In 2003 bijvoorbeeld had China per dollar BNP koopkracht 0,23 kg equivalent steenkool nodig of ongeveer hetzelfde als in de VS, Indonesië, Z-Korea en Maleisië. Japan en de EU hadden echter maar 0,15 kg nodig.   Voor de economische hervormingen begonnen werd zeer inefficiënt omgegaan met energie. Gedurende de eerste 15 jaren van de hervormingen groeide het energiegebruik minder snel dan het BNP, wat dus een daling van de energie intensiteit impliceert. Dit valt gunstig uit in vergelijking met Japan en Korea. De energie intensiteit steeg in Japan tussen 1960 en 1974 met 23% en deze in Korea tussen 1971 en 1997 vergrootte met 45%. In 1994 bedroeg  China’s totale energie intensiteit 175.000 ton steenkoolequivalent per miljard yuan in waarde uit 2005. Tijdens de eerste periode van 1994 tot 2002 verminderde de energie intensiteit met 64.800 ton steenkoolequivalent of 37 %. Dit was bijna enkel te wijten aan een vermindering in intensiteit binnen de industrieën zelf. Dus zette deze periode de daling van de vijftien eerste jaren verder. Geheel anders wordt de trend tussen 2002 en 2005. De totale energie-intensiteit lag in 2005 11 % hoger dan in 2002, voornamelijk toe te wijten aan een verandering binnen de industriële structuur. De groei was voornamelijk toe te schrijven aan de snelle expansie van de zware industrie, meer bepaald aan energie-intensieve producten zoals staal, aluminium en cement.  Dit schokte de beleidslui en droeg bij tot een nieuwe politiek die in het elfde vijfjarenplan werd geïncorporeerd. Deze had snel een uitwerking want de globale energie-intensiteit viel tussen 2005 en 2007 met 7 %. Vooral in 5 nijverheden (petroleumverwerking, chemie, niet metaalhoudende  ertsen, ijzer en non-ferro) die instonden voor 45 % van China’s energieverbruik, werd ingegrepen met gunstig gevolg dus.
Dan kwam de financiële crisis gevolgd door het stimuleringspakket van de regering in november 2008. Dit pakket was weliswaar succesvol op het gebied van de stimulering van de economie, maar het was ten koste van het verder dalen van de energie-intensiteit. Er zijn tegenstrijdige berichten over wat het uiteindelijk cijfer is dat gedurende het elfde vijfjarenplan bereikt werd:  premier Wen had het over 14 %; de klimaatgroep heeft het eveneens over 14 % die tijden de eerste vier jaren bereikt werd; prof Hu Angang en  Australische wetenschappers pronostikeren 10 % reductie.  Gao Guangsheng van de “Nationale Ontwikkelings-en Hervormingscommissie” verklaarde  in november te Kunming dat tot nog toe 15,61 % bereikt werd terwijl het objectief 20 % reductie is. Een moeizame verworvenheid ten midden van een stimuleringsplan.
Politiek
Het politiek document bij uitstek qua energiepolitiek is het elfde vijfjarenplan. Het was echter de geamendeerde wet op de Energiebesparing uit 2008 die de energiebesparing tot een nationale prioriteit optilde. Hoewel ontwikkeling de vooraan blijft, stelt de herziene wet dat energiebesparing een prioriteit wordt. De wet was eerst bedoeld voor de nijverheid, maar later werd dit uitgebreid tot de residentiële en commerciële sector. Belangrijk is dat de wet bepaalt dat alle regeringen op en boven het kantonnale niveau het werk inzake energiebesparing moeten opnemen in hun jaarlijkse sociaal- en economische planning. De lokale besturen en bestuurders zijn verantwoordelijk voor het bepalen en het naleven van de doeleinden op het gebied van energiebesparing. De wet zegt verder dat het aan het ministerie voor Huisvesting en zijn lokale equivalenten toekomt in de residentiële sector de jaarlijkse controle uit te voeren. Van belang hierbij is dat in deze wooncomplexen voortaan gestreefd wordt naar het plaatsen van individuele verwarmingsmeters per woongelegenheid. Bij nieuwe woningen wordt dit verplicht. Tot nu toe werden de kosten voor verwarming berekend op basis van de oppervlakte van het appartement, wat geen stimulans tot besparing bevat.
De regering zelf focust het meest op de industrie want deze gebruikt 77 % van het commercieel energieverbruik. . Vooral de energieverslinders staal, cement en elektriciteitsopwekking heeft de regering op het oog. Bij de diverse uitgedokterde regerings maatregelen behoren een “Top 1000 bedrijven plan”, een “10 nijverheden hervormingsplan”, nieuwe standaarden voor energieverbruik voor specifieke nijverheden, een differentiële energieprijzenpolitiek en een goedkeuring voor nieuwe projecten gebaseerd op het energieverbruik. Bedoeling van al deze programma’s is verspilling en overcapaciteit tegen te gaan door herstructurering, consolidering, het technologisch upgraden en dit tot en met het sluiten van energie-intensieve sectoren. De sleutelsectoren zijn chemie, petrochemie, scheepsbouw, ijzer en staal, auto’s en textiel. Kleinere energievretende bedrijven in cement, staal, non-ferro kunnen gesloten worden.
Vorig jaar gingen voor 10 miljoen ton ijzercapaciteit dicht en voor 6 miljoen ton staalbedrijven. Ook kleine steenkoolcentrales met een totale capaciteit van 15 miljoen kW zijn veroordeeld. Elektriciteitsmaatschappijen die capaciteit bij willen, zullen eerst kleinere eenheden moeten sluiten vooraleer ze grote mogen uitbreiden en deze moeten dan ook uitgerust zijn met de nieuwste superkritische technologie. Bij de staalfabrieken bedraagt  de jaarlijkse minimumproductie 1 miljoen ton en voorts zijn er standaarden voor gebruik van zowel energie, water en de uitstoot van SO².  8 van de 22 energie-intensieve sectoren kregen een prijsverhoging van hun elektriciteit à rato van hun meerverbruik. Het “Top 1000 bedrijven plan” dat uit 2006 dateert,  viseert 1000 bedrijven die verantwoordelijk zijn voor 43 % van de koolstofuitstoot en één derde van de primaire vraag naar energie. Het programma wil 20 % energievermindering bereiken. Dit is ook de doelstelling van de Top 10 Energiebesparende projecten waarvoor 2,5 miljard yuan  werd uitgetrokken en dat vooral industriële ketels op steenkool, collectieve residentiële verwarming, motorensystemen en de petroleumproductie viseert.   De facto sloot China tussen 2006 en 2009 voor 54 miljoen kW aan minder efficiënte steenkoolcentrales van minder dan 100 MW en de plannen willen nog voor 31 miljoen kW sluiten tegen 2012. Studies bevestigen dat China’s steenkoolcentrales zich aan het omvormen zijn van ’s werelds meest vervuilde tot de meest doelmatige.  Het is dan ook de grootste markt geworden voor geavanceerde steenkoolcentrales. Het doel voor 2010 om met 355 gram steenkool een KWh op te wekken werd al in 2009 bereikt. In de ontwikkelde landen bedraagt dit 339 gram steenkool. De nieuwste superkritische steenkoolcentrales doen het met 300 gram en één centrale uit Shanghai heeft maar 282 gram nodig. Alles bijeen toch een duidelijke verbetering met de jaren tachtig toen 448 gram nodig was en met de jaren negentig toen 400 gram gangbaar was.
Provincies-Lokaal
Deze positieve evolutie neemt niet weg dat China nog met 120 miljoen kW elektrische capaciteit zit die niet de goedkeuring van Peking kreeg. Deze opereren weliswaar niet  illegaal in de zin van verborgen, maar ze functioneren buiten het nationaal plan met de bijhorende standaarden. Om dit te begrijpen moeten we klaarder zien in de rol die de provincies en lokale besturen spelen. Zonder hun medewerking zijn alle mooie nationale plannen -zoals ook in het milieusector- tot mislukken gedoemd. Er is wetenschappelijk onderzoek terzake verricht in 3 provincies:  in Shandong die het meest energie verbruikt,  in Shanxi die een rijke steenkoolsector heeft en tenslotte in Jiangxi die midden in een industrialisering zit die ze ecologisch willen houden. Al in de uitwerking van het “1000-Ondernemingen programma”  hadden de provincies een zware verantwoordelijkheid. Bij de energie-efficiency in de bouw en in het stedelijk transport spelen de provinciale overheden een belangrijke coördinerende rol, maar de verantwoordelijkheid voor verdere uitwerking behoort toe aan de stadsbesturen.
Eén van de zaken die de provinciale  besturen doen, is naast de door de nationale regering in hun provincie als grote energieverslinders aangeduide ondernemingen, zelf een aantal bijkomende ondernemingen aanduiden. Deze bijkomende ondernemingen  verbruiken in vele provincies meer dan de helft van de energie. In Shandong verbruiken nu alle ondernemingen die onder het programma vallen, 70 % van het totaal energiegebruik in de provincie. In Shanxi zijn er 86 ondernemingen door nationaal aangeduid en de provincie heeft er 114 aan toegevoegd. In Shandong zijn er 103 ondernemingen aangeduid door nationaal; en 900 toegevoegd door de provincie. Daarna volgden nog een 1000 op initiatief van de prefecturen;  In Jiangxi is de toestand analoog, zij het minder groot in absolute cijfers:19 nationaal , 81 provinciaal en 101 in de prefectuur Nanchang. De provincies beschikken al over een bestuurlijke staf om het proces te controleren en te begeleiden. In Shanxi betreft het 30 personen bij de provincie en 40 ambtenaren op het Taiyuan-prefectuurniveau. Gedurende de periode 2006-2008 heeft Shandong voor 39 MT per jaar verouderde cementproductie geëlimineerd, meer dan de doeleinden van nationaal voorschreven. Kortom in de drie onderzochte provincies valt de medewerking voor de nationale plannen heus wel mee voor wat de nijverheid betreft.
In de residentiële sector beginnen de resultaten pas goed te starten. Tianjin was de eerste stad die zijn stadsverwarming reorganiseerde. In Peking moeten alle nieuwe wooncomplexen dit jaar 65 % energie-efficiënter zijn dan de gebouwen uit de tachtiger jaren. . Peking beschikt ook over een agentschap dat oordeelt over energie efficiency: elk investeringsproject dat geen fiat krijgt van deze dienst, komt er niet door. Peking vraagt dat alle openbare gebouwen boven 20.000 m², alle grote residentiële gebouwen  en projecten met een energieverbruik van 2.000  ton steenkool equivalent voorgelegd worden voor energie-efficiency.  Ondertussen conformeren zich meer en meer nieuwe gebouwen met de code voor energie efficiency: waar dit maar 30 pct in 2003 bedroeg, steeg dit tot 98 pct. van de nieuwe gebouwen in 2008. Toch maakt dit nog maar 1,2 % uit van de totale bebouwde oppervlakte en is de weg nog lang. Het plan van het ministerie van Huisvesting wil ook in 15 noordelijke provincies 150 miljoen  m² al bestaande gebouwen in overeenstemming met de code brengen: de steun van de regering beloopt 45 à 55 yuan/m². Dit energetisch vernieuwen van bestaande complexen  is de uitdaging bij uitstek waar de lokale besturen voor staan. In de transportsector wordt inzake de uitstoot door voertuigen grosso modo de EURO4-normen nagestreefd. Oubollige stadsbussen zijn vervangen door gloednieuwe modellen.
Energiestructuur
Het plan dat de regering in 2007 opstelde betreffende de doeleinden voor hernieuwbare energieën (zie ons artikel over de groene revolutie)  is al door de praktijk voorbijgestreefd. Het was oorspronkelijk de bedoeling om de hernieuwbare energievormen op te trekken tot 15 % van de energiemix in 2020.  In de praktijk verdubbelde de capaciteit van windenergie jaarlijks tussen 2005 en 2009: .Waar oorspronkelijk in 2010 maar 5 GW windenergie gepland was, bedroeg deze capaciteit reeds in 2009 22 GW. Ook inzake kleine waterkrachtcentrales werd het doel voortijdig bereikt en is China wereldleider.  China heeft haar plan uit 2007 bijgesteld met een plan voor de ontwikkeling van de opkomende nijverheden  dat de komende 10 jaren jaarlijks 3000 à 4500 miljard yuan zal kosten. Dit herziene plan voorziet inzake de ontwikkeling van de nieuwe energieën tegen 2020 300 GW hydro-energie; 20 GW photo-voltaïsche capaciteit en 150 GW windenergie . Het plan focust ook op de ontwikkeling van de nucleaire industrie. Momenteel voorzien de 11 kernreactoren maar 1 % van China’s energie, maar 24 andere kerncentrales wachten op goedkeuring. Tegen 2020 zouden de 86 GW opgewekt door kernenergie een 5% van de energiebehoeften moeten dekken. Aardgas staat momenteel maar in voor 4 % van de energiebehoeften: verwacht wordt dat de vraag tussen 2007 en 2030 jaarlijks met 5,3% groeit namelijk van 73 mld. m³ tot 242 mld. m³ in 2030. De binnenlandse productie is ruim onvoldoende hiervoor en momenteel zijn reeds enkele LNG-terminals klaar, andere worden nog afgewerkt.
Niet onbelangrijk is ook dat China inzake het “Clean Development Mechanism” (CDM)van nieuwe leerling op 5 jaren tijd geëvolueerd is naar model-leerling. CDM dat volgt uit het Kyoto-protocol voorziet dat westerse vervuilers in ontwikkelingslanden uitstootkredieten kunnen verwerven  als ze in deze landen schone projecten op gang brengen. Het officieel rapport over 5 jaren CDP stelt ronduit dat China het meest dynamische CDP-programma heeft ter wereld: China leidt zowel in aantal projecten (751 ; 36%) als in  te verwachten uitstootvermindering (60%) als reeds vastgestelde vermindering (48%).
Uitstoot
Rest nog de koolstofintensiteit per eenheid BNP en deze ligt in het verlengde van wat voorafging. Volgens McKinsey had China tussen 1990  en 2005 de hoogste verbetering van koolstof-efficiency in de wereld   omdat de jaarlijkse aangroei van het BNP van 10 % gepaard ging met een vermindering van de koolstofintensiteit met  5%: m.a.w. voor elke verhoging van het BNP met 10 % kon China zijn koolstof-voetafdruk met 5 % verminderen.  . De uitstoot verhoogde wel met 671 miljoen ton tussen 2007 en 2008. Als de evolutie gewoon doorgetrokken wordt stijgt China’s primaire energievraag van 1297 miljoen ton steenkoolequivalent in 2000 naar 3280 miljoen ton in 2020. . Hoewel het steenkoolverbruik per jaar met 3% wordt verwacht te stijgen, zal het aandeel ervan in de energiemix dalen tot 63 % in 2020  en de CO² uitstoot zou dan pieken rond 2030 . Behalve dit “business as usual”-scenario zijn er nog twee andere scenario’s die meer de klemtoon leggen op verder gaande maatregelen tegen koolstofuitstoot. De lage uitstoot-benadering ziet tegen 2050 een vermindering van het primair energieverbruik vergeleken met het “business as usual”-model  mogelijk met 26 % en in de koolstofuitstoot met 44 %
Dit veronderstelt tegen 2050 een  nog mindere afhankelijkheid van steenkool en petroleum en het verder optrekken van het nucleaire en hernieuwbare energievormen . Vooral in de sectoren industrie en transport moet verder aan de energie-efficiency worden getimmerd. Tegen 2020 zal de dienstensector maar haar aandeel in de economie vermeerderen van 42 naar 45 %. De industrie blijft dominant tot in 2030, wanneer ze nog voor 40 % van het BNP instaat. Daarna gaat de dienstensector vooruit ten nadele van een nog verdere afkalving van de primaire sector die tot onder de 5% zakt in 2030.
Uit verdere detaillering blijkt dat de sectoren elektriciteitsopwekking, transport, gebouwen en huishoudtoestellen het meest uitstoot zullen genereren. De elektriciteitsopwekking staat vooraan met een verdrievoudiging tussen 2005 en 2030.(van 2 miljard ton tot 5,4 miljard ton in 2030). Ook gebouwen en transport verdrievoudigen hun uitstoot van 1,1 miljard ton per jaar tot 3,2 miljard in 2030. De uitstoot in het transport zal met 350 % stijgen tegen 2030, vooral door de lage startwaarde. Momenteel draagt het transport in China maar voor 8 % bij tot de broeikasgassen, waar het in Japan 22% bedraagt en 29 % in de VS. De verdubbeling van het aantal voertuigen die plaats greep tussen 2004 en 2009 zal nog eens worden overgedaan tegen 2015. Tegen 2030 zou er een vertienvoudiging zijn tot 337 miljoen voertuigen.
China’s Energieonderzoeksinstituut raamt dat China van 2010 tot 2050 40.000 miljard yuan zou moeten spenderen aan geavanceerde technologieën en maatregelen tot een verbeterde koolstofarme economie: vanaf 2010 1000 miljard jaarlijks en dit langzaam verhogend tot 2000 miljard in 2050. De lange mars naar een koolstofarme economie en samenleving is pas gestart. Vooral de lagere overheden hoeven nog getraind en van middelen voorzien te worden om in deze mars mee te stappen.
Bibliografie
“More sustainable energy use in China: Economic Structure and the Application of new technologies project” ; May 2010, Centre for Strategic Economic Studies, Victoria University, Australia, Report for the Australian Department of Climate Change
“Accelerating Energy Conservation In China’s Provinces”, Robert P. Taylor, Gailius J. Draugelis, Yabei Zhang,Alberto U. Ang Co, June 2010, Word Bank & Australian Agency for International Development
“China Wind Power Outlook 2010”, Greenpeace, Chinese Renewable Energy Industries Association,  Global Wind Energy Council, October 2010
“China in the transition to a low carbon economy”, Fondatione Eni Enrico Mattei, Zhong Xiangzhang
“China’s Envisaged Renewable Energy Target”, The Green Leap Forward, The World Bank & ESMAP
“Clean Development Mechanism in China, Five Years of Experience (2004–09)”, The International Bank for Reconstruction and Development &The World Bank; May 2010

Een reactie achterlaten

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *