Boekbespreking door Frank Willems:
Jonathan Holslag,
Onmogelijke vrede
Er wordt momenteel veel publiciteit gevoerd voor ‘Onmogelijke vrede’, een boek van Jonathan Holslag. ‘Onmogelijke vrede’ is de Nederlandstalige versie van ‘China’s Coming War with Asia’, dat we bij eerder op deze site bespraken. We brengen deze recensie opnieuw onder uw aandacht.
“China’s ambitie is om vreedzaam vooruit te gaan. Scherpe conflicten met zijn Aziatische buren vermijden is essentieel voor dit objectief. Jonathan Holslag legt op een briljante manier uit voor welk geopolitiek dilemma het opkomende China staat, en zijn stelling dat China waarschijnlijk in een groot conflict met Azië zal geraken is dwingend en uitdagend…”. Deze quote op de achterflap van het Engelstalige boek komt van Men Honghua van de Centrale Partijschool in China. Ik vind ze correct.
Holslag toont inderdaad dat China vreedzaam wil vooruitgaan, en dat het een belangrijke beleidsstrategie is om zware conflicten met de buurlanden te vermijden. Tegelijk argumenteert hij dat de opkomst van China objectief de belangen van andere landen raakt, of China dat wil of niet, en dat een conflict dus mogelijk en waarschijnlijk is. De titel “China’s coming war…” is weliswaar een stuk provocerender dan de meer voorzichtige stellingname in het boek zelf. De uitspraak van Men Honghua dat Holslags stelling dwingend en uitdagend is, is diplomatieke taal om te zeggen dat hij het met de auteur oneens is. Hij staat daarin niet alleen. In de Volkskrant schrijft Fokke Obbema: “Maar Holslag overspeelt zijn hand door van een ‘grootmachttragedie’ in Azië te spreken – hij suggereert onvermijdelijkheid die ook uit zijn boektitel spreekt. Waar dergelijke grote woorden in zijn boek over Europa, De kracht van het paradijs, tot een uitstekend resultaat leidden, slaagt hij er nu minder in met zijn gewaagde stelling te overtuigen.” Ik ben het eens met Men en Obbema.
De auteur geeft zijn stelling met argumenten in hoofdstuk 1. China is een opkomende macht en verstoort daardoor objectief het bestaande machtsevenwicht in de wereld. Als opkomende macht heeft het een aantal ambities: controle over de grensgebieden, herovering van verloren gebied (Taiwan, de betwiste eilanden), nationale onafhankelijkheid en veiligheid, economische voorspoed onder leiding van de CPC. Die ambities zijn redelijk, en zeker niet agressiever dan die van andere grootmachten vroeger of nu. Integendeel, China stelt formeel dat het niet het streven naar hegemonie van grootmachten uit het verleden wil herhalen, en vreedzaam wil vooruitkomen. Het wil dat oprecht, maar de objectieve realiteit is dat de spanningen rond belangentegenstellingen oplopen en de verlokking voor één van beide partijen om toch een conflict te starten toeneemt. Dat conflict ziet Holslag met de Aziatische buurlanden, en hij denkt op de eerste plaats aan Japan, India, eventueel Vietnam of de Filippijnen en natuurlijk de onafhankelijk bestuurde Chinese provincie Taiwan.
In de rest van het boek zal Holslag proberen dat alles te bewijzen door een historisch overzicht van de buitenlandse betrekkingen van de Volksrepubliek sinds haar oprichting in 1949. Het moet gezegd dat hij indrukwekkend werk verricht heeft en veel gedetailleerde informatie brengt. Hij blijft ook sereen en objectief, wat bij de meeste China-watchers niet het geval is. Een goed voorbeeld daarvan is de situatie in de Zuid-Chinese Zee. Het is bon ton bij ons om te beweren dat er een Chinese agressie tegen de kleinere landen Vietnam en de Filipijnen plaats vindt. Holslag trapt niet in die val. Hij erkent dat de Chinese claims legitiem kunnen zijn, hij toont aan dat China bij de bezetting van betwiste eilanden meer terughoudend is dan andere landen, en dat de Chinezen wel degelijk oplossingen zoeken zoals gezamenlijke exploitatie wateren waarop verschillende landen aanspraak maken. In verband met de controle van de eerste eilandengordel aan de rand van de Oost-Chinese Zee toont hij gedetailleerd aan hoe de Verenigde Staten die met overweldigende militaire inzet consolideren en dat China ondanks alle alarmgeroep over toenemende militaire uitgaven nog maar een klein broertje is. Ook in een aantal andere conflictsituaties toont hij aan dat China wel degelijk van goede wil is. Maar de onverbiddelijke realiteit dat China opkomt en dat daardoor de belangen van andere landen in het gedrang komen, laat ondanks alle goede wil de spanningen toch telkens weer oplopen. Holslag beschrijft al die spanningen en schermutselingen van de voorbije 65 jaar om te besluiten dat ze steeds toenemen en uiteindelijk waarschijnlijk tot een gewapend conflict zullen leiden.
Obbema schrijft daarover: “Met verve etaleert hij zijn grote kennis over China, zeker als hij de opbouw van het militaire apparaat bespreekt. Maar waarom het onvermijdelijk is dat China zijn regionale opmars alleen maar via een oorlog gestalte kan geven, blijft de vraag. De huidige trend, waarbij buurlanden economisch afhankelijker worden en de macht van China langs die weg toeneemt, lijkt me vanuit Chinees perspectief aanzienlijk minder riskant. Met het voeren van een oorlog loopt China bovenal kans zich in eigen voet te schieten.” Inderdaad, Holslag probeert te overtuigen met een stortvloed van feiten. Maar de samenhang tussen die feiten blijft zijn eigen subjectieve interpretatie.
Holslag wijdt hoofdstukkenlang uit over spanningen en conflicten; de waarheid blijft echter dat de grootste oorlog waarin China betrokken was – de Koreaanse- al meer dan 60 jaar achter ons ligt en dat China daar geen hoofdacteur was. De grootste “eigen” oorlog, tegen India, ligt ook al meer dan 50 jaar achter ons. De schermutselingen met Rusland dateren van de jaren 60, die met Vietnam van de jaren 70. Al met al is het vooral sinds eind jaren 70 opkomende China erin geslaagd sindsdien alle noemenswaardige militaire conflicten te vermijden.
Holslag bekijkt de opkomst van China ook te veel als een nulsomspel. Wat China wint, verliezen de anderen, en omgekeerd. Dat klopt niet. De opkomst van China laat ruimte voor India om op te komen, voor Japan om rijk en invloedrijk te blijven, voor Vietnam om zich te ontwikkelen en zelfs voor Taiwan om een ruime mate van autonomie te behouden. De opkomst van China biedt vooralsnog vooral kansen waar die landen van kunnen profiteren. Een typisch voorbeeld: volgens Holslag degradeert de opkomst van China de Zuidoost-Aziatische landen tot leveranciers van grondstoffen en dragen de al afgesloten handelsverdragen daar toe bij; dat zou dan een objectieve bron van spanningen zijn. Hij baseert zich op het statistisch gegeven dat het aandeel van grondstoffen in hun totale uitvoer gestegen is. Die redenering is scheef: de uitvoer van producten met toegevoegde waarde is intussen immers ook gestegen, in absolute waarde. Wanneer we de economische betrekkingen van China met de Aziatische buurlanden bekijken, dan zien we een win-win patroon: iedereen gaat erop vooruit en er zijn geen noemenswaardige economische spanningen of conflicten.
Holslag erkent dat China een politiek van vreedzame opkomst volgt, en daarbij bereid is tot compromissen en soepelheid in concrete dossiers. Dat deze politiek tot mislukken gedoemd is kan hij niet aantonen. Ambassadeur Qu Xing van China in België merkte in een artikel over het boek op dat toen de Communistische Partij van China in 1949 aan de macht kwam, China territoriale geschillen had met al zijn buurlanden. Vandaag zijn die met 12 van de 14 buurlanden opgelost. ’Er is geen bewijs in de geschiedenis dat China niet in staat is geschillen diplomatiek op te lossen en dat het zal moeten overgaan tot oorlog’. De regering van China, maar ook die van India, Japan, Vietnam, Taiwan stellen stuk voor stuk expliciet dat ze geen militaire confrontatie willen, want dat samenwerking voor hen gunstiger is. Met het recentelijk lanceren van het Zijderoutefonds, de AIIB bank en de BRICS bank heeft China krachtige werktuigen om de buurlanden te overtuigen dat samenwerken voordeliger is dan conflicten zoeken. Het verhaal van de AIIB bank is spectaculair. Ondanks een Amerikaanse boycot doen alle belangrijke landen mee, inclusief de Amerikaanse bondgenoten – op Japan na.
Holslag slaagt er dus, ondanks de eruditie van zijn boek, niet in om zijn centrale stelling hard te maken. En er is nog een ander probleem. De Chinese regering en de Amerikaanse – zeker sinds Obama- zijn het er allebei over eens dat de belangrijkste relatie in de wereld in de 21ste eeuw de Chinees-Amerikaanse is. De vraag is of de VS de vreedzame opkomst van China zullen toelaten. De stelling van Holslag dat objectieve belangen landen onvermijdelijk richting oorlog drijven is meer van toepassing op de VS dan op China. Holslag vermeldt herhaaldelijk de diepe tegenstellingen tussen China en de VS, maar de VS geeft hij daarbij systematisch een bijrol in het drama dat zich tussen China en de rest van Azië afspeelt. In het voorwoord legt hij uit dat China militair nog veel te zwak is om de VS aan te kunnen, en dat hij daarom een conflict tussen China en zijn Aziatische buren waarschijnlijker acht. De mogelijkheid dat de VS als grootmacht op de terugweg zelf een oorlog tegen China beginnen overweegt hij niet echt. Wat wel wordt vermeld maar volgens mij onderbelicht blijft, is hoe de VS de spanningen tussen China en zijn buurlanden opdrijven. Deze week nog goot de Amerikaanse regering olie op het vuur door nog eens expliciet te verklaren dat ze Japan militair zullen bijstaan indien het tot een gewapend treffen met China rond de Diaoyu/Senkaku eilanden komt. De reële mogelijkheid dat de VS via andere landen een oorlog met China proberen uit te vechten overweegt Holslag echter niet.
Daarom blijf ik zitten met het gevoel dat Holslag het hoofdpersonage van het geopolitieke drama uit de wind zet en onze aandacht afleidt naar de figuranten. Is dat belangrijk? Ja, voor het politieke debat in Europa, waarin Holslag graag tussenkomt. Bij een conflict tussen China en de Aziatische buurlanden kan Europa comfortabel verder leven als buitenstaander en junior partner van de VS. Maar als de echte geopolitieke tegenpolen in de 21ste eeuw Beijing en Washington zijn, dan wordt het de vraag of Europa verder slaafs de VS moet blijven volgen ofwel de uitgestoken hand van Beijing grijpen om samen te werken aan een welvarend Euraziatisch continent. Wanneer je zoals Holslag alleen focust op een mogelijk conflict tussen China en zijn Aziatische buren maskeer je deze keuze.
Frank Willems
Onmogelijke Vrede van Jonathan Holslag
uitgegeven in april 2015 door De Bezige Bij; 240 pagina’s
ISBN: 978-90-8542-633-2.China
’s coming war with Asia ,
uitgegeven in maart 2015 door Polity ; 198 pagina’s.
ISBN: 978-0-7456-8825-1
Vooral eens met de opmerking “Holslag bekijkt de opkomst van China ook te veel als een nulsomspel” in de machtspolitiek.” Vanuit de situatie van de VS (en het Westen in het algemeen) kan geargumenteerd worden dat de opkomst van China een bedreiging vormt voor de (westerse) gevestigde belangen en internationale orde. De stelling van Holslag dat objectieve belangen landen onvermijdelijk richting oorlog drijven is inderdaad meer van toepassing op de VS dan op China. Europa doet er goed aan om de uitgestoken hand van Beijing te grijpen om samen te werken aan een welvarend Euraziatisch continent. Dit is de enige oplossing voor het probleem “Fort Europa”.
Vorige week vond de Bandungconferentie 2015 plaats:
http://www.chinasquare.be/actueel-nieuws/bandung-2015-het-vervolg
In de westerse mainstraimmedia wordt hierover verdacht weinig aandacht aan besteed. In het verleden heb ik al opgemerkt dat niet-westerse landen zich steeds meer verenigen buiten de gevestigde (westerse) instellingen. Die nieuwe samenwerkingen zijn niet gericht tegen het Westen. Ze zijn er gekomen omdat het Westen (vooral de VS) zich blijft verzetten tegen een democratisering van de macht. Bij een democratisering van de macht is er een win-win-situatie voor westerse en niet-westerse landen. Bij een nulsomspel wint enkel het Westen en verliest de overige 88% van de wereldbevolking.