Het recente rapport van UNDP[1] bevat naar goede gewoonte een schat aan informatie. Marc Vandepitte focust op China en presenteert een aantal in het oog lopende gegevens uit het rapport.
China doet wereldverhoudingen kantelen
De laatste dertig jaar zijn de landen van het Zuiden aan een opmerkelijke remonte bezig op het wereldtoneel. Dat is voor een groot deel te danken aan de fenomenale groei van China. Net als in Equatoriaal-Guinea groeide het bnp per inwoner de afgelopen jaren met 9 procent per jaar. Dat is een verdubbeling om de acht jaar. Het grote verschil is dat het in China om bijna een vijfde van de wereldbevolking gaat en in Equatoriaal-Guinea om 700.000 mensen (0,01% van de wereldbevolking).[2]
In 1980 was het aandeel in de wereldproductie van de ontwikkelingslanden nog maar 33%. In 2010 was dat al geklommen tot 45%. In die periode verdubbelde hun aandeel in de wereldhandel van 25% naar 47%. De snelste stijging was er in de buitenlandse investeringen: van 20% naar 50%.[3] Als gevolg van een surplus op hun handelsbalans zagen de landen uit het Zuiden hun geldoverschotten spectaculair stijgen. Tussen 2000 en 2011 namen ze driekwart van de toename van alle buitenlandse reserves voor hun rekening. Het Zuiden, met China voorop, wordt stilaan de kredietkaart voor het Noorden, dat zelf geteisterd wordt door een hardnekkige kredietcrisis. Het is ooit anders geweest.[4] China neemt het leeuwenaandeel van de buitenlandse reserves voor zich, zo’n 3.300 miljard dollar. Dat is evenveel als alle rijke landen samen en ook net evenveel als de rest van de landen uit het Zuiden.[5]
Die trend dat de landen uit het Zuiden sneller groeien dan die van het Noorden zal zich in de toekomst heel waarschijnlijk doorzetten In 1950 waren Brazilië, China en India, de drie BRIC-landen uit het Zuiden, goed voor amper 10% van het wereldproduct, terwijl de zes grootste landen van het Noorden ongeveer de helft voor zich namen. Tegen 2050 zullen de drie BRIC-landen 40% voor hun rekening nemen, zowat het dubbele van de zes grootste landen van het Noorden.[6] Sinds de kredietcrisis is die trend zelfs in een stroomversnelling gekomen. Tussen 2007 en 2012 is de Chinese economie gegroeid met 60%, die van de Aziatische groeilanden met bijna 50% en van de rijke landen met 3%.[7]
Nieuwe Zuid-Zuidverhoudingen
De landen uit het Zuiden hebben hun onderlinge banden ook sterk aangehaald. Het aandeel van de Zuid-Zuidhandel in de totale wereldhandel steeg tussen 1980 en 2011 van 8% naar 27%. De stijging was vooral opmerkelijk vanaf de eeuwwende en ook hier weer speelt China een sleutelrol.[8] Buitenlandse investeringen in ontwikkelingslanden zijn niet langer het voorrecht van het Noorden. Tussen 1996 en 2009 groeiden de jaarlijkse Zuid-Zuidinvesteringen met 20% per jaar. Op dit moment zijn die Zuid-Zuidinvesteringen goed voor 30 tot 60% van alle buitenlandse investeringen in de Minst Ontwikkelde Landen.[9]
Die nieuwe relaties compenseren in zekere mate de afgenomen vraag vanuit het Noorden, als gevolg van de crisis. Indien China en India een gelijkaardige crisis hadden gekend als de landen van het Noorden, zou de economische groei van de ontwikkelingslanden tussen 2007 en 2011 met 0,3 tot 1,1 procentpunten minder geweest zijn.[10] Het rapport vermeldt hier in het bijzonder Sub-Sahara Afrika, het zogenaamde verloren continent. De vijf jaren vóór de crisis groeide het bnp per inwoner er jaarlijks met 5%, dubbel zoveel als tijdens de jaren negentig. Deze trend was voornamelijk het gevolg van prijsstijgingen van hun belangrijkste exportproducten dankzij de honger naar die producten van de groeilanden, met op kop China.[11]
Het rapport maakt melding van een recente studie die aantoont dat de economische expansie van China tussen 1988 en 2007 een positief effect heeft gehad op de economische groei van andere ontwikkelingslanden, voornamelijk handelspartners.[12] Niet alleen handel met China, maar ook investeringen vanuit dat land dragen bij tot de economische groei van de ontvangende ontwikkelingslanden. Tussen 2003 en 2009 verhoogden Chinese investeringen de economische groei met 1,9 procentpunten in Zambia. In Congo was dat 1 procentpunt, in Nigeria 0,9, in Madagaskar en Niger 0,5 en in Soedan 0,3.[13]
Extreme armoede
De kantelende wereldverhoudingen en de toegenomen Zuid-Zuidrelaties hebben ingrijpende gevolgen voor de armoede. Tussen 1990 en 2008 daalde de extreme armoede ($1,25 per dag) van 36% van de wereldbevolking naar 19%. In absolute cijfers gaat dat om een vermindering 620 miljoen extreem armen.[14] Die drastische verbetering is in grote mate toe te schrijven aan China. Dat land zorgde voor een vermindering van 510 miljoen tegenover 110 miljoen voor de rest van de wereld. De grote verschillen laten zich ook aflezen aan de relatieve vermindering (percentages) per land, zoals de grafiek hieronder duidelijk maakt.[15] Vandaag zijn er 1,2 miljard mensen extreem arm, dat is 17% van de wereldbevolking. In de grafiek hieronder zie je verdeling van die extreme armoede wereldwijd.[16]
China, India en Pakistan
Maar, economische groei vertaalt zich in veel landen niet in (een evenredige) sociale vooruitgang. Bij China is dat wel het geval. De toename van zijn Human Development Index (HDI), die de sociale vooruitgang meet,[17] was de afgelopen dertig jaar zowat de hoogste van de wereld, driemaal zoveel als het wereldgemiddelde.[18] Vietnam en India doen het wat dat betreft ook heel goed. De prestaties van China worden pas duidelijk als je ze afmeet aan de scores van vergelijkbare landen. Het analfabetisme is in India 6 maal zo hoog en in Pakistan 7 maal zo hoog als in China. Het percentage extreem armen is in Pakistan ongeveer 2 maal zo hoog en in India 3 maal zo hoog.[19]
De kindersterfte geeft misschien nog het best de sociale ontwikkeling van een land weer, omdat in deze indicator een hele reeks factoren samenkomen: gezondheidszorg, voeding en drinkbaar water, scholingsgraad moeder, huisvesting, hygiëne. Op dit vlak scoort China beduidend beter. In Pakistan sterven 5 maal zoveel kinderen en in India 3,5 maal zo veel. Het rapport voorspelt dat tussen 2010 en 2015 er in verhouding in India 5 maal zoveel kinderen zullen sterven en in Pakistan zelfs 8,4 maal zoveel.[20]
Ecologische voetafdruk en natuurrampen
Het rapport beklaagt zich erover dat weinig landen een hoge sociale ontwikkeling combineren met een lage voetafdruk. Een lage voetafdruk betekent dat het consumptie- en productiepatroon de gemiddelde biocapaciteit van de wereld (1,8 ha per inwoner) niet overtreft, m.a.w. dat het land met één planeet voldoende heeft om zijn leefpatroon te handhaven.[21] Negen landen komen in aanmerking voor de gunstige sociaalecologische combinatie: Georgië, Armenië, Azerbeidzjan, Albanië, Jamaica, Cuba, Ecuador, Peru en Sri Lanka. Indien we de gemiddelde HDI van de 47 rijkste landen nemen (0,758) dan is het enkel Cuba dat nog overblijft.[22]
China behoort niet tot die groep van negen, maar is er wel niet ver van verwijderd. De Human Development Index van China is 0,728, net onder de grens van 0,758. De voetafdruk is 2,2 ha per inwoner, net boven de grens van 1,8. De relatieve lage voetafdruk van China is al bij al opmerkelijk als je in rekening brengt dat het zowat de werkvloer is van de wereld en dus heel wat produceert en uitstoot in de plaats van andere landen. In de mate dat de Chinese economie verder opklimt op de technologische ladder – en alzo zijn zware industrie delokaliseert – en er ook nog verder geïnvesteerd wordt in groene technologie, kan China binnenkort ook toetreden tot het sociaalecologisch clubje.
Marc Vandepitte
Voetnoten
http://hdr.undp.org/en/media/HDR_2013_EN_complete.pdf
p