De GINI-coëfficiënt in China bedraagt volgens het Nationaal Statistisch Bureau 0,474 en dat is boven het door de UN bepaalde alarmniveau van 0,4. Dit is de eerste actualisering sinds 12 jaar en het is nu wachten op de maatregelen van de Nationale Ontwikkelings-en Hervormingscommissie die klaar is met een voorstel.
Inkomensongelijkheid wordt uitgedrukt in een GINI-cijfer, dat ligt tussen 0 (volstrekte gelijkheid) en 1 (volstrekte ongelijkheid). In de Maotijd bedroeg de GINI-coëfficiënt 0,25. Het Nationaal Statistisch Bureau kwam in zijn berekeningen waarbij een nieuwe methode gebruikt werd met Canadese hulp, uit op 0,474. Het uiteindelijk cijfer is zowat gelijk aan dat uit 2004 en iets minder dan na de piek van 0,491 uit 2008. Toch blijft het nog boven het alarmpeil van 0,4. Het Chinees cijfer benadert dat van de Wereldbank, maar ligt lager dan berekeningen van de Chengdu ‘s Southwestern University of Finance and Economics die op een cijfer van 0,61 in 2010 uitkwamen.
Probleem is het echte inkomen van de rijken te kennen want deze verdoezelen de werkelijkheid. Toch is duidelijk dat het cijfer steeg van 0,3 tijdens de jaren 80 tot dus het huidig cijfer van 0,47. De stedelijke inwoners verdienen drie maal zo veel als een landelijk ingezetene. Hogere inkomensgroepen verdienen vier maal zo veel als de armere. Het is dus duidelijk dat indien het inkomen van de lagere inkomensgroepen verhoogd wordt, dit het verbruik zou doen toenemen en de economische omvorming vergemakkelijken. Volgens het rapport van het onlangs gehouden 18-de partijcongres wil China het gemiddeld inkomen van zijn burgers verdubbelen tegen 2020.
Wellicht is het hierbij nodig in de praktijk de lage- en de middelgrote inkomens meer te doen toenemen. Naar verluidt is de Nationale Ontwikkelings-en Hervormingscommissie klaar met een pakket maatregelen. Ze zouden in maart worden voorgesteld. De hervorming van de inkomens is echter al twee maal uitgesteld, wat wijst op tegenstand van georganiseerde belangen.
Bron: China Daily