Vandaag vieren de Tibetanen hun traditioneel Nieuwjaar. Het leek ons een goede gelegenheid om een artikel te publiceren van Tibetkenner Jean-Paul Desimpelaere.
In september 1987 verklaart de dalai lama tijdens een hoorzitting van het Amerikaans Congres: “7,5 miljoen Chinese kolonisten hebben zich ondertussen al in Tibet gevestigd, dat is meer dan het aantal Tibetanen. Zij moeten vertrekken.”[1] Een cijfer dat hij herhaalt in 1999 voor de Duitse televisie[2].
En in juni 1988 vermeldt hij het thema in het Europees parlement: “de Chinese overheid moedigt de massale transfer van bevolking aan naar Tibet. Nu reeds zijn de 6 miljoen Tibetanen in de minderheid.”[3].
Aan een Duitse journalist vertelt de dalai lama in 2007: “autonomie betekent voor mij ook dat de Tibetanen in de meerderheid moeten zijn. Het tegendeel kunnen we niet aanvaarden. Bij mijn eerste bezoek aan Letland, zei een lokale politicus me dat alle Russen die Lets spreken en die de Letse cultuur respecteren mogen blijven, in zoverre er niet te veel zijn. Anders moeten ze Letland verlaten. Dat geldt ook voor Tibet. Alle Chinezen, die Tibetaans spreken en de Tibetaanse cultuur respecteren, mogen blijven, in zoverre ze niet met te veel zijn. Alle Chinezen, die denken dat de Tibetanen stinken moeten ons land verlaten.”[4] De dalai lama heeft het hier wel over ‘Groot-Tibet’ dat naast de Autonome Regio Tibet een aantal van oudsher gemengde streken omvat.[5]
In een interview met ‘Le Nouvel Observateur’[6] in 2008 zegt hij dit:“In Lhasa wonen ongeveer 100.000 Tibetanen, terwijl het aantal Chinezen meer dan dubbel zoveel is. Lhasa is onherkenbaar geworden. In andere streken zijn er overal gloednieuwe ‘Chinatowns’. De Tibetanen zijn dus een minderheid geworden.”
Dit zijn slechts enkele citaten van de dalai lama. Bijna tijdens elke publieke verschijning in Europa heeft hij hetzelfde thema herhaald, sinds 1987. Nochtans, in 2003, publiceert het bureau van de dalai lama in New York een commentaarartikel op de Chinese uitgebreide volkstelling van 2000, waarbij ze de resultaten van die volkstelling NIET aanvechten. De telling toonde dat de Autonome Regio Tibet voor 97,6% bevolkt is door Tibetanen. De enige kritiek op de telling: “de bevolking werd in november geteld, dan zijn er veel minder Han aanwezig dan in de zomer.”[7]
Het thema “de Tibetanen zijn in de minderheid in eigen streek” werd voor het eerst naar voor gebracht in 1987, door J.F. Avedon, een Amerikaanse journalist. Hij had al lang contact met de Tibetanen, die in de jaren 1950 Tibet ontvlucht waren. In 1973 verbleef hij bij de Tibetaanse rebellen in Nepal[8] en hij organiseerde de eerste reis van de dalai lama naar de VS, in 1979. In 1987 was hij de opsteller van een ‘studiewerk’, dat diende voor een hoorzitting van de Amerikaanse beleidsmakers. Naast andere aanklachten tegen China stond daar ook in dat China Tibet overspoelde met een massale instroom van Han Chinezen. “Twee miljoen,” volgens zijn bevindingen. Daarbij had hij het over de huidige Autonome Regio Tibet, zelfs niet over ‘Groot Tibet’[9]. Voor ‘Groot Tibet’ vermeldt Avedon “7,5 miljoen Han, tegenover 6 miljoen Tibetanen”.[10]
De dalai lama nam dit cijfer over in zijn toespraak voor het Amerikaans Congres in september 1987. Het was de eerste maal dat hij het thema aanhaalde. In zijn traditionele jaarrede[11] kwam het ook pas in 1988 voor het eerst als aanklacht voor. Eén week na de ontvangst die de dalai lama te beurt viel in het Amerikaans Congres in 1987 braken er rellen uit in Lhasa. Avedon was ter plaatse.[12] Toen was Tibet ‘open’ voor eender wie, er was geen speciale vergunning nodig. Men – de schrijver dezes incluis – kon er predikers van alle soorten zien, het ‘hippe’ Kathmandu van toen verplaatste zich naar Lhasa. Na de onlusten stelde China twee jaar lang de krijgswet in. Avedon vond in de VS zijn vriend Ackerly (zie noot 8) terug en de International Campaign for Tibet (ICT) werd er opgericht in 1988. ICT groeide uit tot het belangrijkste communicatie-orgaan voor alle Amerikaanse en Europese steuncomités voor de onafhankelijkheid van Tibet.[13]
Dit is de context waarbinnen de beschuldiging van ‘China overrompelt Tibet met een instroom van Han Chinezen’ naar voren kwam.Meer dan twintig jaar lang, tot op heden, ging dit thema de wereld rond, via de honderden ‘Tibet support comités’. [14] In Europa is het een ‘waarheid’ geworden. En als er in 1987 al 7,5 miljoen Han in ‘Groot-Tibet’ waren, dan moet het nu allicht nog veel erger zijn? In 2008 zei de dalai lama voor de Franse senaat dat hij “weet had van een Chinees plan om na de Olympische Spelen nog één miljoen extra Chinezen naar Tibet te brengen.”[15].“Een demografische genocide,” noemde hij het.
Echter, door het toenemende Westers toerisme naar Tibet, komen er genuanceerdere verhalen. Ook enkele wetenschappers gingen ter plaatse kijken en analyses maken.
Het verhaal van Avedon over een Han invasie in Tibet zelf en in de randgebieden van het hoogplateau is onwaarschijnlijk.
Alleen al het feit dat de totale bevolking van de Autonome Regio Tibet in 1987 slechts 2,2 miljoen bedroeg maakt het cijfer van “2 miljoen Han Chinezen” van Avedon ongeloofwaardig. Voor Lhasa vermeldde Avedon “150.000 Chinezen tegen 50.000 Tibetanen”.150.000 Chinezen in Lhasa, dat is nog geen 2 miljoen. De andere steden van Tibet zijn niet talrijk en zijn veel kleiner: Nagqu, Chamdo, Nyingchi, Xigaze, Gyangze, Zedang, Xegar. Dat zijn er nog zeven. Als we Avedon volgen kunnen daar samen misschien nog eens 100.000 à 200.000 Chinezen wonen. Daarmee komen we lang niet aan zijn ‘twee miljoen’. Klopt dat cijfer dan wel? Want dan zouden er minstens 1,5 miljoen Chinezen buiten de steden in Tibet moeten leven. Maar de befaamde Amerikaanse antropoloog en tibetoloog, Melvyn Goldstein, die al 30 jaar lang Tibet doorkruist, zag vrijwel geen Han Chinezen in de dorpen.[16]
Ook de invasie van 7,5 miljoen Hannen in de gemengde randgebieden van Groot-Tibet is onwaarschijnlijk. Overal in China is de tendens dat het platteland licht ontvolkt ten voordele van de grote steden. De media melden dat er tientallen miljoenen zwerfwerkers zijn in de Chinese megapolen. Bovendien gaat de migratie oost- en zuidwaarts naar de kust en naar grote steden zoals Chengdu en Chongqing. Niet westwaarts naar slecht bereikbare en minder ontwikkelde streken.
Een Engelse economist en demograaf, Andrew Martin Fischer, houdt het in 2004 op 6% Han in de Autonome Regio Tibet. Op het platteland zouden ze anderhalf procent van de bevolking uitmaken, in de grote steden 32 procent[17]. De Han Chinezen zijn wel in de vijf à zes grote centra van Tibet neergestreken, daar waar zeventig jaar geleden slechts een zeldzame Han er ergens een handeltje had. Nu zijn ze er met enkele honderdduizenden op een totaal van drie miljoen inwoners.
Andrew Martin Fischer stelde na uitgebreid onderzoek in 2003-2004 vast dat de verhalen van massale instroom van Han Chinezen in Tibet of in de Tibetaanse gebieden in de provincies Qinghai, Gansu en Sichuan fel overdreven zijn, zelfs onwaar. Hij was gedurende 14 maanden werkzaam in 23 ‘Tibetaanse’ steden of districten in en buiten de Autonome Regio. In zijn onderzoek kwam hij tot de conclusie dat het hoge aantal kinderen bij de Tibetanen gelijke tred houdt met de immigratie van Han Chinezen en dat er zeer weinig Han Chinezen buiten de stedelijke centra te vinden zijn. Hij weerlegde de beweringen over massale instroom van Chinezen. Fisher is nochtans geen onvoorwaardelijk supporter van China. Zo had hij ernstige kritiek op het feit dat de Tibetanen niet genoeg aan de bak komen in de economische topsectoren in de steden.
Voor Andrew Martin Fisher is de beschuldiging dat er in de autonome regio Tibet zelf meer Han Chinezen leven dan Tibetanen zo flagrant onwaar[18], dat hij zijn onderzoek vooral richtte op de ‘gemengde gebieden’, buiten Tibet, de zogenaamde uitbreiding naar ‘Groot-Tibet’, de randgebieden van het hoogplateau. Het is vooral daar dat hij een twintigtal steden met hun omgeving nauwkeurig observeerde.In tegenstelling tot de Autonome Regio Tibet zelf, waar de immigratie van Han Chinezen zich beperkte tot de administratie, de technische ondersteuning en de handel, ging het in die aanpalende streken om grond. Daar vestigden zich Chinese landbouwers in de vruchtbare en bereikbare valleien. Echter, die trend dateert van 150 à 300 jaar geleden, tijdens de laatste Chinese keizersdynastie, de Qing. Fisher ontwaart geen recentere instroom, gezien er geen nieuwe landbouwgronden beschikbaar zijn. Hij toetst bevolkingstabellen aan zijn eigen uitgebreide waarnemingen. Hij ziet geen systematische transfer van bevolking, wel een aantal Han Chinezen, die, door de liberalisering van de arbeidsmarkt in geheel China, naar de grotere Tibetaanse centra kwamen om er een of andere zaak op te starten.
Zijn bevinding is dat de Han Chinezen in de steden overduidelijk ‘zichtbaar’ zijn. Een deel woont er, een groot deel komt er ook als toerist.[19] Maar de grote meerderheid van de Tibetanen leeft buiten de steden en zijn niet zo ‘zichtbaar’, maar wel talrijker.
Terloops vermeldt Fisher nog dat in de provincie Qinghai het percentage Tibetanen in 25 jaar van 18 tot 22% steeg , gewoon door het verschil in geboortepolitiek: de Han Chinezen moeten zich beperken tot één kind per gezin, de Tibetanen niet.
Het gaat dus niet om ‘hoeveel Han Chinezen zijn er tegenover hoeveel Tibetanen?’ want de Tibetanen blijven flink in de meerderheid, maar wel over ‘wat gebeurt er in de steden?’. Daarover zegt Fisher dat de Tibetanen een scholingsachterstand en minder marktervaring hebben, waardoor ze ‘de facto’ gediscrimineerd worden tegenover de ‘minder talrijke’ Han, die wel de meest winstgevende activiteiten voor zich nemen. Onder ‘steden’ moet dan wel verstaan worden ‘grotere steden’, zo zegt Fisher want in de kleinere steden overheerst de Tibetaanse economische activiteit.
“In de enkele grote steden in Tibet zelf, nemen de Han Chinezen 55% van de arbeidsplaatsen in beslag, zelfs al zijn ze slechts met 6% van de bevolking,” aldus Fisher. Hier maakt hij een sprongetje dat niet opgaat. Die 6% slaat op het aantal Han Chinezen in de volledige regio, platteland incluis, niet enkel in de steden. In de enkele grote steden maken de Han Chinezen ongeveer een derde van de bevolking uit. Dat zij met dit derde de helft van de arbeidsplaatsen in de steden wegkapen is plausibel. Hierbij dient ook opgemerkt dat het gaat over het aantal arbeiders en bedienden (de loontrekkenden). Wanneer we kijken naar bijv. de zelfstandigen in de kleinhandel dan maken de Tibetanen ook in de steden de meerderheid uit. Daarentegen worden overheidsopdrachten zoals openbare werken uitbesteed aan de laagst biedende waarbij firma’s van de naburige provincie Sichuan het kunnen halen ten nadeel van lokale Tibetaanse firma’s. Die ondernemers van Sichuan brengen dikwijls eigen migrantwerkers mee om het werk uit te voeren.
Fisher stelt ook dat de administratie van de Autonome Regio Tibet in handen is van Han Chinezen. Hij heeft gelijk dat de eerste partijsecretaris altijd een Han Chinees geweest is. In China wordt in elke provincie een hoogste partijfunctionaris aangesteld die afkomstig is uit een andere provincie, dat als een garantie voor de eenheid van het land. Daartegenover kan gesteld worden dat 94% van alle verkozen mandatarissen, van lokaal tot regionaal, Tibetaan zijn. En het gaat niet over een klein aantal: 34.000 verkozen afgevaardigden in het totaal, voor dorpsraden, districtsraden en regionaal parlement.
De scholingsgraad is een andere vorm van discriminatie, die Fisher terecht aan de kaak stelt. Slechts 13% van de Tibetanen volgde een vorm van secundair onderwijs, terwijl dat voor de rest van China 52% is. Dit is voornamelijk te wijten aan het pastorale leven in Tibet: kinderen worden jong ingezet om schapen en yaks te hoeden. De overheid onderkent dit probleem en probeert met sensibilisatiecampagnes en subsidies het tij te keren. Tibet telt intussen al 43.000 personen met een universitair diploma, op een bevolking van drie miljoen.
Zoals Fisher zijn de meeste waarnemers, die geen politieke agenda hebben, het erover eens dat in de Autonome Regio Tibet de Tibetanen ongeveer 90% van de bevolking uitmaken, maar dat in de enkele grote steden de concentratie van Han Chinezen opgelopen is tot ongeveer 30%. Minder waarnemers onderzochten de gemengde randgebieden, net buiten de Autonome Regio. Fisher deed dat vrij grondig. Vandaar dit artikel, gebaseerd op zijn bevindingen.
Daaruit blijkt dat de vermenging van bevolking er al enkele eeuwen aan de gang was, dat er van een geforceerde instroom van Han Chinezen geen sprake is, dat de Tibetanen er niet overrompeld zijn door een Han invasie, maar dat er wel vragen moeten gesteld worden bij de sociaaleconomische discriminatie van de Tibetanen tegenover de Han bevolking.
In de marge: Andrew Fisher in discussie met tibetologen in Beijing in oktober 2008:
Tijdens het internationaal seminarie voor tibetologen in Beijing in oktober 2008 bracht Fisher aan de hand van sommige economische indicatoren een stevig discussieonderwerp naar voor: “de massale Chinese staatssteun voor Tibet is niet productief, de Tibetaanse rurale bevolking heeft weinig uitzicht op de vruchten van de modernisering. Infrastructuur, administratie en stedelijke beroepen slorpen alles op.” “80% van het bnp van Tibet is investering, dat is het hoogste cijfer ter wereld. Dat komt door de grote infrastructuurprojecten en de uitgebreide administratie. Die beiden nemen te veel plaats in, investeringen in reële productieve sectoren zijn miniem. In de aanpalende provincie Qinghai creëert 1 yuan investering een bnp-resultaat van 1,5 yuan. In Tibet brengt 1 yuan investering ondermaats 0,8 yuan bnp voort. Dit is een zeer inefficiënte manier om Tibet economisch op een goed ontwikkelingsspoor te plaatsen. En dit duurt al een hele tijd. Waarom? Het ‘administratief’ hoofd in Tibet weegt te zwaar. Neem de centrale subsidies weg en de Tibetaanse economie valt in elkaar. De mooie spoorweg zal natuurlijk blijven. Tibet vertoont de grootste ongelijkheid in China tussen stad en platteland: 1 tot 5, en de laatste tien jaar is die kloof vergroot. Ook zelfs binnen de stedelijke bevolking is er voor de werkende bevolking een salarisverschil van 1 tot 4. Het hoofdprobleem is echter dat de stedelijke centra weinig ‘productieve activiteit’ hebben, zij genereren zelf geen echte meerwaarde.”
De andere deelnemers aan het seminarie, Tibetanen en Han, gingen daar tegen in: “De Westerse modellen van economische ontwikkeling zijn niet klakkeloos toepasbaar op Tibet. De Tibetaanse economie wordt beschouwd als een ‘politieke’ economie, een publieke aangelegenheid. De Chinese staat wil eerst en vooral de levensvoorwaarden van de Tibetaanse bevolking verbeteren, via de uitbouw van een netwerk van diensten, via de gezondheidszorg, de hygiëne, de cultuur, de sport, de veiligheid en de zorg voor de ecologie. Dat is meer dan de louter economische indicatoren. Bovendien is er het militaire aspect met Tibet als internationaal begeerde zone. Het geheel moet bekeken worden en op lange termijn. De staat probeert in Tibet de nodige infrastructuur uit te bouwen om het moderniseringsinitiatief kansen te bieden, zonder de traditionele waarden van de Tibetaanse cultuur overboord te gooien.”
Naar mijn mening had Fisher gelijk in zijn uiteenzetting, waar hij het had over “te weinig productieve investeringen” in Tibet. Om werkelijk op eigen kracht verder te ontwikkelen en minder afhankelijk te worden van de nationale subsidies zal een eigen lichte industrie een noodzaak worden. Bijna alle consumptieartikelen komen van het binnenland in China. De vraag is: welke producten worden in voldoende aantallen door de Tibetanen gekocht, want eigenlijk zijn zij slechts een ‘kleine’ markt van 3 miljoen mensen. Het kunnen mixers zijn om boterthee te bereiden. De talrijke boerengezinnen die ik bezocht hebben er al een. De vraag is dus: wat is nuttig voor de lokale consumptie, in voldoende aantal om er een productielijn voor op te starten?
Jean-Paul Desimpelaere, http://infortibet.skynetblogs.be/
Lees van dezelfde auteur ook een artikel over zelfverbranding door monniken
[1] Tekst van zijn toespraak nog te vinden op zijn persoonlijke website www.dalailama.com
[2] ARD, 15/06/99
[3] Zonder onderzoek en met eenparigheid van stemmen overgenomen in een resolutie tegen China in het Belgisch parlement in juni 1996 en opnieuw eenparig herbevestigd in 2008.
[4] Süddeutsche zeitung, 22/09/2007.
[5] Zie voetnoot 9.
[6] Le Nouvel Observateur, 17/01/2008
[7] http://tibetoffice.org, 5/10/2003 (nu gewist op de site, geprinte pagina in mijn bezit).
[8] De Tibetaanse rebellen voor ‘onafhankelijkheid van Tibet’ waren actief in een door de VS gesteunde guerrilla van 1956 tot 1972. Wie was er ook in Nepal in 1973? John Ackerly, die nu directeur is van ‘International Campaign for Tibet’. Zij waren er samen. J.F. Avedon zou zich blijvend wijden aan de Tibetaanse kwestie, maar Ackerly zou eerst een ommetje maken naar Roemenië om er in dienst van de VS het vallen van het zieke communisme te bespoedigen.
[9] Tweemaal zo groot als het huidige Tibet. ‘Groot Tibet’ bevat ‘gemengde’ streken, waar de Tibetanen sinds eeuwen al of niet in de meerderheid waren.
[10] Ook verschenen in het Nederlands: J.F. Avedon, Tibet Vandaag. Huidige situatie en vooruitzichten, Stichting Ontmoeting met Tibetaanse Cultuur, Nederland, Laren, 1989 (?).
[11] Op 10 maart, herdenkingsdag van de opstand van 1959 in Lhasa.
[12] Christopher Queen, ‘Engaged Buddhism in the West’, p. 226-227, Wisdom Publications, USA, 2000.
[13] ICT: met een website in vijf talen en onder meer een bureau in Brussel. In de VS is de voorzitster, Beth Markey, een ex-stafmedewerkster van Buitenlandse Zaken van de VS. De directeur voor de ‘betrekkingen met de VS-regering’, Todd Stein, is een ex-adviseur in militaire zaken van de VS-senaat. In Brussel is de directeur van ICT, Vincent Metten, een ex-topadviseur van het Belgisch ministerie van defensie en van militaire zaken bij de Europese Commissie.
[14] http://www.tibet.org/Resources/TSG/Groups/ vermeldt 376 groepen, maar voor België bv staan er slechts vier in de lijst, daar waar er minstens twintig zijn. Voor Nederland staan er slechts drie. Reëel in Nederland zijn er enkele tientallen. Een belangrijke internationale organisatie staat er zelfs niet bij: ‘Students for a Free Tibet’. Zij hebben tientallen afdelingen, verspreid over de wereld. Het netwerk van lobbyen en activisme voor de onafhankelijkheid van Tibet is enorm, wel geconcentreerd in de VS, Europa, Canada, Australië en Japan, zeg maar de ‘industrieel ontwikkelde wereld’.
[15] Website Sénat France.
[16] Zie ondermeer ‘Asian Survey 45, pag 758-779, university of California, 2003.
[17] Andrew Martin Fisher, Development Studies Institute, London, “Urban Fault Lines in Shangri La”, 26/2/2004. En “Population invasion versus urban exclusion”, Population and Development Review, December 2008, pag 631-662. Andrew Fisher is een Engelse economist en demograaf. Van 1995 tot 2001 leefde hij in de Tibetaanse gemeenschap in India en Nepal. Daarna heeft hij kort voor TIN (TibetInfoNet, wat pro dalai lama is) in London gewerkt en is momenteel gastprofessor in Nederland. Zijn specialiteit: de mechanismen aan het licht brengen die minderheidsgroepen in een sociale gemeenschap structureel benadelen en kunnen leiden tot sociaaleconomische uitsluiting.
[18] Hij citeert een onderzoek van Irredale, dat een vermindering van Han Chinezen in de autonome regio Tibet vaststelde voor de periode 1981-1992.
[19] 50.000 Han Chinese toeristen zijn dagelijks zichtbaar in het straatbeeld van Lhasa bv, van mei tot september. Lhasa telt 500.000 inwoners.
Ik vind de cijfers af en toe verwarrend. ““150.000 Chinezen tegen 50.000 Tibetanen”.150.000 Chinezen in Lhasa, dat is nog geen 2 miljoen.” betekent dit dat er geen 150.000 Han Chinezen in Lhasa zijn?
Ja, natuurlijk. In Lhasa-stad wonen 200.000 mensen. Daarvan is een derde Han, afgerond 70.000. In Lhasa-stad plus agglomeratie leven 500.000 mensen. Daarvan is één vijfde Han, 100.000. Dit zijn de cijfers van de volkstelling in 2000, die rekening hielden met de ’tijdelijke’ aanwezigen (min zes maand).
Dat cijfer van “150.000” komt van Avedon in 1987, toen Lhasa-stad nog niet zoveel inwoners in het totaal had. Hij zegt er ook niet bij of het om de stad of om de agglomeratie gaat. Hij stuurt gewoon een ‘geladen’ bericht de wereld in en dat in tientallen versies door anderen overgenomen werd, ook door de dalai lama. Ikzelf verbleef een tijd in Lhasa in 1991 en kan getuigen dat ik er niet veel ‘Han’ zag, zelfs geen toeristen. Nu zijn er wel enkele tienduizenden Han toeristen per dag.
Nog dit: bij een volkstelling de etniciteit noteren – wat China doet – kan als een soort ‘apartheid’ klinken. In de praktijk dient het als positieve discriminatie (geen geboortebeperking, onderwijssubsidies).
Dankjewel voor de extra info.