Is the East still Red? Socialism and the Market in China.
Boekbespreking door Rob Groenhuijzen
Het boek van Gary Blank, uitgegeven bij Zero books in 2015 heeft als ondertitel: Socialism and the Market in China.
Gary Blank stelt dat China zich beweegt naar het kapitalisme, maar dat de overgang nog niet is afgerond en dat boeren, arbeiders en delen van de communistische partij die ontwikkeling proberen tegen te houden. Blank maakt zijn stelling duidelijk door twee boeken tegenover elkaar te zetten:
Martin Hart Landsberg en Paul Burkett – China and Socialism: Market Reform and Class Struggle (2004) en het boek van Giovanni Arrighi – Adam Smith in Beijing, Lineages of the Twenty-first Century (2007). Het eerste boek gaat ervan uit dat China voluit kapitalistisch is en Arrighi stelt dat China dat niet was en niet is.
Blank stelt dat lezers de huidige overgang van China naar het kapitalisme moeten beoordelen als de verwerping van de shock-therapie die de Sovjet-Unie van 1989 tot 1991 meemaakte, dat China het neoliberalisme verwerpt en ‘vriendelijke economische voorwaarden’ heeft gecreëerd voor buitenlandse investeerders waardoor er een nog dynamischer kapitalisme heeft kunnen ontstaan dan in Moskou. Beijing heeft met de afwijzing van staatseigendom en van socialistische idealen de mogelijkheid geblokkeerd dat het een ontwikkeling met Aziatische kenmerken (zoals veel menselijke arbeid) kan meemaken. Een belangrijk kenmerk is dat China de heerschappij van een arbeidersdemocratie altijd geweigerd heeft.
Met het boek van Hart-Landsberg en Burkett vraagt hij zich af of er ooit socialisme in China is geweest. Wanneer zou dan de overgang naar het kapitalisme hebben plaats gevonden? En, wat is de rol van de staat? Blank stelt dat er kapitalisme is geweest voor 1949, daarna komt er socialisme en in 2015 zijn daar de restanten van merkbaar.
Voor Blank is markt-afhankelijkheid de historische basis voor het kapitalisme, waarop proletarisering volgt. De markt eist: concurrentie en winstmaximalisatie. Voor Blank zijn de Italiaanse stadstaten en Republiek der Verenigde Nederlanden niet kapitalistisch. Toen hebben de economische machthebbers ook de politiek bepaald. Dezelfde mensen met economische macht, bepalen ook wat de staat moet doen. Eerst wanneer Engeland de politieke en economische sferen gaat scheiden, ontstaat er kapitalisme met zijn proletariaat. Die scheiding heeft zich in China nog niet voorgedaan en daardoor bevindt het land zich nog in de overgangsfase.
Wanneer analisten naar China kijken, moeten zij zich volgens Blank realiseren dat er in 2015 een strijd plaatsvindt tussen diegenen die de kapitalistische overgang willen voltooien en anderen die zich daartegen verzetten. Een voorbeeld van dat laatste is de subsidieverlening aan verlieslijdende staatsondernemingen die geld krijgen omdat ambtenaren hun (vroegere) weldoeners blijven steunen. De strijd gaat tussen staats- en privé-onderneming en dat is de bron van de onrust in China. Op den duur kan er geen geld meer naar de verlieslijdende staatsondernemingen gaan en winnen de winstgevende bedrijven in de private sector. Dat managers bij reorganisaties in 2015 ook ontslagen worden, is een teken dat het kapitalisme doorzet.
In Blanks visie hebben de Sovjet-Unie en China beide ‘bureaucratisch-collectivistische’ socialistische eigendomsverhoudingen. Wanneer de staat/de bureaucratie de markt introduceert worden beide landen kapitalistisch. Zij worden afhankelijk van de markt. Beide landen hebben de arbeiders/migranten extra uitgebuit, hebben de ‘ijzeren rijstkom’ oftewel het basispakket om te overleven, verloren laten gaan, zien een massale privatisering, toenemende afhankelijkheid van export, buitenlandse investeringen, oorspronkelijke accumulatie en de vorming van een kapitalistische kaderklasse.
Blank stelt dat Arrighi het kapitalisme niet begrijpt en daardoor foute analyses maakt en dat Hart-Landsberg en Burkett de Chinese overgang ontkennen en daardoor een onjuiste analyse maken van de huidige periode. Blank haalt de metafoor van Leo Panitsch aan die stelt dat communistische partijen net albatrossen zijn. Zij controleren van bovenaf de ontwikkelingen, werken tegen dat zich op de grond ontwikkelingen voordoen en willen absoluut geen revolutionaire arbeidersstrijd. Blank geeft aan dat de enige oplossing de overgang naar een arbeidersdemocratie is.
Een van de problemen met dit boek is het gebruik van Marx als een onaantastbare autoriteit. Daarmee is het marxisme een soort religie. Blank verwijt Arrighi en Hart-Landsberg en Burkett dat zij te weinig historisch te werk gaan, maar Marx als onfeilbaar zien en de markt als kenmerk van het kapitalisme bij uitstek voorstellen is dat in ernstiger mate. Marx heeft overigens zelf voor deze analysevorm gewaarschuwd.
Alle ‘ongewenste ontwikkelingen’ die zich bij de opkomst van China hebben voorgedaan, hebben zich in veel ernstiger mate voorgedaan in Engeland en in de VS. Omdat ze lijken op kapitalistische fenomenen is China volgens Gary Blank kapitalistisch. Er is echter nog nooit een land geweest dat in een zo korte tijd zijn bevolking uit de armoede gehaald heeft. Engeland heeft dat nooit kunnen doen en de VS brachten vanaf 1936 met de New Deal voor het eerst in de geschiedenis van het Westen enige rijkdom bij arbeiders. Na 1980 heeft de 1% en zijn politieke helpers deze opwaartse trend weer afgebroken. Het marxisme zoals dat door Gary Blank wordt toegepast blijkt niet toereikend om de maatschappelijke verschijnselen in China te verklaren.
Is the East Still Red? van Gary Blank, 144 pagina’s,
is uitgegeven in februari 2015, door Zero Books, U.K.
ISBN 978-1-78099-757-5
Meer informatie over dit boek http://www.zero-books.net/books/is-east-still-red
Informatie over de auteur
Gary Blank heeft een Master International History behaald aan de London School of Economics (LSE) en werkt aan het behalen van een PhD. Blank heeft een Master in politieke wetenschappen behaald aan York University (Toronto, Canada).