Kevin Rudd: ‘On Xi Jinping’

Recensie van het boek van Kevin Rudd ‘ On Xi Jinping, How Xi’s Marxist Nationalism is shaping China and the world’, Oxford University Press 2024

‘Ken je tegenstander’ is ongetwijfeld het motto van Kevin Rudd. In een kanjer van een boek – gebaseerd op zijn recente doctoraalthesis in Oxford – analyseert hij de ideologie en de politiek van de Chinese leider Xi Jinping en wat die voor de (westerse) wereld betekenen.

De Australische gewezen premier, stichter en lange tijd voorzitter van de notoir anticommunistische Australisch-Amerikaanse denktank ASPI, doet dit zonder enige sympathie voor het Chinese socialisme, maar hij heeft wel de verdienste de meest gebruikelijke vooroordelen en loze beschuldigingen te vermijden. Rudd doet een inspanning om de wereldvisie van Xi echt te begrijpen en zijn politieke praktijk daarin te kaderen.

Xi is een echte Marxist-Leninist

Zijn belangrijke stellingen maakt Rudd vanaf het begin duidelijk:
Voor Xi is het Marxisme echt de filosofische basis van zijn praktijk. Hij is geen machtsgeile politicus die het Marxisme als mantel gebruikt.
In de economische praktijk betekent dit dat hij de privésector in China zoveel mogelijk wil beperken en opnieuw zoveel mogelijk planning wil invoeren. Ook het streven naar betere inkomensverdeling hoort daarbij.
Op politiek vlak werkt hij volgens een Leninistisch concept aan centralisatie van de macht, die op alle niveaus in handen moet zijn van een gedisciplineerde partij rond een sterke leiding. Om verrotting van die machtspartij van binnenuit tegen te gaan moet de partij systematisch zichzelf corrigeren en via een socialistische vorm van democratie het vertrouwen van de bevolking behouden.

Xi integreert in zijn Marxisme-Leninisme steeds meer buikbare elementen van de Chinese beschaving. Dat gaat gepaard met een aanmoedigen van nationale fierheid, zodat Rudd spreekt over Xi’s ‘nationalistisch Marxisme’.

Naargelang het gewicht van China in de wereld toeneemt schuift Xi ook meer en meer het Chinese model naar voor als alternatief voor de westerse wereldorde, vooral voor het globale Zuiden. De impliciete boodschap van Rudd is hier dat Xi Jinping een ideologische bedreiging voor het Westen vormt en dus moet afgeremd worden.

Rudd legt sterk de nadruk op wat hij ziet als een ideologische en praktische breuk van Xi met Deng Xiaoping en zijn opvolgers Jiang Zemin en Hu Jintao.

Uitgebreide tekstanalyse

Rudd onderbouwt zijn stellingen zeer gedetailleerd aan de hand van bijna uitsluitend tekstanalyse. Bronnen daarvoor zijn de resoluties van partijcongressen, de verslagen van de belangrijkste bijeenkomsten van het centraal comité, de verslagen van belangrijke thematische studiedagen van de partijleiding, artikels in de partijpers enz. De belangrijkste bron is het uitgebreid corpus van thematische redevoeringen van Xi zelf, waarvan de belangrijkste in vertaling verschenen in zijn verzamelde werken en in het theoretisch partijtijdschrift Quishi (‘Zoeken naar waarheid’). Alle teksten zijn publiek beschikbaar in het Chinees en velen werden ook vertaald naar het Engels.

Het boek is opgebouwd uit een voorwoord en 16 hoofdstukken, die elk een subthema aanpakken. Het beslaat 400 bladzijden tekst, gevolgd door 200 bladzijden voetnoten, bronnen, referentiewerken en een index.

Marxisme voor echt of voor de vorm

Hoofdstuk 1 Schuift de hierboven aangehaalde stellingen naar voor.

Hoofdstuk 2 is sterk academisch, met definities van de gebruikte begrippen. Te onthouden: de analyse van de wereldvisie van Xi gaat over de periode van 2012 (toen hij partijleider werd) tot heden.

De hoofdstukken 3 en 4 behandelen de wereldvisies van de leiders van de Communistische Partij van China.

Het grootste deel van hoofdstuk 3 gaat over de hervormingen van de opeenvolgende leiders Deng Xiaoping, Jiang Zemin en Hu Jintao, waarbij gebroken wordt met de politiek van Mao en het Marxisme nog slechts zelden en eerder ceremonieel opduikt in de partijteksten.

Hoofdstuk 4 beschrijft de terugkeer naar de Marxistische filosofie als theoretische basis voor alle praktijkanalyses onder leding van Xi jinping en de breuk met de hervormingen van Deng die daaruit voortkomt.

De hoofdstukken 5 tot en met 13 behandelen systematisch de verschillende deelstellingen van het boek.

Leninisme

In hoofdstuk 5 komt de binnenlandse politiek aan bod die Rudd als Leninistisch definieert: hercentralisatie; verschuiving van de macht van regering en ministeriële ambtenaren naar de partijafdelingen; anticorruptie- en andere campagnes om de Partij gezond te houden; de toenemende aandacht voor binnenlandse en buitenlandse veiligheid (niet alleen politioneel en militair maar ook bijvoorbeeld voedselveiligheid, technologische veiligheid, antiterrorisme, spionage, ..); inhoudelijke ideologische vorming van de partijleden en van de jongeren in het onderwijs. Hier en in de volgende hoofdstukken wijst Rudd opnieuw systematisch op de breuklijnen die hij ziet met het bestuur onder Deng, Jiang en Hu.

Welke fase van het socialisme?

Hoofdstukken 6-7-8 behandelen de economische consequenties van Xi’s Marxistische wereldvisie.

Hoofdstuk 6 gaat vooral over de notie ‘primaire fase van het socialisme’. Tijdens deze fase, die volgens Deng vele generaties zou duren, was de absolute prioriteit voor het nog arme China het ‘ontwikkelen van de productiekrachten’, konkreet de toename van het bbp. Daarbij werd nevenschade op sociaal en ecologisch gebied aanvaard. Rechtvaardige verdeling van de rijkdom was secundair. Xi zal door het partijcongres van 2017 deze prioriteit formeel laten veranderen naar een ‘correcte ontwikkeling van de productiekrachten’, met aandacht voor technologische, sociale en ecologische aspecten. Impliciet gaat hij er zo vanuit dat de primaire fase nu al haar einde nadert en een meer volwaardig socialisme in het verschiet ligt. Hij plakt er zelfs een datum op: 2049, de honderdste verjaardag van de Volksrepubliek .

In hoofdstuk 7 komt de algemene macro-economische politiek aan bod: Xi spreekt over een ‘nieuwe periode’ en over een ‘nieuw normaal’ (lager groeicijfer), nu de Chinese economie al een zeker niveau bereikt heeft. Thema’s zoals tragere maar hoogwaardige groei (technologisch, ecologisch, …), hervorming van het aanbod (lees vooral: mistoestanden in de privésector), en gemeenschappelijke welvaart (meer herverdeling) komen aan bod. Interessant is dat Xi zoals Deng blijft pleiten voor (bijgestuurde) marktwerking als motor voor efficiëntie.

Hoofdstuk 8 is meer micro-economisch gericht. Bedrijven – privé en staats – worden voortaan in een bepaalde richting gestuurd door een goede industriële planning van de overheid (bijvoorbeeld ontwikkeling van elektrische voertuigen, groene energie, …). Met het Made in China 2025 plan van 2015 moet China een moderne, hoogtechnologische economie worden. In de ontspoorde financiële sector – met beurscrash in 2015 – wordt puin geruimd en grondig hervormd. Privé-internetbedrijven met monopolistisch gedrag worden streng gereglementeerd. De al lang groeiende bubbel van de speculatieve vastgoedsector wordt doorprikt. De decennialange tendens van minder staats- en meer privébedrijven valt stil, beide krijgen een specifieke rol in de economie, en ook gemengde bedrijven worden gepromoot. China blijft niet langer de fabriek van de wereld waar met goedkope arbeidskrachten eenvoudige producten gemaakt worden, maar schakelt over naar hoogtechnologische sectoren. Dit alles vinden we terug in het hernieuwde belang van vijfjarenplannen.

Nationalisme of streven naar multipolariteit?

Na de economie behandelt Rudd in de hoofdstukken 9-11 wat hij Xi Jinpings ‘nationalistisch Marxisme’ noemt.

Hoofdstuk 9 documenteert hoe Xi steeds meer gaat verwijzen naar de historische sterkte van China en de positieve aspecten van de oude Chinese cultuur. Zo vat Xi zijn programma dikwijls samen als de ‘Grote vernieuwing van de Chinese natie’ en benadrukt hij de toegenomen ‘sterkte van het land’.

Internationaal spreekt Xi over ‘veranderingen die de wereld in geen eeuw heeft meegemaakt’, wat Rudd – overigens zwak onderbouwd – interpreteert als het gelijkstellen van Xi’s ‘nieuwe periode’ met de oktoberrevolutie in Rusland: een fenomeen dat de wereld zal veranderen. Een eenvoudiger interpretatie zou kunnen zijn dat Xi het heeft over de grote crisissen in de westerse wereld en het reveil van het globale Zuiden, maar dat past minder bij Rudd’s impliciete stelling dat Xi’s ideologie een bedreiging voor de kapitalistische wereld vormt.

In hoofdstuk 10 schrijft Rudd de merkbaar toegenomen assertiviteit van Chinese diplomaten – de ‘wolf warriors’- toe aan het nieuwe nationalisme van Xi. Chinees nationalisme drijft volgens hem ook het streven naar toenemende economische integratie met de buurlanden van Zuidoost-Azië. Het zou ook de oorzaak zijn van de toegenomen territoriale spanningen in de Zuid-Chinese en de Oost-Chinese Zee. Bovendien heeft China vandaag de pretentie om zichzelf voor te stellen als een ‘grootmacht’ en doet het voorstellen aan de VS voor een ‘vreedzaam naast elkaar bestaan van grootmachten’. Als klap op de vuurpijl pleit Xi voor een ‘Wereldgemeenschap met een gedeelde toekomst’. Dit alles plaatst Rudd in scherp contrast met het lage profiel in de wereldpolitiek, dat China op instructie van Deng aanhield in de periode vóór Xi.

Hoofdstuk 11 borduurt verder op het Chinese ‘nationalisme’ in de VN en de daaraan verbonden instellingen. Op alle vlakken ziet Rudd een toegenomen Chinese activiteit, inclusief pogingen om meer invloed en meer posities te verwerven en beslissingen in het voordeel van China te doen nemen. Als voorbeeld geeft hij de discussie in de commissie van de mensenrechten over Xinjiang, waar het Westen in blok tegen China stemde en het globale Zuiden voor China. Ook probeert China aspecten van zijn ‘Wereldgemeenschap met een gedeelde toekomst’ binnen te smokkelen in resoluties van de VN.

Deze drie hoofdstukken over het nationalisme van Xi zijn weinig overtuigend: als men de buitenlandse politiek van China vergelijkt met die van de VS, de EU of andere grote landen, dan wordt het Chinese ‘nationalisme’ wel heel relatief. Rudd geeft hier een selectieve interpretatie van de teksten om zijn impliciete boodschap over een gevaarlijk China te onderbouwen.

Een recente balans

Hoofdstuk 12 maakt een samenvatting van de wereldvisie van Xi aan de hand van de resolutie over de partijgeschiedenis in 2021. Deze resolutie is belangrijk, want nog maar de derde in het honderdjarig bestaan van de Partij. Ze omschrijft de wereldvisie van Xi als het ‘Marxisme voor China in de 21ste eeuw’. Die Marxistische analyse dient in de huidige periode als leidraad voor alle praktijk. De resolutie vormt de feitelijke afsluiting van het programma van hervormingen en opening van Deng Xiaoping tijdens de ‘primaire fase van het socialisme’. Ze versterkt ook de persoonlijke macht van Xi in die mate dat Rudd dit personencultus noemt. Maar die persoonlijke macht zoekt Xi volgens Rudd vooral om zijn ideologische visie te kunnen doorzetten

Speculaties over de toekomst met en zonder Xi.

De laatste vier hoofdstukken gaan over de recente geschiedenis sinds het partijcongres van 2022 en zijn meer speculatief en politiek.

In hoofdstuk 13 besluit Rudd op basis van het vijfjaarlijks partijcongres van 2022 dat Xi steeds meer ideologisch gaat redeneren. Dat heeft organisatorische en structurele gevolgen. Onder Mao moesten partij- en regeringskaders ‘rood’ zijn. Onder Deng moesten ze ‘rood en expert’, maar toch vooral ‘expert’ zijn. Volgens Rudd schuift China nu opnieuw op naar vooral ‘rode’ experts. Kaderleden moeten een correcte wereldvisie hebben. Dat gaat volgens Rudd ten koste van de efficiëntie.

In hoofdstuk 14 speculeert hij over de toekomst van China. Hij ziet Xi waarschijnlijk onbedreigd aan de macht blijven tot het congres van 2032 en nadien eventueel verder invloed uitoefenen als partij-ideoloog. Voor de komende jaren maakt hij onderscheid tussen tactiek en strategie. Het verderzetten van de nationalistische Marxistische lijn van Xi staat buiten discussie, maar recente problemen zoals Covid en een te sterke economische vertraging bewerkstelligen dat Xi zijn taal tactisch versoepeld heeft. Recentelijk beloofde hij meer steun aan de privésector, meer marktwerking en meer openstelling van de Chinese markt voor buitenlandse bedrijven (onder meer in de financiële sector). Dat is tactiek; de strategische ideologische lijn blijft voor de volgende tien jaar ongewijzigd. Rudd verwacht dat die lijn intern een vertraagde groei zal veroorzaken en internationaal China meer zal isoleren (van het Westen?), maar dit zal Xi niet doen wankelen.

Hoofdstuk 15 peilt naar de toekomst van de internationale relaties van China. Deze laatste worden gevormd door een complex van tactische en strategische manoeuvres om de invloed van China uit te breiden en het land ‘sterker’ te maken. Over de huidige westerse pogingen om China economisch en technologisch af te remmen spreekt Rudd niet expliciet; wel gaat hij ervan uit dat het Westen tot 2032 in staat zal zijn om de Chinese invloed binnen de perken te houden. De gevaarlijkste conflictbron in deze periode is Taiwan. Een vreedzame hereniging acht Rudd niet waarschijnlijk. Of en wanneer China Taiwan dus militair herenigt hangt af van de Verenigde Staten. Indien zij zich resoluut engageren voor de militaire verdediging van Taiwan – het voorkeurscenario van Rudd- mag Xi zijn droom van hereniging opgeven.

Het laatste hoofdstuk speculeert over het China na Xi. Rudd stelt dat er onder Deng, Jiang en Hu verschillende generaties pragmatische kaderleden opgegroeid zijn voor wie ‘de primaire fase van het socialisme’ een open einde had: China kon tijdens die periode in alle richtingen evolueren, eventueel zelfs naar een democratisch kapitalistisch land. Onder Xi is de te varen koers duidelijk, meer bepaald naar een ‘modern socialisme’. De vraag is of Xi voldoende tijd krijgt om nieuwe generaties ideologisch overtuigde en geschoolde kaderleden op te leiden om zijn erfenis verder te zetten.

Het boek van Rudd is ondanks de droge tekstanalyse toch fascinerend qua inhoud. Hij toont duidelijk aan dat Xi Jinping een overtuigende Marxist is die probeert van China een modern socialistisch land te maken. Dat gaat in tegen kritieken op China die ook bij ons in linkse kringen leven. Dat een geslaagd socialisme in China uiteindelijk inspirerend voor de wereld kan werken en zo een bedreiging vormt voor de kapitalistische ontwikkelde wereld toont hij eveneens aan, maar hij schrijft het minder expliciet.

Deng de pragmaticus, Xi de fanatieke ideoloog?

Op een aantal essentiële punten slaat Rudd echter mijns inziens de bal mis.

Rudd ziet twee breuklijnen: tussen Mao en Deng, en tussen Deng en Xi: Mao en Xi zijn fanatieke ideologen, Deng een pragmaticus. Rudd toont inderdaad grote verschillen in politiek tussen die drie periodes. Het lijkt erop alsof de Marxist Xi op een onverklaarbare manier uit de lucht komt vallen na de pragmatische Dengisten. Rudd heeft de fundamentele continuïteit niet gezien.

Mao, Deng en Xi waren of zijn alle drie overtuigd communist en Marxist. De verschillen zitten niet in de ideologie, maar in de praktische toepassing daarvan in gewijzigde historische omstandigheden. Bijvoorbeeld de situatie van China in 2012 verschilt in die mate van die van 1978 dat Xi niet anders kon dan de politiek van Deng ingrijpend aanpassen.

Deng moest een straatarm land economisch snel ontwikkelen en daartoe bereid zijn enorme vrijheid te verlenen aan kapitalistische elementen. Xi erfde een al middelmatig ontwikkeld land. Hij moest de stap naar een hoogtechnologisch ontwikkeld land zetten en tegelijk het puin ruimen op economisch, politiek en ideologisch vlak als gevolg van 34 jaar ongeremde markthervormingen.

De treffendste illustratie van dat laatste is de aanhouding wegens corruptie van Bo Xilai, een absolute topper van de partij, enkele maanden vóór Xi in 2012 aan de macht kwam. Hij zou al snel niet de enige corrupte toppoliticus blijken. Het rot in de partij zat tot in de hoogste regionen en haar moreel prestige was aangetast. Xi kon niet veel anders dan het roer om te gooien en meer expliciet terug te keren naar een meer gedisciplineerde en moreel gezonde Leninistische partij.

Bovendien is de feitelijke breuk tussen de politiek van Xi en zijn voorgangers niet zo absoluut als Rudd uit de tekstanalyse afleidt. Zo waarschuwde Deng Xiaoping al voor overdreven polarisatie van rijkdom door de hervormingen; het was ook Deng die stelde dat de Communistische Partij de leiding van het land stevig moest in de hand houden. In de theorie van de ‘drie vertegenwoordigingen’ van Jiang Zemin stond als eerste ‘vertegenwoordiging’ de ‘meest vooruitstrevende productiekrachten’ (inclusief het privébedrijf), maar als tweede het ‘voortbouwen op de goede elementen van de oude cultuur’ en als derde ‘werken voor de belangen van de grote meerderheid’. Hu Jintao kwam op voor ‘harmonische’ ontwikkeling en daarmee bedoelde hij wel degelijk een betere verdeling van de rijkdom, betere sociale zekerheid en sterkere milieubescherming. Premier Wen Jiaobang, die diende onder Hu stelde in zijn afscheidsrede in 2012 vlakaf dat de nieuwe leider Xi voor grote uitdagingen stond, want de ‘ontwikkeling van de economie was ongelijk, onevenwichtig, niet duurzaam en niet fair’. Als zelfkritiek kon het tellen!

Internationaal was de situatie van Xi in 2012 – na het financiële debacle van het westerse kapitalisme in 2007-2009, waar China zich versterkt doorheen geworsteld had – totaal anders dan slechts tien jaar eerder, toen China nog geen lid was van de Wereldhandelsorganisatie, in de internationale handel nauwelijks een rol speelde en diplomatiek evenmin meetelde. In 2012 was China al de sterkste industriële en de grootste handelsnatie. In die omstandigheden verder doen met de instructie van Deng om een laag profiel aan te houden was niet realistisch. Xi moest wel met ‘ideeën voor het nieuwe tijdvak’ uitpakken.

Tekstanalyse zonder feitelijke achtergrond?

Rudd maakt zijn tekstanalyse ook zonder of met een erg selectieve feitelijke achtergrond.

Dit blijkt het sterkst als het over de internationale politiek van China gaat. Nergens vermeldt Rudd dat Obama in 2011 – een jaar vóór Xi aan de macht kwam- met zijn ‘pivot to Asia’ het startschot gaf voor een strategische beweging om de macht van China af te remmen. De meer open koude oorlog door Trump en Biden komt evenmin aan bod. De grotere zelfverzekerdheid van het globale Zuiden, met de BRICS als belangrijkste exponent, en de sleutelrol van China daarin, vind je evenmin terug in het boek. De internationale politiek van China wordt voorgesteld als een ‘nationalistische politiek’ sui generis. De implicatie hiervan is uiteraard dat dit Chinese ‘nationalisme’ een bedreiging voor de westerse wereld vormt, wat impliciet een nieuwe koude oorlog rechtvaardigt en zo is de cirkel rond.

De selectieve achtergrond blijkt ook wanneer Rudd de vertraagde economische prestaties van China tijdens het voorbije decennium wijt aan het Marxistische keurslijf waarin Xi het land propt. De objectieve moeilijkheid om van een economie gebaseerd op lage lonen over te schakelen naar een hoogtechnologische economie – de fameuze ‘middle income trap’ – speelt voor hem blijkbaar niet mee. Dat de tijdens het bestuur van Xi’s voorgangers chaotisch en speculatief ontwikkelde financiële sector en de jarenlang door speculatie verrotte vastgoedsector vroeg of laat wel moesten gesaneerd worden is evenmin van tel. Rudd houdt vast aan de westerse mantra dat een op Marxisme gebaseerde economie niet goed kan draaien.

Al met al is het boek erg lezenswaard omwille van de duidelijke stellingnamen waar men het kan mee eens of oneens zijn. De tekstanalyse is echter zware kost.