China leert, maar hoeft geen lesjes te krijgen
De Nobelprijs voor de Vrede is gegaan naar iemand die zich niet voor de wereldvrede inzet en die niets met een vredesbeweging te maken heeft. Weer een ideologische actie, deze prijs en de hele campagne eromheen. Nog steeds willen bepaalde politici en opiniemakers – vanuit diverse motivaties – de westerse weergave van mensenrechten en democratie als enige echte en universele definitie opdringen aan de rest van de wereld. Het doelwit was, ook voor de zoveelste keer, het staatsbestel in China.
Een drieregelig refrein
Het comité dat de prijs heeft toegekend en uitgereikt staat onder voorzitterschap van Thorbjörn Jagland, de secretaris-generaal van de Raad van Europa. Deze politicus van rechtse sociaaldemocratische signatuur legt in de New York Times uit wat het comité bedoelt met fundamentele mensenrechten (Liu Xiaobo heeft de prijs gekregen voor ‘zijn lange en geweldloze strijd’ voor die rechten).
‘Universele mensenrechten verplichten regeringen om de vrije meningsuiting te bescherming – zelfs als de spreker een ander systeem voorstaat. Als China vooruit wil gaan in harmonie met andere landen en als hoofdrolspeler ernstig de waarden van de internationale gemeenschap wil verdedigen, moet het eerst de vrije meningsuiting toekennen aan alle burgers.’
Jagland zegt dat de internationale gemeenschap ‘het recht heeft zich te mengen in de binnenlandse aangelegenheden van een land omdat internationale mensenrechten en –normen verheven zijn boven de natiestaat’. Volgens hem heeft het begrip soevereiniteit in de twintigste eeuw een andere inhoud gekregen ‘omdat we van nationalisme naar internationalisme zijn overgegaan’. Hij noemt het een tragedie dat iemand 11 jaar gevangenisstraf krijgt ‘omdat hij zijn mening geeft’.
De hele zaak kwam uitgebreid in het nieuws. Desmond Tutu en Vaclav Havel schreven een open brief. Barack Obama deed een oproep. Amnesty International voerde actie en de ceremonie in Oslo werd het orgelpunt. Telkens kwamen drie ideeën terug: ‘het eerste mensenrecht is vrije meningsuiting, inmenging is legitiem en Liu Xiaobo is onschuldig’. Af en toe maakte iemand er een onbedoelde karikatuur van, zoals de journalist van de VRT die het volgende zinnetje had gecomponeerd: ‘Liu Xiaobo zit in de gevangenis voor het schrijven van een pamflet waarin om meer democratie werd gevraagd.’
Welke mensenrechten eerst?
In China, maar ook in heel wat andere derdewereldlanden, zijn ze er echt niet van overtuigd dat vrije meningsuiting en andere burgerrechten de absolute voorrang moeten hebben en zonder uitstel moeten worden toegekend. Individuele burgerrechten kunnen groeien op de voedingsbodem van een solide economie en algemene welvaart. Zo is dat immers ook in de huidige rijke landen gegaan. Zolang de hele staat en de samenleving economisch kwetsbaar zijn, houdt het vrij verlenen van sommige rechten grote gevaren in. Economische elites kopen zowel verkiezingen als milities of hele legers. Grote aantallen mensen zoeken hun heil in fundamentalistische of separatistische bewegingen, wat maar al te vaak leidt tot bloedige burgeroorlogen. De tegenstellingen tussen extreme rijkdom en armoede blijven bestaan.
Een uitwisseling van meningen, een ideeënstrijd zonder beperkingen, dat is iets waar wij in Europa zeer aan gehecht zijn, hoe weinig impact onze discussies ook hebben op de besluitvorming die nog steeds aan de elite toekomt. Je kunt dit natuurlijk los van de Chinese realiteit beschouwen en eisen dat die luxe van hier ook naar daar wordt getransplanteerd, en wel onmiddellijk. Dan houd je echter geen rekening met de risico’s die zoiets meebrengt voor de Chinese samenleving.
Even wat problemen opsommen: beroerde arbeidsvoorwaarden in vele bedrijven, algemene vervuiling van het milieu, de – meestal particuliere – onveilige steenkoolmijnen, ongelijkheden in een gezondheidszorg die voor velen onbetaalbaar is, separatistische stromingen in een aantal provincies (niet alleen om de cultuur, maar ook om het economische eigenbelang in rijkere gebieden).
Op al die terreinen zie je grote inspanningen van de regering en de CPC om oplossingen te bieden die zoveel mogelijk bevolkingsgroepen in harmonie verenigen. Er is nu een wet op de arbeidscontracten. De groene economie wordt ontwikkeld. De staat doekt onveilige mijnen op, met vallen en opstaan. Er wordt aan een grootscheepse hervorming van de gezondheidszorg en aan de opbouw van de eerstelijnszorg gewerkt. De regering investeert in autonome minderheidsregio’s en moedigt er de samenlevingsopbouw aan. Beijing wil de tendens tot decentralisering en autonomie in rijke provincies tegengaan.
Vaak stuit dat op de onwil en tegenwerking van ondernemers, separatisten of regionale politici. Die willen hun eigen belang of dat van hun groep vooropstellen. De oplossingen zijn volgens hen te duur, de maatregelen bedreigen de concurrentiepositie van de bedrijven of hebben geen respect voor de etnische identiteit. Dergelijke stromingen kunnen nu al een enorme druk uitoefenen die vanzelfsprekend alleen groter zou worden als deze mensen via politieke partijen het beleid zouden kunnen sturen.
In Afrika, in India, in Zuid-Amerika zijn ze al decennia lang op zoek naar politici die met het algemeen belang voor ogen de grondstoffen van hun land beheren, de economie tot ontwikkeling laten brengen, een behoorlijke infrastructuur op poten laten zetten en tegelijk een rechtsstaat vormen en de bevolking stap voor stap meer inspraak geven.
Dat is precies waar een aantal politici in China al een tijdje mee bezig is. Ze zijn georganiseerd in de CPC en na een periode van extreme – fanatiek idealistische – probeersels, waarin er zware fouten gemaakt werden, is die partij teruggekeerd naar de materiële en wetenschappelijke roots van het socialisme. Zij weten waarom het nodig is collectieve rechten de voorrang te geven op individuele.
Waarom een machtsmonopolie voor de CPC?
Door andere partijen in China evenveel macht te geven als de CPC zou je het algemeen belang niet dienen. Er zou daarbij een proliferatie van de corruptie komen. De strijd tegen omkoperij zou nog moeilijker worden. De CPC heeft de ondernemers nodig en moet zware toegevingen doen, op het gebied van milieu en arbeidsverhoudingen. Er zijn CPC (kader)leden die daarin te ver gaan. Er zijn er die geen communist zijn, maar carrièrist. Er zijn er die communisten waren, maar die gedemoraliseerd of gecorrumpeerd zijn. De strijd tegen de corruptie staat al jarenlang hoog op de agenda en wordt vaak geleverd door middel van strenge straffen, waarbij ook de hoogste echelons niet buiten schot blijven. De controle op de persoonlijke rijkdommen en zakelijke activiteiten van kaderleden en van hun verwanten en aangetrouwde familie is sterk toegenomen. De partijleiding weet dat ze meer successen moet behalen en die strijd uiteindelijk zal moeten winnen als ze echt de partij wil blijven die ze was. Het is ook de enige garantie om te kunnen rekenen op de actieve steun van de ene bevolkingslaag of de gedoogsteun van een andere. De meeste leden en de leidende kaders zijn niet corrupt en doen hun werk goed. Wat vooral van belang is: geen van hen heeft zijn positie te danken aan miljoenengiften of staat in dienst van ondernemingen.
Zelfreinigend
De CPC heeft in de praktijk bewezen dat ze uit zichzelf, door geen buiten- of binnenlandse macht gedwongen of geadviseerd, fouten kan detecteren en rechtzetten, in soms moeilijke hervormingsprocessen. Denk aan de pogingen om markeconomie en socialisme te combineren en tegelijk een rechtsstaat en een stelsel van sociale zekerheid op te bouwen, terreinen die de generatie van Mao braak had laten liggen. Denk aan de tegenwoordig goed geregelde opvolging aan de top, aan de voortdurende democratisering van de organisatie, aan de verminderde bemoeizucht ten aanzien van de vakbond of de verbeterde samenwerking met de acht niet-communistische partijen.
De armslag voor de particuliere ondernemingen en de voorrang aan de ondernemerseisen zijn te ver doorgeschoten en hebben levensbedreigende problemen van sociale ongelijkheid en milieuvervuiling voortgebracht. Daarover is iedereen het intussen eens. Over hoe snel en op welke manier dit kan worden gerepareerd, daarover lopen de meningen uiteen.
Tot al hun essentiële en grootscheepse hervormingsprojecten hebben Chinese communisten besloten met het landsbelang voor ogen, niet om zich aan de macht vast te klampen. De bestaansreden van partij is vandaag ‘mensen aantrekken die zorgen voor de ontwikkeling van de productiekrachten en van een geavanceerde cultuur en de fundamentele belangen verdedigen van de overweldigende meerderheid van de bevolking.’
Leerprocessen en een eigen weg
De partij staat open voor opvattingen over het staatsbestuur van andere partijen. De CPC had uiteraard altijd al contact met zusterpartijen in andere landen. Na de jaren tachtig echter is ze ook andere linkse partijen in het buitenland gaan opzoeken en uiteindelijk is ze gaan netwerken met alle partijen, ook pro-kapitalistische, die met haar de dialoog willen aangaan. Tegenwoordig overlegt de CPC met honderden politieke partijen over de hele wereld. Daarbij houdt ze vier principes voor ogen: ‘onafhankelijkheid, gelijkwaardigheid, wederzijds respect en niet-inmenging in elkaars zaken’. Het door de partij gedomineerde parlement, het Nationaal Volkscongres, is een van de 155 leden van de IPU (Interparliamentary Union, hoofdzetel in Genève, bureau bij de VN) en neemt deel aan de activiteiten van die club. Sinds dit jaar heeft de organisatie van de Chinese communisten ook banden met de Republikeinen en met de Democraten in de VS. ‘Observeren’ en ‘leren van’, het is duidelijk niet hetzelfde als ‘ klakkeloos overnemen’.
De Chinese leiders hebben gekozen – en tot nog toe heeft dat de instemming van de overgrote meerderheid van de bevolking – voor een welbepaalde volgorde waarbij de economische ontwikkeling de voorrang krijgt en de ontwikkeling van de democratie achteropkomt. Erst das Fressen und dann die Moral, wordt hier dan wat minachtend gezegd. Opiniemakers Tutu en Havel schrijven dat ‘het Chinese ontwikkelingsmodel, economische en politieke hervorming van elkaar scheidt door schaamteloos te beweren dat elk beleid, met inbegrip van binnen- en buitenlandse onderdrukking, gerechtvaardigd is als het de economische groei bevordert.’ Alleen klopt dat niet.
Verbouwen of slopen?
De politieke democratisering van de Chinese samenleving is niet uitgesteld, wel verloopt ze trager. Er zijn internetraadplegingen, de persvrijheid en de vrije meningsuiting nemen toe, er wordt gewerkt aan een effectievere regeling van het systeem van petities, dorps- en gemeenteraden leren verkiezingen te houden met meer kandidaten voor dezelfde functie en met een behoorlijk systeem van presentatie van de programma’s.
Liu Xiaobo ontkent net als zijn buitenlandse bondgenoten en steungevers elke vooruitgang die van de CPC voortkomt. De afschaffing van het huidige politiek systeem is zijn doel en hij wil de privatisering van alle ondernemingen en van de grond. De petitie Charta 08 moet de kiem leggen voor een organisatie die zijn doelstellingen kan verwezenlijken. Volgens onze maatstaven treedt de Chinese staat te hard op tegen Liu. De straf die het gerecht heeft opgelegd voor zijn overtreding van artikel 5 van de grondwet over staatsondermijning, is in onze ogen niet in verhouding met de praktijk van zijn actie en de al gesorteerde effecten.
Anderzijds is gebleken hoe ver buitenlandse supporters willen gaan om Liu geld toe te stoppen en publicitair te ondersteunen. Beijing wil duidelijk met deze man geen enkel risico lopen. En op één punt hebben de Chinese leiders beslist gelijk: als Liu Xiaobo zijn doelstellingen bereikt zal dit funest zijn voor de belangen van de meerderheid van het volk.
Internationalisme, inderdaad!
Inmenging moet kunnen, vinden westerse politici. In Liu Xiaobo vinden ze een sympathisant. Hij heeft de invasie van Irak en Afghanistan toegejuicht en vindt dat de VS de vrije wereld aanvoert in de strijd tegen regimes die de mensenrechten met de voeten treden. Washington voert volgens Liu oorlogen die moreel verdedigbaar zijn. Voor de regering van China echter verdient de democratisering van de internationale verhoudingen de voorrang op de democratisering binnen de afzonderlijke landen. China heeft een afkeer van neokoloniale inmenging door machtige staten. Ook internationaal gezien is de volgorde die Beijing voorstaat dus een andere dan die welke het Westen propageert.
Internationalisme betekent voor Beijing dan ook niet dat een zogenaamde internationale gemeenschap waarin de supermachten nog steeds de boventoon voeren haar wil kan opleggen aan derdewereldlanden. De buitenlandse politiek van China houdt principieel vast aan de vijf principes voor vreedzame co-existentie waar de niet-inmenging als de rode draad doorheen loopt. China streeft naar een veel grotere zeggenschap van ‘opkomende landen’ en derdewereldlanden in de Verenigde Naties. Het is een goede zaak dat de Volksrepubliek geen gehoor geeft aan de sirenenzang dat het als ‘nieuwe wereldleider’ zijn verantwoordelijkheid moet opnemen. Als het dat had gedaan zou het bijvoorbeeld niet, samen met Frankrijk, hebben verhinderd dat de VN toestemming gaf aan de VS en het Verenigd Koninkrijk om de oorlog in Irak te beginnen. Als Beijing volgzaam was geweest, was de toestand op het Koreaanse schiereiland al uit de hand gelopen. Misschien moet het Nobelcomité eerder overwegen om de Chinese leiders een prijs te geven voor hun bemiddeling in die kwestie en voor het niet aflatend streven van Beijing om de kernwapens de wereld uit te krijgen.
Wat China onder internationalisme verstaat was te zien, laatst in Cancún. Beijing had een gunstige invloed op de resultaten van de klimaatconferentie door zich bereid te tonen een internationale verplichting aan te gaan op het gebied van CO2-reductie en inspecties toe te staan (op voorwaarde dat ze de soevereiniteit niet in gevaar brengen). Door een goed samenspel met India, Brazilië en Zuid-Afrika verkreeg het een verlenging van het Kyotoprotocol.
‘Het Chinese volk is opgestaan’ en … gaat niet meer plat op de buik
De Chinezen luisteren absoluut naar buitenlandse stemmen. Buitenlanders zouden het respect kunnen opbrengen om in te zien dat alleen adviezen gewenst zijn, dat ze geen eisen te stellen hebben en zich al helemaal niet in de discussies moeten mengen door een stroming te steunen. Het zou de relaties met de Chinese regering en met grote groepen Chinezen alleen maar bevorderen als we op zijn minst zouden willen zien dat er wel degelijk brede maatschappelijke discussies en veranderingen gaande zijn. China wil beslissingen nemen die voortkomen uit de eigen behoeften en rekening houden met de Chinese situatie. Net zoals bij de hervorming van het muntstelsel zal uiteindelijk ook bij het uitzetten van ontwikkelingsstrategie en democratisering het tempo en de volgorde terecht door Beijing zelf worden bepaald.