Op vrijdag 27 mei vond in Brussel een belangrijk seminarie over China en Afrika plaats, georganiseerd door Intal, 11.11.11., ABVV, ACV, GRESEA en IMAST. Het eerste deel ging over Afrika en China in het algemeen, het tweede deel analyseerde specifiek het grote Chinees-Congolese mijncontract.
In de voormiddag bespraken professor Brautigam van de American University in Washington, Carlos Polenus van ITUC (Internationaal Verbond van Vakverenigingen) en Peter Franssen, uitgever van de website infochina.be de rol van China in Afrika.
Professor Brautigam is één van de specialisten op dit gebied. Haar boek ‘The dragons’ gift: the real story of China in Africa’, Oxford University Press 2010 is een referentiewerk. Uit haar referaat onthouden we een aantal frappante stellingen.
Zo vergelijkt Brautigam China in Afrika met Japan in China in de vroege jaren 80: Japan gaf grote leningen voor de bouw van infrastructuur, en kreeg in ruil Chinese steenkool en aardolie. Deze deal die louter op marktprincipes stoelde, betekende voor China een grote versnelling van zijn economische ontwikkeling en voor Japan toegang tot broodnodige grondstoffen. Iets gelijkaardigs gebeurt nu in Afrika.
In Westerse kringen wordt China soms de nieuwe kolonisator of het rode imperialisme genoemd. Brautigam ontdoet het debat grotendeels van zijn ideologische geladenheid en focust op de twee verschillende concepten voor ontwikkeling. Het huidige Westerse concept vertrekt ervan dat Afrika hulp nodig heeft en moet geholpen worden in het instellen van ‘good governance’, zeg maar ‘goed beleid’; zo hoopt men ontwikkeling te bereiken. Het Chinese concept gaat uit van investeringen, die toelaten de rijkdommen die Afrika heeft voluit te te gebruiken voor zijn ontwikkeling; eerst in infrastructuur, later in industrie en diensten; op basis van die economische ontwikkeling kan dan ‘good governance’ gebouwd worden. In het Westen wordt gefocust op de talrijke problemen waarmee de Chinezen in Afrika geassocieerd worden: ondermaatse sociale – en milieunormen, corruptie, lage lonen, illegale immigratie, lage kwaliteit van goederen, onbeperkte wapenleveringen, samenwerking met door het westen verketterde politieke leiders, enz. Deze problemen zijn er maar worden ze soms opgeschroefd. De redenering versluiert echter het essentiële: het huidige Westerse concept werkt niet en al de vorige – denk maar aan de privatiseringen en strucutrele hervormingen van het IMF en de Wereldbank- evenmin: er komt geen structurele vooruitgang in Afrika, geen beter leven voor de bevolking, Afrika kreeg nooit kans zijn rijkdommen in eigen voordeel te gebruiken. Het Chinese concept daarentegen, brengt Afrika wel tastbare vooruitgang; en het is niet gebaseerd op altruïsme, maar op win-win handelsrelaties. Afrika is bezig uit het dal te klimmen. In sommige landen ondervindt de lokale industrie wel concurrentie van Chinese producten; de ironie is dat niet China deze markten voor zijn producten opengebroken heeft, dat hebben de Westers geïnspireerde IMF en de Wereldbank gedaan met hun eis voor open markten.
Het is een misvatting te denken dat China een nieuwe en grote donor van hulp in Afrika is en zo invloed probeert te winnen en grondstoffen te verwerven. China heeft sinds de onafhankelijkheid van de Afrikaanse landen altijd al hulp gegeven aan alle Afrikaanse landen die het diplomatiek erkende, ook aan landen die weinig voor China interessante producten hadden. China is evenmin een zeer grote donor. In 2009 bedroeg de Chinese hulp aan Afrika 20% van de Amerikaanse hulp. China biedt Afrika voordelige economische relaties aan, veel meer niet. Zo verleende China aan Angola een belangrijke lening voor infrastructuur op 12 jaar, met een gratieperiode voor de interest gedurende de bouw van de infrastructuur; tegelijk kreeg Angola leningen van Westerse banken voor 5 à 7 jaar, zonder gratieperiode maar met een interest die 1% hoger lag dan de Chinese. China leent ook voor projecten, terwijl Westerse banken lenen aan regeringen, zonder waarborg dat het geld naar een specifiek project gaat en met meer risico op corruptie. Aan de Chinese leningen zijn geen andere voorwaarden verbonden dan dat meestal 70% Chinese inhoud voor het project gevraagd wordt; Westerse leningen aan regeringen daarentegen komen steeds met voorwaarden voor het beleid van het land, terwijl intussen Westerse privébedrijven in diezelfde landen volkomen lak hebben aan good governance.
De volledige presentatie van professor Brautigam lees je hier.
Carlos Polenus is binnen ITUC verantwoordelijk voor de relaties met de Chinese officiële vakbond ACFTU. ITUC heeft een aantal afdelingen in Afrika, maar er zijn ook nog enkele andere overkoepelende vakbondsgroeperingen actief. Van Polenus leren we dat er regelmatige en goede contacten zijn met ACFTU en concrete samenwerking rond specifieke problemen. Zo is de ACFTU geïnteresseerd in de werking en ervaringen van de westerse bonden, om ervan te leren. De Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) betaalt momenteel een studie waarvoor ITUC met ACFTU samenwerkt: het betreft een plan om wereldwijd 50 speciale economische zones op te richten naar het model van de SEZ die in de jaren 80 en 90 de Chinese ontwikkeling trokken; dat mogen geen ‘export processing zones’ worden, uitsluitend gericht op export, maar er moet een positieve invloed zijn op de binnenlandse ontwikkeling en een sociale vooruitgang. De internationale vakbond staat positief tegenover het concept op voorwaarde dat de lonen er hoger liggen dan elders, dat er een correcte sociale zekerheid is en dat de vakbonden en overheid betrokken zijn bij het management van de zones. Het geheel past in de plannen van China om zijn economie op een hoger technologisch niveau te brengen. Economische sectoren met laag technologisch niveau worden in die strategie verhuisd naar het minder ontwikkelde Chinese binnenland, of naar Afrika. China neemt op die manier nu reeds deel aan de industriële ontwikkeling van Afrika, waar het reeds zes zones opgericht heeft.
In Afrika moeten vooral de Chinese privé-ondernemers nog leren dat ze met de Afrikaanse vakbonden moeten samenwerken of dat ze met meer dan één vakbond moeten onderhandelen. ITUC staat in dat verband achter haar Afrikaanse leden. Ze staat ook achter de vraag naar meer lokale tewerkstelling. Verder is ITUC ook bezorgd over de Chinese arbeiders in Afrika. Er moet meer transparantie komen over hun lonen, sociale zekerheid, werkvoorwaarden. Ze mogen niet buiten de lokale arbeidswetgeving vallen. Doordat veelal met groepsvisa gewerkt wordt heeft de Chinese arbeider eenmaal in Afrika ook niet veel bewegingsvrijheid meer; er zou ook sprake zijn van malafide ronselaars in China zelf. Daarentegen is er geen enkel concreet element in de richting van de oude roddel dat de Chinezen in Afrika dwangarbeiders zouden zijn; het valse bericht komt misschine voort uit het feit dat Chinezen in eigen beschermde compounds leven. Over de arbeidsvoorwaarden in Chinese bedrijven in tien landen in Afrika is door de Afrikaanse vakbonden een studie gemaakt die door het Nederlandse FNV betaald is. Polenus merkt op dat men niet alleen op de Chinezen mag schieten, de ondernemers van andere landen zijn zeker geen engelen.
Het volledige referaat van Carlos Polenus vind je hier.
Peter Franssen is niet alleen de persoon achter infochina.be, hij geeft volgend jaar ook een boek uit over China in de wereld. Hij schetst een breed beeld van de verhoudingen in de wereld.
De samenwerking tussen China en Afrika brengt het zwarte continent na vijf eeuwen slavernij en (neo-)kolonialisme eindelijk zicht op ontwikkeling. De relaties tussen China en tientallen landen in Azië, Latijns-Amerika en Afrika verschuiven het zwaartepunt van de wereldeconomie weg van de kapitalistische landen. Zuid-Afrika is in volle opkomst. Naast China zijn ook India en Brazilië steeds nadrukkelijker aanwezig in Afrika. De sterk toenemende Zuid-Zuid handel en investeringen maken de ontwikkelingslanden minder afhankelijk van de ongelijke Noord-Zuid relaties en halen Afrika uitde marginaliteit. Het volledige referaat vind U op infochina.be
In de namiddag volgde een levendige sessie over hét Congo contract.
Waarover gaat het?
In 2007 werd een intentieverklaring ondertekend en in 2008 een contract waarbij een groep van Chinese staatsbedrijven gedurende dertig jaar gaat investeren in Katangese kopermijnen (met bijproducten kobalt en goud). Het is de grootste contract dat China totnogtoe in Afrika ondertekende. Er wordt door de Chinezen 100 miljoen dollar geïnvesteerd in een joint venture waarbij enkele Congolese staatsbedrijven 32% van de aandelen gratis krijgen. Verder betalen de Chinezen onmiddellijk 350 miljoen dollar aan het Congolese staatsbedrijf Gecamines als toegangsrecht tot de mijnen. Het operationeel maken van de mijnen zal 3,2 miljard dollar vergen en daarvoor geeft de Chinese Eximbank een lening met variabele rente. Daarnaast gaan Chinese bedrijven voor 6 miljard dollar wegen, spoorwegen, scholen, hospitalen, electriciteitslijnen en zelfs vliegvelden bouwen volgens een lijst van de Congolese regering in het kader van de ‘cinq chantiers’ waarmee president Kabila de ontwikkeling van het land een kickstart wil geven. Ook daarvoor geeft de Eximbank een lening met een lagere variabele interest. Die lening zal terugbetaald worden met de 85% van de opbrengsten van de joint venture voor de eerste drie miljard dollar infrastructuurwerken, en voor de volgende drie miljard dollar alleen met het Congolese deel van de winst in de joint venture. Het contract stipuleert nog de vermoedelijke hoeveelheden ertsen die kunnen uitgebaat worden, en stelt dat uit de doenbaarheidsstudie moet blijken dat de opbrengst van het kapitaal van de joint venture ten minste 19% per jaar zal zijn. Tenslotte engageert de Congolese regering zich, mocht blijken dat aan het einde van het contract de leningen nog niet terugbetaald zijn, dit op een of andere manier te compenseren.
Op die laatste clausule is het IMF gesprongen om te weigeren Congo schuldverlichting te geven voor de schulden van het Mobutu tijdperk. Volgens deze clausule zou de Congolese regering immers impliciet een nieuwe schuld aangaan. Na veel getouwtrek werd het contract in 2009 geamendeerd, het ‘amendement nr. 3’. De infrastructuurwerken worden beperkt tot drie miljard dollar met Congolese staatswaarborg, er komt geen staatswaarborg op de lening voor de 3,2 miljard kosten voor de mijninrichting (dat risico komt bij de uitbatende bedrijven en de bank die de lening geeft) en het project wordt gedeeltelijk omschreven als hulp in plaats van commerciële transactie nadat de Chinese zijde de variabele interest omgezet heeft in een voordelige vaste interest.
Op dit contract geeft professor Marysse van de Universiteit Antwerpen stevige kritiek. Die valt in grote lijnen samen met een studie van Global Wittness: ‘China and Congo: Friends in need’. Ongelijke transactie in plaats van win-win, zegt Marysse. Weinig transparant contract, geen garantie van lokale tewerkstelling, infrastructuur teveel gericht op de uitbating van grondstoffen, geen verplichte verwerking van het erts in Kongo, geen ‘hulp’ maar een voor de Chinezen zeer winstgevende deal, vrijstelling van belastingen, een onredelijk hoge te verwachten winstvoet van 19%, een waarschijnlijk nog hogere reële winstvoet want de hoeveelheid toegezegde ertsen is zeer groot, een clausule die de Chinezen compenseert wanneer de Congolese regering nieuwe nadelige wetten uitvaardigt. Kortom een quasi-herhaling van de vroegere koloniale verhoudingen. Marysse looft het IMF dat Congo verplicht heeft de deal te heronderhandelen en zo het engagement van de Congolese regering en de interestlast heeft verminderd; met als nadeel dat het nieuwe contract slechts in de helft van de geplande infrastructuurwerken voorziet.
Paul Fortin die als door de Wereldbank aangesteld voorzitter van Gecamines mee aan de onderhandelingstafel zat, gaat niet rechtstreeks in op deze kritieken maar ziet de zaak filosofisch. Door een contract met China te sluiten heeft Congo zeer goed onderhandeld en een belangrijke stap vooruit gezet naar ontwikkeling, vanuit een verloren positie: het kwam uit een burgeroorlog en niemand wilde het helpen. Natuurlijk zullen er tijdens de uitvoering problemen opduiken, maar die zijn er om opgelost teworden. De ertsen zitten tenslotte in de Congolese bodem en dat betekent dat Congo hoe dan ook de sterkste partij is.
Yenga Mabolia, een vertegenwoordiger van het Congolese ministerie van mijnbouw, vroeg zich af waarom hij in Brussel het Congolese contract moet komen verdedigen. Congo is een soeverein land, het is niet aan anderen om te oordelen over wat het doet. Het contract met China biedt voor het eerst een alternatief voor de Westerse onderdrukking waaraan Congo altijd onderworpen geweest is. Het biedt een antwoord op de meest dringende behoefte van het land: goede infrastructuur als basis voor ontwikkeling. Wat betreft enkele preciese verwijten: de te bouwen infrastructuur bevat ook wegen die totaal nutteloos zijn voor de mijnen, plus een groot aantal scholen en hospitalen; niet de Chinezen maar de Congolezen hebben bepaald wat zal gebouwd worden. Het gebrek aan transparantie wordt opgelost: niet alleen dit contract maar alle mijncontracten worden nu systematisch op de site van het ministerie geplaatst. De uitvoer van kopererts of ruw koper is bij wet verboden, het erts moet in Congo tot koperelectroden verwerkt worden wat automatisch lokale tewerkstelling zal meebrengen. De partijen hebben een contract afgesloten op een terrein waar ze beiden niet goed in thuis waren; er is overeengekomen dat het waar nodig zal aangepast worden.
Vervolgens kwamen twee vertegenwoordigers van Congolese mijnvakbonden aan het woord,Philip Linza Lukeke van de Union National des Travailleurs du Congo (UNTC) en Jean de Dieu Ilunga van de Confédération Syndicales Congo (CSC). Ook zij benadrukken dat Congo met de traditionele geldschieters geen kant uit kon om de wederopbouw te starten. 80% van het land leeft van de informele economie. Tijdens de koperboom van 2007 werd bijna alle koper door privébedrijven -ook Chinese- bovengehaald. Grote goeddraaiende mijnbedrijven die door Chinese staatsbedrijven gerund worden zijn belangrijk voor de Congolese tewerkstelling. De beloofde infrastructuur wordt al volop gebouwd, terwijl de mijnen ten vroegste in 2013 zullen produceren. Vroegere mijncontracten waren alles bijeen tienmaal groter dan het Chinese contract en hadden geen of nauwelijks positieve impact op het land, zie bvb. ook de Forrest contracten. Over het algemeen kreeg de Congolese staat in de vroegere contracten een aandeel van 15%, nu is het 32%. Op zijn hoogtepunt produceerde Gecamines 470.000 ton koper per jaar, dat is meer dan de Chinezen gaan produceren, en het resultaat was geen infrastructuur maar wel een enorme staatsschuld. Natuurlijk heeft de vakbond ook problemen met de Chinezen: ze stellen weinig lokaal personeel te werk, de communicatie is erg moeilijk, de arbeidsomstandigheden zijn niet altijd correct, privé-Chinezen hebben kleine illegale ovens waar ze erts van illegale Congolese ‘creuseurs’ verwerken en illegaal exporteren. De sector is aan sanering toe waarbij de opbrengsten van het koper moeten dienen om de lokale bevolking te ondersteunen via rurale coöperatieven zodat er niet meer illegaal moet gedolven wordt.
Een tweede Congolese vakbondsman situeerde de mijnproblemen in een historische context. Het Westen wilde in de jaren 90 Mobutu weg en heeft door zijn embargo de Congolese mijnnijverheid de doodsteek gegeven. Na het einde van de burgeroorlog wilde niemand in Congo investeren , maar de Congolezen hebben het initiatief genomen om een contract te onderhandelen waarin de Chinezen rekening houden met de lokale noden. Ook hij stoort zich vooral aan de kleine Chinese ondernemers die in het circuit van de illegale ontginning en verwerking zitten. En als vakbondsman staat hij paraat om de eisen van de arbeiders, ondermeer voor hoger loon, ook in de Chinese bedrijven te ondersteunen. Dat neemt niet weg dat hij als Congolees zich nu al als winnaar beschouwd.
Mevrouw Brautigam kreeg het laatste woord om te stellen dat het contract gunstiger is dan professor Marysse denkt. Zijn analyse is te veel in het luchtledige, zonder rekening te houden met wat de realiteit van de andere contracten is/was en wat haalbaar is. Een gelijkaardige kritiek geldt overigens voor het Global Witness rapport.
Het Chinese contract is stukken transparanter dan de contracten die Congo voorheen met Westerse mijnmaatschappijen afsloot. De rente die de Chinezen aanrekenen is lager dan wat Westerse banken voor gelijkaardige leningen aanrekenen. De gratis deelname van de Kongolese overheid in de joint venture is dan weer hoger dan in contracten met Westerse mijnfirma’s. Er worden geen belastingen betaald maar de winsten van de joint venture worden zwaar afgeroomd (in het begin 85%) om de infrastructuur terug te betalen en nadien krijgt de Congolese staat er nog altijd 32% van; dat staat gelijk aan een fikse belasting. De geplande winstvoet van 19% kan hoog lijken, maar die van andere mijncontracten werden niet bekendgemaakt en de enkele die we onrechtstreeks wel kennen liggen een stuk hoger; gezien het risico van mijnprojecten en van werken in Congo is een vooruitzicht van 19% niet overdreven; het risico is er wel degelijk, er zijn immers mijnmaatschappijen die failliet gaan; de Chinese regering heeft overigens het akkoord nog altijd niet definitief goedgekeurd, vermoedelijk proberen ze nog steeds de risico’s correct in te schatten. We spreken dus wel degelijk van winst voor Congo: het was hoe dan ook verplicht met buitenlandse partijen scheep te gaan om uit het moeras te geraken, en het contract met China is voor Congo substantieel gunstiger dan akkoorden met Westerse maatschappijen. Het IMF is erin geslaagd het risico dat de Congolese staat opnieuw in de schuld geraakt indien het mijnproject volledig zou mislukken, fel te verminderen; dat is positief voor de Westerse bankiers die nog schulden van Kongo willen terugbetaald krijgen, maar Kongo krijgt daardoor wel voor 3 miljard minder infrastructuur van de Chinezen; het is dus niet zeker dat het globale plaatje van de IMF-interventie voor Congo wel positief is.