Dit is een bespreking van het boek ‘Le ‘modèle’ chinois et nous’ van Tony Andréani door Yvon Quiniou. De oorspronkelijke tekst verscheen in het Frans op mediapart.fr . De vertaling en de tussentitels zijn van chinasquare.be. Zoals steeds zijn opinies enkel voor rekening van hun auteur.
De verbluffende vooruitgang van China is zodanig dat men zou geneigd zijn er een ‘model’ in te zien voor het toekomstige socialisme, zowel economisch als sociaal en moreel. Dat is de stelling die T. Andréani op een heldere en intelligente manier verdedigt in zijn recent boek. Wat hem niet verhindert ook enige afstand te nemen tot het Chinese politieke systeem.
Staat China model voor ons ?
Tony Andréani is al lang een klaarziende en subtiele specialist in politieke filosofie. In het bijzonder werkt hij op theorieën over verschillende ‘modellen’ om het socialisme te realiseren. En dat na de val van het sovjet systeem in een periode van argwaan tegen dit soort werk dat men ten onrechte als mogelijks totalitair beschouwde, terwijl het er volgens mij alleen om ging de valkuilen van het avonturisme te vermijden.
En nu herbegint hij weer op een verbazingwekkende manier met zijn boek ‘Le « modèle chinois » et nous’. De titel alleen al kan sommigen die het niet gelezen hebben schandaliseren. Hij stelt voor eens goed naar China te kijken, om er een feitelijk bilan te kunnen van maken, maar vervolgens ook om te zien hoe de positieve elementen ervan ons kunnen inspireren voor een toekomstig socialistisch Frankrijk, iets waarin hij blijft geloven ondanks het pessimisme en defaitisme rond hem.
Ik moet zeggen dat ik dit boek apprecieer omdat het bilan dat het schetst van China vandaag zo sterk ingaat tegen de ideologische vooroordelen over China die we zowat overal vinden.
Ik ga geen diepgaande en technische analyse van zijn tekst geven maar zal me beperken tot enkele belangrijke denkpistes waar ik kan achter staan.
Verbluffend snelle vooruitgang
Om te beginnen moet men zien hoe kort het Chinese experiment nog maar bezig is en van waar het gekomen is bij de revolutie van Mao: een grotendeels boerenland, met weinig industrie, ontwikkelt zich verbazend snel na de twijfelachtige en gewelddadige periode van de Culturele Revolutie, gedurende nog geen vijftig jaar dus… en dat terwijl de industrialisatie van het Westen al tweehonderd jaar loopt. Maar in deze korte tijdspanne is China geslaagd in een ontwikkeling tot een verbazend hoog niveau . Daardoor is het nu een economische grootmacht waarvan iedereen onder de indruk is. De technologische en technische vooruitgang in de productie is kwantitatief en kwalitatief verbluffend; een voorbeeld zijn de spoorwegen met het hoogste aantal hogesnelheidstreinen ter wereld.
Daardoor is de globale rijkdom van het land toegenomen, er is een belangrijke uitvoer mogelijk geworden, en de initiële armoede is aanzienlijk verminderd. Dat laatste ook al in een recordtijd , dank zij een politiek van herverdeling waarvan de nieuwe middenklasse van 400 miljoen inwoners nog meer geprofiteerd heeft. Die klasse heeft al een redelijk hoog levensniveau bereikt.
Beperkte economische liberalisering
Natuurlijk was dit alleen mogelijk door een zekere economische liberalisering, door beroep te doen op privé-eigendom, privé winsten en buitenlandse investeringen. Vandaar ook het verdiepen van de inkomensongelijkheid, niet alleen tussen een belangrijk deel armere burgers en de voornoemde middenklasse, maar ook in vergelijking met een soort nieuwe ‘bourgeois’ klasse, met zijn protserige en onaangename miljardairs.
Dit gehele systeem dat geen voorgaande kent, valt uit te leggen als een strategische heroriëntatie die samenhangt met het invoeren van liberale elementen, die opgevat worden als de eerste fase, niet van het communisme in de verre toekomst, maar simpelweg van het socialisme dat men vandaag aan het opbouwen is. Men vergeet al te dikwijls dat het Marxisme waarop China zich nog steeds beroept, weliswaar in een versie ‘op zijn Chinees’ , uitgaat van het bestaan van grootschalige industrie en een meerderheid van werkers die daaraan verbonden zijn. Het huidige regime, dat een herhaling van de mislukking van de Sovjet-Unie wil vermijden, heeft dat goed begrepen. Het is dus gedeeltelijk teruggekeerd naar de kapitalistische economie , die voor Marx zelf de voorafgaande basis vormt van zijn historisch materialistisch concept van overgang naar het socialisme, en later naar het communisme. Zo doorloopt China het te realiseren normale ontwikkelingsschema in omgekeerde volgorde!
De staat heerst over het kapitalisme
Daar moeten we andere politieke beschouwingen aan toe voegen. Die hebben betrekking op de macht die door één partij uitgeoefend wordt, die zich officieel communistisch noemt, zowel qua doctrine als qua visie. Want een dergelijke macht is niet van plan zich te laten overrompelen door het kapitalisme dat het ingevoerd heeft. Er is een openbare sector die de grootste blijft op belangrijke sleutelgebieden zoals onderwijs, ziekenhuizen, vervoer. Er blijft een belangrijk deel staatseigendom of collectieve eigendom op het gebied van de productie, en de formele wil bestaat om daar vormen van sociale democratie in te voeren op het vlak van bedrijfsbeheer. Ook de privésector die blootstaat aan concurrentie, is verplicht de regels te volgen voor investeringen, arbeidsrelaties of respect voor milieunormen.
Kortom, zoals Tony Andréani het treffend zegt: De staat heerst over het kapitalisme, het kapitalisme heerst niet over de staat… en dat is juist het omgekeerde van wat in zo goed als alle andere landen in de wereld gebeurt. We vinden dat ook terug in de officiële termijndoelstelling van de CPC: zorgen voor ‘gemiddelde’ welvaart voor de volledige bevolking. Ook die is juist omgekeerd van wat we vandaag vinden onder de liberale regimes die de wereld domineren.
Ecologie
We moeten daar vandaag een belangrijke opmerking aan toevoegen: De Chinese leiders zijn zich bewust geworden van de ecologische schade, vooral de vervuiling, die hun eerder productievoluntarisme heeft aangericht en ze hebben daarom, en op basis van de intellectuele rijpheid die ze verworven hebben, besloten van de milieuproblematiek een politieke prioriteit te maken. Die bezorgdheid staat zwart op wit in hun programma en begint concrete vormen aan te nemen.
Socialistische moraal en Confucius
Men begrijpt, zo hoop ik toch, dat deze geestesgesteldheid die zich meer en meer in een nieuwe praktijk uit, berust op bepaalde waarden, en in het bijzonder op morele waarden die men zonder meer respecteert. Ik leg de nadruk op dit originele element, want op wereldvlak is de moraal zowat overal uit de politiek verdwenen (zie bijvoorbeeld bij Macron het goedpraten van de efficiëntie als eerste criterium!), en het is een gelegenheid om de originaliteit van het Chinese politieke project te onderstrepen.
Dat alleen zou al een argument kunnen zijn om te praten over een soort ‘model’, of tenminste een gedeeltelijk model, dat kan dienen voor een socialistisch project in het algemeen, en niet alleen in China. Zelfs al willen de Chinezen helemaal geen model opleggen noch zichzelf naar voor schuiven als model.
Samengevat neigt het politieke programma van de CPC ertoe van de moraal de grondbasis te maken van het communisme dat ze op een dag willen realiseren. Daaronder verstaan we, los van elk doctrinair en potentieel totalitair moralisme, een maatschappij die gevestigd is op wederzijds respect, op de waardigheid van de persoon, op harmonie tussen de mensen in hun individuele relaties, ook het recht voor iedereen op een zinvol werk, enz… Dat alles vloeit natuurlijk voort uit de eisen van het socialisme (of het communisme) zoals dat ontstaan is in het Westen, zonder ooit echt gerealiseerd te worden.
En om die taak te verrijken en te vergemakkelijken is er besloten een beroep te doen op overgeërfde Confucianistische waarden zoals beleefdheid, vriendelijkheid, enz. (we staan wel ver van het tabula rasa van Mao!). Die moeten helpen om de bovengenoemde maatschappelijke waarden in de dagelijkse praktijk om te zetten. Strikt genomen hebben ze geen universele dimensie zoals de moraal, maar zijn gelinkt aan een specifiek nationaal cultureel erfgoed. Maar ze voegen zich wel bij de moraal en dragen er zoveel toe bij dat we er samen met de auteur een ‘beschavingsethiek’ kunnen in zien, die het collectieve leven van dag tot dag verbetert. Ziedaar een mooi voorbeeld om over na te denken, en een ‘model’ waarop de linkerzijde, en overigens niet alleen in Frankrijk, zich zou kunnen inspireren, aldus Andréani. En het boek staat vol met notities die ons uitleggen hoe het concreet werkt, en die ons de instrumenten tonen voor de politieke verwezenlijking ervan.
Welke soort democratie?
Blijft nog één grote vraag die de auteur aanpakt zonder vijandige of blinde vooringenomenheid: de democratie. Want het is natuurlijk daar dat men het scherpst kijkt naar wat de auteur vertelt. Dat komt door de intense polemiek over de natuur van het Chinese politieke systeem. Die is zwaar scheefgetrokken door een verborgen ideologische anticommunistische keuze, maar rechtvaardigt toch niet dat we ons laten meeslepen in de omgekeerde en even blinde richting. Welnu, dat is zeker niet het geval bij Andréani. Zijn boek vertrekt van een onbetwistbare empathie, of zelfs sympathie die hem in de juiste stemming brengt om het regime op een objectieve manier te begrijpen, er de kwaliteiten van te beschrijven, zonder te vergeten kritisch te blijven en helder elk gebrek te melden.
Men zou kunnen stellen dat de politieke democratie in China niet bestaat omdat er geen of praktisch geen verschillende partijen bestaan. Daarom spreekt men soms van een ‘totalitair’ of een ‘tiranniek’ bewind. Maar ondanks dit tekort is dat niet het geval: we hebben wel een regime met één enkele partij, maar deze probeert met haar 86 miljoen leden alle categorieën van de bevolking te vertegenwoordigen, pro rata hun aantallen. Ze probeert aanwezig te zijn onder het volk, en het te laten deelnemen aan het beslissingsproces. En niet vergeten, de partijleden zijn uitgekozen op basis van hun socialistische ideologie. Wat kan men daar tegen hebben? In deze zin probeert de enige partij een sfeer van collectieve wil op te roepen en niet die van de dominerende minderheid zoals in de kapitalistische maatschappij.
Pluralisme
En tenslotte bestaat er officieel ook wel een zeker ideologisch pluralisme in de maatschappij: er is strijd tussen een regeringsgezinde conservatieve stroming, een liberale stroming en een extremistische eerder gauchistische stroming. Ze zijn allemaal openbaar zichtbaar, met hun eigen tijdschriften en eigen instituten. Om die reden volstaat de aanwezigheid van een eenheidspartij niet om een regime totalitair of dictatoriaal te noemen. Alles hangt af van de manier waarop die ene partij georganiseerd is en werkt. Omgekeerd kan een liberale democratie die formeel pluralistisch is heel goed totalitair zijn, uitsluitend opkomen voor de belangen van de dominante klasse, een wreed ideologisch conformisme invoeren, en de kritische alternatieve stem smoren. In dat geval heeft men ondanks de schone schijn te maken met een echte dictatuur van het geld.
Nochtans klopt het- Andréani ontkent het niet- dat dit soort Chinees pluralisme niet overeen komt met de echte democratie zoals wie die verstaan en zouden willen. De vrijheid van gedachte, om te publiceren en te scheppen wordt er te streng gecontroleerd, zelfs indien dat gebeurt in naam van een ideaal waar men kan achter staan. Openlijke dissidentie is er verboden of wordt in elk geval onderdrukt. Ik voeg er zelf aan toe – de auteur doet het niet- dat de doodstraf er nog bestaat, zelfs al wordt ze minder toegepast.
Corruptiebestrijding
En dan zijn er tenslotte ook de illegale activiteiten die mogelijk zijn door de buitensporige macht van sommige leidinggevende kaders, en de daarbij horende verrijking om niet te zeggen corruptie. De leiding van de CPC heeft dat beseft en ze is nu van plan dat met alle macht te bestrijden. Het boek beschrijft dat allemaal glashelder, zonder de minste vergoelijking, en het is interessante lectuur.
Vier basiselementen voor een ‘model’
In welke aspecten kunnen we dan eventueel een model vinden, iets wat ons kan aanbelangen en van belang kan zijn voor de opbouw van het socialisme in het algemeen? Ik weerhoud vier basisideeën, waarmee de lezers waarschijnlijk niet allemaal akkoord zullen gaan.
1. Het hedendaagse China bewijst na heel wat kronkelwegen dat het socialisme mogelijk is, als doelstelling van een proces op lange termijn. Het is een mogelijkheid die een groot deel van de hedendaagse denkers afwijzen, in het bijzonder in Frankrijk. Dat komt doordat de ideologische ‘reactie’ de geesten ingepakt heeft, ook al is er een onbetwistbare terugkeer van het Marxisme. Deze vaststelling is hier des te merkwaardiger omdat we te doen hebben met een aanvankelijk onderontwikkeld land, wat dit besluit a priori onwaarschijnlijk maakte.
2. De opbouw van een socialistische maatschappij (en a fortiori een communistische) kan maar gebeuren in stappen en op basis van een sterke ontwikkeling van de productiekrachten, en niet simpelweg op basis van een naïef of onwetend voluntarisme. Opgepast voor utopieën of voor optimisme enkel gebaseerd op de wil. We vinden hier het idee van de ‘revolutionaire evolutie’ terug dat Jaurès al verdedigde, op basis van Marx. Er zijn dus meerdere soorten ‘reformisme’: het ene blijft opgesloten binnen de limieten van het kapitalisme, het andere probeert het duidelijk te overstijgen, maar geduldig en op een realistische manier. Die laatste keuze is de juiste en China illustreert die gedeeltelijk.
3. Een dergelijke evolutie kan, zoals China opnieuw aantoont, heel goed sommige vormen of elementen van het kapitalisme integreren, zolang ze maar onder de macht van de staat vallen en bedoeld zijn om op termijn te verminderen. In deze context moet de staat sterk aanwezig blijven, in het bijzonder in de sectoren die aangeduid zijn ( openbare diensten, enz.), in tegenstelling tot wat er gebeurt in veel Europese landen waar men ze probeert af te schaffen in naam van het concurrentievermogen of de liberale rentabiliteit.
4. En tenslotte is er een dimensie van de Chinese politiek die ons bijzonder zou moeten interesseren. Het is deze die niet alleen inspeelt op het materiële (economische) belang van de mensen – dat men overigens in geen geval mag verwaarlozen – maar dat een beroep doet op de moraal, met zijn universele normen, om het socialistische (of communistische) ideaal te rechtvaardigen en bij te dragen aan het civiliseren van de menselijke gedragingen en dus van de maatschappij zelf. Dat betekent niet dat het nagestreefde en geëiste ideaal dat is van algemene gelijkheid – zelfs Marx verwierp dat met kracht- , maar dat een authentieke politiek met het socialisme als doelstelling moet gestoeld zijn op een humanisme dat aan iedereen toelaat zijn waardigheid en zijn kansen op geluk in de maatschappij te vinden.
Maar zich bewust zijn van deze eis komt niet uit de hemel vallen. Het is een bewustzijn dat moet gecreëerd en verspreid worden via een opvoeding die verschilt van louter opleiding. De leden van de CPC weten hoezeer dit nodig is om de sociale relaties en de individuele relaties menselijker te maken. Het gaat hier niet om de bedoeling te indoctrineren, maar om het bijbrengen van moreel inzicht in de juiste zin van het woord, in tegenstelling tot de sektarische en hypocriete moraal van godsdiensten of sommige fascistische dictaturen. Het is voor hen integendeel een middel om hulde te brengen aan Rousseau die niet wilde dat men moraal en politiek scheidde, op het gevaar ‘niets te horen van geen van beide’ (de Emile). Want een politiek die naam waardig mag niet enkel steunen op het individueel belang maar moet de belangen van iedereen dienen; dat is een absoluut noodzakelijke morele doelstelling.
Voor elk van die vier punten, en in het bijzonder voor het laatste, kan China ons inspireren voor onze eigen politieke weg naar het socialisme en bij de gedachtegang, in het bijzonder de normatieve, die daarbij hoort. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat het een ‘model’ is in de zin dat we het zouden moeten kopiëren, want China heeft wel wat gebreken die ook in het boek geanalyseerd worden.
Yvon Quiniou
Tony Andréani, Le « modèle chinois » et nous, L’Harmattan, 2018