Staatsgevangene n° 1 De geheime dagboeken van premier Zhao Ziyang
Het gewicht van Hemelse Vrede Catherine Vuylsteke
Besprekingen door Jef Abbeel en Frank Willems
Bespreking door Frank Willems
In een eerdere recensie gaf Jef Abbeel zijn mening en een uitstekende samenvatting van het boek “Staatsgevangene n°1”. Voor de inhoud van Zhao’s dagboeken verwijs ik naar die bespreking die hierna volgt. Hier volgen enkele eigen commentaren.
Authentiek?
Zijn de memoires authentiek? Op basis van het voorwoord door samensteller Bao Pu, zoon van Bao Tong, destijds raadgever van Zhao en nu wellicht de belangrijkste dissident in China, kan je er aan twijfelen; de ontstaansgeschiedenis hangt in een dichte laag mist en de fameuze bandjes met opnamen van Zhao zijn er simpelweg niet om te controleren. Professor McFarquhar die het voorwoord schreef heeft dit ongetwijfeld ook opgemerkt en noteert dat het de inhoud van het boek is die de authenticiteit bewijst. De details van het verhaal, de erg gekleurde voorstelling van de feiten en de verontwaardigde toon maken het inderdaad waarschijnlijk dat de teksten echt afkomstig zijn van de afgezette Chinese leider. Maar zijn ze echt bedoeld geweest om in het Westen uitgegeven te worden als manifest tegen de Volksrepubliek? Zhao heeft naar eigen zeggen de dingen die hij zich herinnerde opgeschreven voor het geval er ooit een onderzoek naar de jaren 80 zou gebeuren. Samensteller Bao Pu heeft ze herschikt, overbodige stukken weggelaten, en bij elk bandje een inleiding geschreven met wat achtergrondinformatie en zijn interpretatie van de feiten.
Interessant?
Het boek is interessant voor de freaks van de moderne Chinese geschiedenis; of de modale niet-Chinese lezer er iets zal aan hebben is twijfelachtig. Zhao schrijft vooral commentaar bij de geschiedenis, bestemd voor Chinese lezers die op de hoogte zijn van wat er tussen 1978 en 1989 allemaal in hun land gebeurd is; zonder die voorkennis wordt het moeilijk het verhaal te volgen.
Er staat geen enkel nieuw feit in het boek, en overigens zijn slechts 39 van de 360 bladzijden door Zhao geschreven commentaar op de gebeurtenissen van april -juni 1989. De marketing is wat dat betreft enigszins misleidend.
Wel interessant is Zhao’s visie op feiten die we al uit andere bronnen kennen. We weten dat in de Chinese Communistische Partij toen (en ten dele vandaag nog) vele standpunten botsten over het doel en de snelheid van de hervormingen- zij het economische of politieke. Van Maoïsten die niets wilden veranderen tot pro-kapitalisten voor wie de Partij niet rap genoeg de macht kon opgeven; met alle mogelijke nuances daartussenin en een hoop twijfelaars, uit overtuiging of uit opportunisme; en Deng Xiaoping als ultieme stuurman die én hervormingen én behoud van het socialisme wilde. Zhao vertelt ons in talrijke anekdoten hoe hij als één van de topleiders deze voortdurende en verwarde politieke strijd ervoer. Hoe in de voorbereiding van een partijcongres de strijd tussen tegengestelde visies soms kristalliseerde in lange discussies over één enkel cruciaal woord in een rapport. Hoe het concept ‘primair stadium ven het socialisme’ door hem naar voor geschoven werd om onder de noemer van het socialisme meer elementen uit het kapitalisme te kunnen invoeren. Hoe hij als partijchef een campagne tegen het bourgeois liberalisme (codeterm voor westerse kapitalistische invloeden) moest voeren, maar die campagne in feite vleugellam maakte. We krijgen ook een levendig beeld op de kritieke periode van april-mei 1989, de verdeeldheid en verlamming van de partijtop, de tussenkomst van de gepensioneerde adviseurs die de balans naar veroordeling van de demonstranten doet overhellen, en Zhao zelf die op de golf van de studentenbeweging een soort coup van het parlement wil organiseren om de Partijtop buitenspel te zetten.
Objectief?
Zhao schrijft om zijn grote gelijk te bewijzen: bijna alles wat verkeerd liep in de jaren 80 was de schuld van anderen, en alles wat goed ging is een pluim op zijn hoed; hij beschuldigt zijn politieke tegenstanders van machtsspelletjes of oneerlijkheid, zijn eigen manoeuvres stelt hij als briljante strategie voor. McFarquhar valt in de inleiding mijns inziens uit zijn rol als expert, door uitdrukkelijk partij voor Zhao te kiezen en de nauwelijks onderbouwde sensationele claim te lanceren dat Zhao voor de hervormingen belangrijker was dan Deng Xiaoping; wat allicht samenhangt met zijn eigen overtuiging dat China beter af zou geweest zijn indien het in 1989 het communistisch bewind had afgeschud.
Wat is de overtuiging van Zhao?
Om te weten wat de echte overtuiging van Zhao zelf was, moeten we doorlezen tot het laatste deel.
Zhao heeft het in het boek de hele tijd in algemene termen over het beschermen en bevorderen van de economische hervormingen, en over de noodzaak van politieke hervormingen om de economische hervormingen te kunnen verder zetten. Hij blijft maar herhalen dat de studentenbeweging op Tiananmen niet contrarevolutionair was en dat men mits (verregaande) toegevingen de zaak vreedzaam had kunnen oplossen. Aan het partijcongres van 1997 – het eerste na de dood van Deng Xiaoping- stuurde hij nog brieven om een herziening van de negatieve beoordeling van Tiananmen te bepleiten. De overgang van Oost-Europa naar het kapitalisme tussen 1989 en 1991 hielp uiteraard niet om zijn stelling geloofwaardiger te maken.
Maar welk politiek model had hij zelf voor ogen? Terloops verwijst hij enkele keren naar Taiwan en Zuid-Korea (die in 1989 weliswaar economische kampioenen waren, maar ver van democratrisch!). Helemaal op het einde verklaart hij zich nader.
Oorspronkelijk was hij alleen in economie geïnteresseerd. Hij leerde het Westen kennen en vond dat dit model in vele opzichten superieur was; het werd zijn ambitie om zo snel als mogelijk zonder grote verstoringen een markteconomie en privatiseringen door te voeren; de vraag welke rol de staat in de markteconomie nog moest spelen, of de vraag wat en hoeveel mocht geprivatiseerd worden, stelde hij niet. Vanaf 1985 begon Zhao zich te realiseren dat een vrije markt ook politieke veranderingen eist: wetten die boven de Partij staan, een meer transparant systeem, vrije organisatie voor en politieke dialoog met alle belangengroepen, meer invloed voor niet-communistische partijen, verkiezingen met meerdere kandidaten; een grotere persvrijheid. Maar het socialistische systeem wil hij behouden en de communistische partij moet de leiding in handen blijven houden.
Zhao was het dan ook niet eens met de radicale studenten op Tiananmen, of met bekende dissidenten als Wei Jingsheng en astrofysicus Fang Lizhi, die meteen een westers politiek model eisten: hun acties versterkten zijn positie om politieke veranderingen te forceren, maar waren tegelijk schadelijk want hun radicaal liberalisme was kansloos en de onvermijdelijke repressie zou zich ook tegen een man van de ‘haalbare hervormingen’ als Zhao keren indien hij de zaak niet onder controle kon houden.
In het allerlaatste hoofdstuk beschrijft Zhao hoe hij in de jaren na 1989 tot het besluit kwam dat het socialistisch politiek systeem niet moest aangepast en verbeterd worden, maar gewoonweg vervangen door een parlementaire democratie; de Communistische Partij waarvan hij nog altijd lid was, moest deze overgang op een geordende manier doorvoeren. Vermits elke controlemogelijkheid ontbreekt weten we niet of deze ultieme bekering van Zhao echt is of uit andermans pen komt.
De ironie wil dat twintig jaar later veel van wat Zhao in 1989 voorstelde – zowel qua politieke als economische hervormingen- gerealiseerd is of goed op weg om gerealiseerd te worden; de markteconomie is er, zij het met macrocontrole door de staat; en de Partij erkent dat er meer en betere democratie moet komen, zij het stap voor stap en met behoud van het ‘socialisme op zijn Chinees’. Alhoewel Zhao tot 2005 leefde, heeft hij dat niet gezien of niet willen zien. Deze evolutie ontbreekt dan ook in zijn memoires.
Recensie door Jef Abbeel
In april – juni 1989 betoogden studenten en arbeiders op het Tiananmenplein in Beijing en ook in andere steden van China.
Zij eisten politieke vrijheden, minder corruptie, meer rechten voor arbeiders, minder grote verschillen in lonen en in rijkdom, minder inflatie.
Volgens Zhao (1 ) beoogden ze niet de val van de Volksrepubliek en van de machtspositie van de CCP, wel correcties van zaken die fout liepen. Hun uitingen van frustratie vormden geen bedreiging van het systeem. Dat blijkt ook uit het feit dat zij zelf drie radicale betogers, die het portret van Mao bekladden, uitleverden aan de politie, met alle funeste gevolgen daarvan.
Binnen het politbureau konden zij enkel rekenen op de sympathie van partijleider Zhao Ziyang (1919-2005), die in de titel van het boek onterecht “premier” wordt genoemd. Dat was wel zijn vroegere functie.
Zhao was een trouwe aanhanger van Mao sinds 1932 (Communistische Jeugd) en sinds 1939 als bestuurder. Tijdens de Culturele Revolutie bleek hij iets te gematigd. Gevolg : hij zat even gevangen en werkte een jaar als monteur in een fabriek. Vanaf 1973 klom hij weer verder op de hoogste treden van de partijladder.
In 1978 mocht hij voor het eerst een reis maken naar het buitenland. Zijn ogen gingen open.
In Zuid-Frankrijk zag hij dat boeren ook in een droge streek welvarend kunnen worden, met druiven en andere vruchten te kweken. Anders dus dan in China, want daar zou men massaal irrigeren om er toch tarwe te kunnen zaaien. In Engeland zag hij tarwevelden aan de oostkust en weides aan de westkust. Boeren legden hem uit dat zij zich aanpasten aan het klimaat (zon voor tarwe in het oosten, regen voor gras, veeteelt, melkproductie in het westen) in plaats van het klimaat aan te passen aan de eisen van een partij die overal graan verbouwde, ook al mislukte dat telkens en ook als de boeren dan arm bleven.
Die economische ervaring bracht hij mee naar China. Daar liet hij horen hoeveel energie en water er verspild werd door het Chinese systeem en bepleitte hij de Europese aanpak in het Permanent Comité van het Politbureau, waar hij de leiding kreeg over de economische aangelegenheden van het land. Voortaan ging men produceren op basis van de vraag en niet meer om op te stapelen.
Zhao beweert dat zijn stempel op het economisch beleid zeker zo groot was als die van Deng. Hij was ook van mening dat economische veranderingen samen moesten gaan met politieke en juridische, maar in dat opzicht was hij minstens drie decennia voor op zijn tijd.
Ook in andere opzichten was hij een pionier. Toen hij in 1987 partijleider werd, werd het Mao-pak vervangen door westerse kostuums, uiteraard gemaakt in China. Dat wees erop dat China zijn isolement en zijn complexen achter zich liet. De internationale pers werd voortaan uitgenodigd om te vernemen wat het permanent comité van het politbureau beslist had.
Op 15 april 1989 overleed de vorige populaire en hervormingsgezinde partijleider Hu Yaobang. Dit vormde de directe aanleiding voor de studenten om op straat te komen.
Op 22 april 1989 stelde Zhao zijn aanpak van de demonstraties voor: de studenten aanmoedigen om terug te keren naar hun collegezalen, met hen in gesprek blijven, want hun grieven waren terecht en zorgen dat de wet enkel gebruikt zou worden tegen diegenen die werkelijk misdaden hadden begaan.
Op 26 april publiceerde Het Volksdagblad een felle veroordeling van de studentendemonstraties. De protesten werden bestempeld als tegen de partij gericht en antisocialistisch. Zhao kon (of wou ?) de publicatie niet verhinderen , want hij was op dat moment op staatsbezoek in Noord-Korea.
Daarop sloegen de bestaande spanningen om in een ernstige politieke crisis.
Op 4 mei hield Zhao een toespraak voor de Aziatische Ontwikkelingsbank. Hij drong erop aan dat de betogingen benaderd moesten worden op basis van democratie en wet. De studenten waren opgelucht; velen trokken weer naar hun universiteit. Li Peng en de conservatieven waren boos om het eigengereide optreden van Zhao. De studenten grepen het bezoek van Gorbatsjov aan om de aandacht van de wereld te vragen voor hun wensen.
Op 17 mei 1989 kwam de partijtop bijeen in het huis van Deng Xiaoping, de oudste en de machtigste. Deng organiseerde daar wel vaker geheime bijeenkomsten, zoals blijkt uit de foto van een gelijkaardige reünie die genomen werd na de ingreep van het leger (bij p. 160).
Deng en premier Li Peng beschouwden de protesten als een contrarevolutie. Zhao moest het onderspit delven. Totaal overstuur trad hij af.
Tegen de wil van Zhao, werd op 19 mei de staat van beleg afgekondigd. De troepen die op weg waren naar de stad, werden onder weg tien dagen lang opgehouden door de bevolking.
Op 19 mei ging Zhao praten met de studenten om een bloedbad te voorkomen. Premier Li Peng volgde hem even, maar aan het plein schrok hij en keerde terug. Zhao sprak de studenten toe, toonde begrip voor hun grieven, riep hen op hun hongerstaking te beëindigen en het leven te omarmen. De foto hiervan (zie p. 160) werd wereldberoemd. Dit bleek achteraf het laatste publiek optreden van Zhao te zijn.
De jongelui luisterden niet en bleven manifesteren.
Een paar dagen later werd het leger op hen afgestuurd. Zhao zat met zijn familie in zijn tuin, toen hij op de avond van 3 juni geweervuur en kanonschoten hoorde losbarsten. Hij besefte dat er zich een tragedie voltrok.
Bij het gewelddadig ingrijpen sneuvelden in de straten rond het plein volgens sommige deskundigen ca. 300 betogers, volgens Amnesty International ca. duizend. Er volgde een klopjacht op de studentenleiders die ontsnapt waren.
Voor Zhao Ziyang was dit het definitieve einde van zijn carrière : hij werd afgezet en kreeg levenslang huisarrest tot zijn dood in 2005. Hij schreef nog brieven naar het partijbestuur, maar kreeg nooit een antwoord en Deng zag hij nooit meer. Hij kreeg er nog wel bezoek van zijn zoon en dochter, ieder met hun echtgenoot en hun enige kinderen (foto bij p. 161). Maar andere kandidaat-bezoekers stootten op zoveel regeltjes, dat ze de moed opgaven. Zijn vijf voormalige lijfwachten werden zijn vijf trouwe cipiers.
Tijdens die eenzame opsluiting in een stil steegje van Beijing slaagde hij erin zijn memoires in te spreken op cassettes. Hij had daar genoeg tijd, want hij mocht zijn huis niet verlaten, zelfs niet om naar een golfveld te gaan. Zijn geliefde sport, die door de partijoudsten al eerder als “uitheems” werd beschouwd, mocht hij enkel nog beoefenen door in zijn binnentuintje een bal tegen een net te slaan (foto bij p. 160).
Dertig bandjes van telkens een uur werden het land uit gesmokkeld en in mei 2009 uitgegeven onder de titel “Staatgevangene N° 1” ( 1). Postuum slaat Zhao dus terug.
Zijn getuigenis gunt ons een unieke blik achter de schermen van een gesloten regime. Het is, na de Tiananmen Papers uit 2001 van de Amerikaanse geheime dienst, het eerste verslag van de vertrouwelijke, soms zeer hevige discussies in het permanent comité van het politbureau, het machtscentrum van de CCP, maar nu dus van een bevoorrechte getuige.
Het onthult ons details over de machtsstrijd en intriges en over de gewelddadige onderdrukking van de betogers in de omliggende straten van het plein, waar men het leger wou tegenhouden. Zhao aarzelt niet om de namen van de verantwoordelijken erbij te vermelden. Detail : volgens de Tiananmen Papers drong Zhao aan op rechtsstaat en een systeem van socialistische democratie, maar tegelijk wou hij het leiderschap van de CCP overeind houden en was hij tegen een meerpartijenstelsel.
Het boek gaat echter over veel meer : de carrière van Zhao vanaf 1932, discussies over de economische politiek en over de beslissende rol van Deng, ook nadat deze geen partijleider meer was , ontmoetingen met Ronald Reagan, Thatcher (1984, verklaring over overdracht van Hongkong), Gorbatsjov, Kim Il Sung van Noord-Korea e.a.
Over de authenticiteit van de bandjes wordt niet getwijfeld. Toch willen we er enkele bedenkingen bij formuleren. Kon Zhao nog objectief oordelen over voormalige collega’s die hem huisarrest bezorgd hadden ? Ging de discussie in het partijbureau over geweld tegen de betogers of over de aard van de betoging? Was deze contrarevolutionair zoals Deng c.s. voorhielden of niet, zoals Zhao zegt ? Wilde de massa kleine correcties en de harde kern een westerse democratie zonder machtsmonopolie van de CCP ? Wou Zhao al in 1989 wat hij in de daaropvolgende zestien jaar dicteerde ? Zijn de ingesproken teksten correct weergegeven door de uitgevers of bijgewerkt ?
Het boek heeft hoe dan ook zijn waarde: wat Zhao schrijft, is nog de gedeeltelijk de realiteit, met dit verschil dat de leiding nu meer luistert, bv. naar adviezen van de Academie voor Sociale Wetenschappen en dat het grootste deel van de jeugd zich nu afwendt van de politiek en zijn heil en geluk zoekt in meer welvaart. Een verschijnsel dat trouwens niet enkel Chinees is.
Het boek zal wereldwijd veel gelezen worden, maar in China voorlopig nog niet. De uitgever had het toegankelijker kunnen maken door de gebeurtenissen chronologisch te rangschikken, in de tekst te verwijzen naar de foto’s en omgekeerd en er enkele didactische middelen aan toe te voegen : een kaart van China met de plaatsen waar Zhao gewerkt heeft, een organigram van de CCP, een register, een lijst met de vele namen van functionarissen en hun curriculum vitae.
Inmiddels is er ook een reactie vanuit China ! Een Chinees persagentschap, “Zhongguo Tongxun She”, publiceerde op 29 mei, dus heel kort na de verschijning van het boek, een stevige kritiek van de hand van Zhong Zhengping.
Zhong ergert zich vooral aan het feit dat Zhao zich boven Deng durft te stellen als architect van de economische liberalisering. Deng blijft in China nog altijd overeind als de man van de grote hervormingen en van de opening van de Chinese markt voor Westerse bedrijven. Hij prijst Zhao voor zijn verdiensten in de eerste decennia van de revolutie, wat al een hele toegeving is ! Maar Dengs politieke wijsheid en zijn bijdrage aan dertig jaar constante vooruitgang staan ver boven die van zijn tijdgenoten,aldus Zhong.
Zhong verwijt Zhao eveneens dat hij het oproer van 4 juni aanwakkerde en de partij in twee probeerde te splitsen.
En tot slot dat Zhao de weg naar de Westerse democratie wilde introduceren, iets waar China totaal geen behoefte aan heeft en waarmee China nooit zijn supergrote sprong voorwaarts had kunnen maken.
Zhong voegt er nog aan toe dat China niet de bedoeling heeft om zijn ontwikkelingsmodel te exporteren. Hij begrijpt niet waarom het Westen het boek van Zhao met zo groot enthousiasme onthaalt.
Hij waarschuwt de “sponsors” van het boek dat ze deze verjaardag misbruiken om een “krachtige bom ” op de Chinese regering en het Chinese volk te werpen, door ook een Chinese versie op de markt te brengen, maar dat hun droom nooit in vervulling zal komen.
Die Chinese vertaling komt dus deze week (begin juni), maar wellicht alleen in Hongkong.
Overigens wordt Tiananmen dezer dagen in China wel herdacht, maar dan in beperkte intellectuele kring, namelijk in de Academie voor Sociale Wetenschappen, waar wel begrip getoond wordt voor meer vrijheden, wat erop wijst dat er toch meer ruimte komt voor afwijkende meningen.
Het boek van Catherine Vuylsteke (2 ) is een onbewust vervolg op dat van Zhao. Niet gepland, want ze verschijnen bijna gelijktijdig.
Deze journaliste en sinologe beschrijft in korte en krachtige zinnen het harde lot dat de studentenleiders te wachten stond en welke invloed het drama had op vele Chinese jongeren: velen waren idealist, ze droomden van een nieuw tijdperk, maar nadien keerden zich af van de politiek en focusten zich op hard werken en snel rijk worden. De auteur geeft wel recente voorbeelden van personen en bewegingen (zoals Charter 08), die vooral via het internet pleiten voor vrije verkiezingen en onafhankelijke rechtspraak. Zij testen uit hoever de tolerantie van de overheid reikt, maar betalen soms ook een prijs voor hun dapperheid.
Het regime bleef stevig in het zadel en kreeg en krijgt wereldwijd nog meer aanzien vanwege zijn economische successen en zijn ordehandhaving. Het behoudt een aversie tegenover democratie, hoewel de buurlanden Zuid-Korea en Taiwan aangetoond hebben dat economische vooruitgang, orde en democratie kunnen samengaan en niet noodzakelijk tot chaos leiden.
De namen van de hier opgevoerde slachtoffers zijn enkel bekend in kleine kring. Ze namen de vlucht naar de VSA, maar ze hopen nog altijd te mogen terugkeren. Vanuit New York blijven ze zich inzetten voor mensenrechten in China.
Eén van hen is Zhang Boli (°1964) : studentenleider in 1989, daarna vluchteling, o.a. in het ijskoude Siberië bij – 40° , momenteel succesvol dominee van Chinese protestantse gemeenschappen in Washington, Los Angeles en Toronto. Het verhaal van het pijnlijke afscheid van zijn land en van zijn vrouw en kind is ontroerend (p. 28-35).
Wang Tiancheng (°1964) was medeoprichter van de Liberaal Democratische Partij, die op de derde verjaardag van Tiananmen in pamfletten opriep om het vonnis van Tiananmen te herzien, het bloedig optreden af te keuren en respect voor de mensenrechten in te voeren. Maar voor het 4 juni 1992 was, zaten al dertig activisten in de cel. Wang zelf kreeg 5 jaar.
Li Weixin was aanhangster van Falun Gong. Deze leer van een zekere Li Hongzhi uit de jaren ’70 – ’90 predikte meditatie en bijbehorende oefeningen, wat zou resulteren in een betere gezondheid, meer levensenergie, bovennatuurlijke krachten en misschien zelfs een zekere mate van onsterfelijkheid. In de zomer van 1999 zette Jiang Zemin een repressiecampagne in tegen de leer en de aanhangers. De organisatie telde toen 30.000 oefencentra en 1900 opleidingsscholen. 300.000 partijleden moesten Falun Gong afzweren, tienduizenden aanhangers kwamen in de cel, velen werden gefolterd, duizenden verloren het leven (70-71). Het verhaal van Li is er één van ondervragingen, marteling van haar en van haar familie, tot ze in 2002 via Lhasa en Thailand naar New York kon vluchten.
Een andere New Yorkse inwijkeling is advocaat Li Jianqianq, ook geboren in 1964, nu mensenrechtenactivist en voorstander van democratie. We vernemen hier dat Mao in 1954 de rechtenstudie afschafte en in 1957 de advocaten als “rechtse elementen” naar werkkampen stuurde; in 1977 werd de studie heringericht, tot 2005 hadden de meeste rechters geen rechten gestudeerd. Het relaas van Li wijst vooral op een langdurige rechtsonzekerheid voor boeren. 35 à 70 miljoen raakten sinds 1987 hun lapje grond kwijt aan vastgoedprojecten. In 2008 gaf Li het op en vertrok naar de VSA.
In New York ontmoet de schrijfster nog een aantal uitgeweken Chinezen, die allemaal vertellen over hun acties voor mensenrechten, persvrijheid, journalistiek en internet, diefstal van overheidseigendommen, machtsmisbruik door ambtenaren of door rijke parvenu’s.
In naam van de nieuwe kreet “Stabiliteit boven alles”, hebben veel intellectuelen de strijd om de hervorming van het politiek systeem opgegeven en fungeren ze nu als consultants of experts binnen het systeem. Zo vermijden ze de confrontatie die ze in de jaren ’80 wel aangingen met de CCP.
Gelukkig voert Vuylsteke ook nog gesprekspartners op die in China zijn blijven wonen. Zij uiten eerder kritiek op de mateloze consumptie, het materialisme en de keuze van een echtgenoot op basis van rijkdom. Zij betreuren ook de anti-Chinese betogingen bij de doortocht van de Olympische vlam en de negatieve houding van de westerse media.
En gelukkig valt er ook wat positiefs te melden : de veel grotere vrijheid en het zeer rijke culturele leven in Peking, de pogingen van leraren om weer aandacht te besteden aan verantwoordelijkheid , liefde en schoonheid of het tehuis “Kinderdorp” voor kinderen van ter dood veroordeelden.
Het verslag over Tibet vertoont zowel positieve als negatieve kanten. De Chinese overheid deed en doet voor de 6 miljoen Tibetanen meer dan voor eender welke bevolkingsgroep : afschaffing van de lijfeigenschap en van het feodale denkkader, alfabetisering, gratis onderwijs, gezondheidszorg, infrastructuur met als orgelpunt de spoorweg van Peking naar Lhasa in 2006.
Anderzijds blijven vele Tibetanen de Chinezen beschouwen als ongewenste bezetters, die onvoldoende begrip tonen voor hun levensvisie en voor hun religieuze leider.
Het boek eindigt met Taiwan : 23 miljoen mensen, die sinds 1972 nergens erkenning krijgen. Ook hier leeft de herinnering aan een onderdrukking : tussen 1947 en 1949 werden tussen 18.000 en 28.000 etnische Taiwanezen gedood door Tsjang Kai Sjek. Die “Witte terreur” duurde nog tot 1986. China wacht nu geduldig op de hereniging met Taiwan, dat in 1683 ingelijfd werd en dat zich in 1949 losweekte.
De steeds betere economische banden lijken te wijzen op een vreedzame hereniging in de nabije toekomst.
Catherine Vuylsteke eindigt met enkele beschouwingen over de toekomst van China en van zijn harmonieuze maatschappij, waarin nu wel veel meer gevallen van protest zijn dan in 1989,zowel op straat als op het internet, met zijn 390 miljoen bezoekers!
In dit laatste ziet zij een nieuw forum voor discussie en meer inspraak.
De schrijfster heeft een vlotte pen, een eindeloze kennissenkring van Chinezen in hun eigen land en in het buitenland en een grenzeloos dynamisme om die mensen overal op te zoeken.
Ook hier is een beetje historische kritiek niet misplaatst : kun je het gebeuren van Tiananmen en de toestand in China genuanceerd weergeven via een aantal interviews ? Op welke basis selecteer je dan je gesprekspartners ? Zocht de auteur ook naar getuigenissen van tevreden en gelukkige Chinezen ? Want die vormen nog altijd de grote meerderheid.
Het boek is niet ontspannend : Vuylsteke is zeer belezen, ze verwijst naar eindeloos veel tijdschriften, blogs, films en boeken.
Ze had het de lezer gemakkelijker kunnen maken met een kaart van China, een kaartje met de reisroute van Zhang Boli en andere emigranten, een foto van deze mensen, een register, een verklarende woordenlijst met de vele Chinese begrippen.
Referenties :
1. Zhao Ziyang, Staatsgevangene N° 1. Het geheime dagboek van premier Zhao Ziyang. Bezorgd door Bao Pu, Renee Chiang, Adi Ignatius.
Uitgeverij Balans, Amsterdam / WPG, Antwerpen, 2009. 367 p. + 6 p. foto’s; chronologie, noten.
ISBN 978 94 600 32196; € 19,95.
2. Catherine Vuylsteke, Het gewicht van Hemelse Vrede. Vrijheid en verzet sinds Tiananmen.
Uitgeverij Meulenhoff / Manteau, Antwerpen / A’dam, 2009. 264 p. ; bibliografie.
ISBN 978 90 8542 1795; € 19,95.