Dit is een recensie van het boek ‘The Cultural Revolution in Rural China, A Decade of Upheaval’ van Dong GuoQiang and Andrew Walder.
De Culturele Revolutie (1966-1976) is in China officieel be- en veroordeeld als een ‘decennium van onrust’. Maar wat betekende dat voor de op het platteland levende Chinezen?
Er bestaan systematische studies over het verloop van de Culturele Revolutie in een handvol van de 170 belangrijke Chinese steden, zoals Hangzhou, Wuhan, Shanghai, Nanjing. Er is ook over het platteland al heel wat geschreven in persoonlijke verhalen – de zogenaamde littekenlitteratuur – en verslagen van toenmalige ooggetuigen.. Er zijn studies op dorpsniveau, ook door buitenlandse academici in het Engels. Maar ze belichten meestal erg lokale of zelfs persoonlijke conflicten. Het meest politieke maar door zijn betrokkenheid gekleurde verhaal is waarschijnlijk ‘Shenfan, The Continuing Revolution in a Chinese Village’ van William Hinton.
Er bestond echter nog geen diepgaande studie over het verloop van de Culturele Revolutie op het niveau van het plattelandsarrondissement. Dat is het laagste nationaal georganiseerde en gecontroleerde bestuursniveau, waar nationale en lokale politiek samen komen. Het boek ‘The Cultural Revolution in Rural China, A Decade of Upheaval’ vult dit vacuüm als eerste op.
Ten tijde van de Culturele Revolutie telde China 2.066 plattelandsarrondissementen. Daaronder vielen 70.000 kantons (die overeen kwamen met communes) met in totaal 750.000 dorpen (die samen vielen met productiebrigades), of een gemiddelde van 350 dorpen per arrondissement. Kanton en dorp vormen lokale bestuursniveaus zonder rechtstreekse band met de centrale overheid.
De auteurs Dong en Walder zijn professor aan respectievelijk Fudan universiteit en Stanford University. Ze deden eerder, toen Dong nog aan Nanjing universiteit verbonden was, studiewerk over de Culturele Revolutie in Nanjing. Dat moedigde hen aan om ook een plattelandsarrondissement te gaan bestuderen.
Hun keuze viel op het arrondissement Feng, in de provincie Jiangsu, nabij de grens met de provincies Shandong en Anhui. Over die keuze zeggen ze niet veel meer dan dat ze via hun netwerk gemakkelijk toegang hadden tot primaire bronnen.
Feng was een slecht toegankelijk, arm arrondissement geteisterd door overstromingen en droogtes in de vlakte van de Gele rivier. Het ligt ongeveer 130 km van de dichtstbijzijnde stad, prefectuurhoofdstad Xuzhou (toen 450.000 inwoners) en meer dan 400 kilometer van de provinciehoofdstad Nanjing.
Het telde 624.000 inwoners, waarvan er slechts 7.100 buiten de landbouw werkten.
Dong en Walden hebben alles verzameld wat ze over Feng konden vinden over de hele periode van de Culturele Revolutie: om te beginnen een lange lijst secundaire bronnen, verwante studies en artikelen door anderen in het Engels en Chinees. Maar vooral de primaire bronnen zijn uitzonderlijk: zes persoonlijke dagboeken, interviews met 16 personen die nauw bij de gebeurtenissen betrokken waren, lokale schriftelijke bronnen zoals geschreven bekentenissen, petities, reglementen en memo’s, interne documenten van de twee grote vijandige rebellengroepen, documenten van de overheid op nationaal, provinciaal, prefecturaal en arrondissementeel niveau, pamfletten, muurkranten en ongepubliceerd materiaal.
Daarmee zijn ze aan het werk gegaan om een de chronologie van Feng over de hele periode te reconstrueren. Hun verhaal leest vlot. Soms wordt het zelfs spannend. Hoe moet het verder? Welke rebellengroep zal het halen?
Wat leert de studie?
Eerst en vooral blijkt het beeld van de Culturele Revolutie die vooral in de steden brokken maakte niet helemaal te kloppen. Ook voor het platteland van Feng betekende ze gewelddadige conflicten en aanslepende vetes. Op basis van de documenten besluiten de auteurs dat 450 mensen (1 op 1400 inwoners) de dood vonden in deze conflicten: ze kwamen om bij gevechten, werden doodgeslagen, overleden ten gevolge van ondervragingen, werden tot zelfmoord gedreven, en in zeldzame gevallen terechtgesteld na een rechtszaak. Hierbij hoort een belangrijke caveat, die ook voor de verdere conclusies geldt: het is onduidelijk in hoeverre Feng het doorsnee profiel van een Chinees arrondissement in de Culturele Revolutie heeft. Zo blijken de prefectuur Xuzhou en het arrondissement Feng bij de laatste groep plaatsen in China te zijn die erin slagen onder druk van de militairen een begin van nieuw bestuur op te bouwen, wat erop zou kunnen wijzen dat de tegenstellingen er dieper waren dan gemiddeld. Maar de beschikbare bronnen wijzen er wel op dat Feng zich in een algemene trend inschrijft.
Een verdere conclusie is dat de klassieke indeling van de culturele revolutie in een onrustige (1966-1968) en een rustige (1969-1976) periode waarschijnlijk niet klopt en de politieke beoordeling door de Communistische Partij van China als ’tien jaar onrust’ niet ver van de realiteit staat.
Tussen de lente van 1966 en het voorjaar 1968 wakkerde Mao Zedong rebellie aan; de basisgedachte was dat de massa’s de bourgeois neigingen en gedragingen van de kaderleden zouden bekritiseren en corrigeren. Tegen 1968 werd duidelijk dat de beweging ontspoorde; de rebellen waren in verschillende fracties beland die elkaar bevochten, de overheidsinstellingen en de partijafdelingen waren de facto opgedoekt en de economie dreigde stil te vallen. Alleen het leger was nog intact genoeg om in opdracht van Mao het bestuur over te nemen, rust op te leggen en moeizaam nieuwe structuren op te bouwen. Dat markeert het begin van een rustiger periode tot het einde van de Culturele Revolutie. Na de val van legerleider Lin Biao einde 1971 wordt gefocust op de heropbouw van het civiel bestuur, inclusief gedeeltelijke rehabilitatie van oude kaders, en het relanceren van economische groei.
Het verhaal van Feng nuanceert dit algemeen beeld in belangrijke mate. Onder het oppervlak van het militair bestuur en de formele heropbouw van civiele bestuursorganen gloeit de hele tijd de bestaande fractiestrijd verder, met af en toe gewelddadige opflakkeringen tot het einde van de Culturele Revolutie. De van boven af opgelegde pacificatie verscherpt nog de tegenstellingen tussen de fracties die zich door het nieuwe bestuur ongelijk behandeld voelen. De vele politieke campagnes van het militaire bestuur en later het nieuwe civiele bestuur laten de fracties toe voor politieke invloed te vechten en elkaar naar het leven te staan. Soms letterlijk, want uit de studie blijkt dat in de zogenaamd ‘rustige’ periode meer dodelijke slachtoffers vallen dan tijdens het hoogtepunt van de culturele revolutie in de beginjaren. Toch moet men ook hier voorzichtig zijn met conclusies. De algemene lijn van herstel en positieve evolutie in de economie vanaf het begin van de jaren 70 blijkt ook voor Feng te kloppen.
Een derde conclusie is de meest controversiële. De auteurs stellen dat de strijd tussen de fracties weinig om politieke principes ging. Dat gaat in tegen de stelling dat er in de Culturele Revolutie in het algemeen gesproken twee lijnen waren: een fractie die aanleunde bij de gedesavoueerde kaders en die meer sympathie voelden voor de politiek van de afgezette president Liu Shaoqi (Sovjetplanning) of van Deng Xiaoping (combinatie van markt en plan) en een fractie van mensen die hoofdzakelijk buiten de Partij stonden maar Mao volgden in zijn lijn van kritiek op de kaders en voortdurende klassenstrijd om het ideaal van absolute gelijkheid na te streven.
Volgens de auteurs kan men dit niet terugvinden in Feng. Volgens hen kwam de fractievorming in Feng vooral voort uit tegenstellingen tussen lokale kaders en kaders van buitenaf, lokale bevolking en terugkerende roodgardisten, legerofficieren en lokale milities, tussen verschillende communes of binnen de communes tussen brigades (dorpen) of zelfs families, ongenoegen van individuen of groepen die zich in voorgaande campagnes (landhervorming, rectificaties in de jaren 50) slecht behandeld vonden, tactiek of persoonlijke belangen van kaderleden. Deze oorspronkelijke tegenstellingen leidden in 1967 en 1968 tot zware confrontaties en uitkristalliseren van twee fracties. Wanneer de militairen ingrepen, ging dat conflict grotendeels ondergronds. Terwijl in Beijing de strijd woedde tussen Mao, de bende van vier, Lin Biao, Zhou En Lai later samen met Deng Xiaoping, vertrokken steeds nieuwe, soms tegenstrijdige richtlijnen naar de basis. De lokale fractie die vandaag de overhand had, kon morgen verliezen. Dat maakte de strijd extra bitsig, een echt gevecht om te overleven, zonder politieke principes.
Ik vind die stelling van de auteurs controversieel. Het valt op dat zij uit het zo overvloedig materiaal over Feng nergens een echt politiek manifest analyseren. Alles draait om strijd voor macht of gewoon om te overleven. Ze benadrukken dat de nationale gebeurtenissen een sterke invloed hebben op Feng. Zo veroorzaakt de val van maarschalk Lin Biao verschuivingen binnen het leger waardoor in Feng militairen aan de macht komen die een andere fractie gaan ondersteunen. De auteurs doen echter geen moeite om bij die nationale machtsverschuivingen politieke duiding te geven. Ze lijken stilzwijgend uit te gaan van de stelling dat ook op nationaal vlak de strijd alleen om persoonlijke macht ging en niet om politieke visie op de toekomst van China. Ik denk dat dit niet klopt. Een belangrijk protagonist in de beginfase van de Culturele revolutie, president Liu Shaoqi, ‘de Chinese Kroetsjov’ pleitte voor een sterk bureaucratisch geplande economie naar sovjetmodel. Mao wilde zo snel mogelijk naar communisme en pleitte daarom voor continue klassenstrijd. Deng Xiaoping lanceerde zijn verregaande hervormingen pas in 1978, maar het was ook voordien al duidelijk in welke richting hij dacht; hij werd in de Culturele Revolutie ‘de voortrekker van het kapitalisme’ genoemd. De Bende van vier flirtte met het anarcho-trotskisme en Lin Biao wilde een nieuw soort keizer worden. Wanneer men ziet hoe uiteenlopend de evolutie geweest is van het sovjetmodel, het klassenstrijdmodel van Mao en de hervormingen van Deng, kan men moeilijk volhouden dat de Culturele Revolutie enkel of vooral ging om persoonlijke machtspolitiek en niet om politieke toekomstvisie.
Doordat de Culturele Revolutie in essentie apolitiek beschreven wordt, krijgen nationale gebeurtenissen in het boek slechts aandacht in zoverre ze rechtstreeks de machtsverhoudingen in Feng doen verschuiven. In een addendum krijgen we wel een gedetailleerde chronologische recapitulatie van alles wat in Feng gebeurt, maar het boek geeft geen overzicht van de Culturele Revolutie op nationaal vlak. Het is daarom niet overbodig dat de lezer zich vooraf hierover informeert.
Afgezien van dat tekort is het verhaal best spannender en leesbaarder dan men van een gespecialiseerde academische studie zou kunnen verwachten. Er worden vanuit de feitelijke beschrijving een aantal nieuwe inzichten naar voor geschoven. Bovendien stopt het verhaal niet in 1976: Het laatste hoofdstuk behandelt de weinig beschreven afhandeling van de Culturele Revolutie na 1976, waarbij tot in 1987 nog in de Culturele Revolutie aangestelde onbekwame of aangebrande kaderleden werden afgezet.
The Cultural Revolution in Rural China, A Decade of Upheaval, Dong GuoQiang and Andrew Walder, Princeton University Press,2021, 225 blz., ISBN 9780691213224