De Economist maakt een analyse van de geprivatiseerde staatsfirma’s in China sinds de eerste experimenten met privatisering na 1992 en de grootschalige privatiseringen na 1995. De Economist ziet vier categorieën van geprivatiseerde firma’s, die allemaal als kenmerk hebben dat de staat er uiteindelijk toch nog invloed heeft.
Voorzichtige privatiseringen van staatsbedrijven in slechte papieren ontstonden na 1992 toen China besloot de socialistische markteconomie in te voeren. De grote campagne sinds 1995 om de veelal verouderde staatsbedrijven grondig te saneren ging veel verder: veel kmo’s werden afgestoten en zelfs in grotere bedrijven kwam er soms een privé-participatie. Chinasquare.be schreef al over de graad van privatisering in 2009. The Economist geeft nu een kwalitatieve analyse.
Een eerste groep ‘geprivatiseerde’ bedrijven zijn de feitelijk door de staat gecontroleerde grote firma’s. Zij vormen mischien 1% van het totaal, doch zij zijn wel de grootste. Het gaat om sectoren met een monopolie of met slechts weinig concurrenten: de banken, de telecomoperatoren, de energiebedrijven en dergelijke. Deze zijn gedeeltelijk geprivatiseerd via een beursgang, en van de belangrijkste werden zelfs voor tientallen miljarden dollar aandelen verkocht op beurzen zoals New-York of Hongkong. De firma’s zijn omgevormd tot naamloze vennootschappen, hebben een raad van bestuur, managers, jaarrapporten en meer en meer een sterk imago in het buitenland. Maar feitelijk behoudt de staat bijna altijd meer dan 70% van de aandelen, dit wil zeggen de volledige controle. De staat benoemt het topmanagement, zet de strategie uit en zorgt voor financiering waar nodig. Het voordeel van dit soort bedrijven is dat ze vlot de grote ontwikkelingsprojecten van de staat kunnen uitvoeren. Het nadeel is de innige band tussen deze bedrijven en het ministerie dat hen moet controleren, wat tot corruptie, fraude en allerlei wetsovertredingen kan leiden.
De tweede groep is die van de joint-ventures tussen door de staat gecontroleerde firma’s en privé-firma’s, dikwijls zelfs buitenlandse partners die men aangetrokken heeft voor hun geavanceerde technologie, in ruil voor markttoegang. Daar vinden we bvb Shanghai Alcatel (ex Bell) , Xian-Janssen, Shanghai Volkswagen, DHL-Sinotrans enz. De groep maakt niet meer dan 2% van de geprivatiseerde bedrijven uit, maar ook hier gaat het om zeer belanrijke. Een groot probleem voor buitenlandse partners is het risico hun invloed in de JV te verliezen eens ze technologisch minder onmisbaar zijn; GM viel zo van een 51% meerderheid terug op 49%. De Chinese staatspartner blijft zich ook verder zelfstandig ontwikkelen, en kan op termijn een concurrent voor de joint-venture worden.
De derde groep is die van grote privé-bedrijven in nieuwe markten waar de staatssector afwezig is. Ze kunnen zowel privé opgericht als geprivatiseerd zijn. We spreken hier van de autobouwers BYD, Geely,Chery, de bouwers van windturbines Goldwind, de telecomspecialisten ZTE en Huawei, de computerspecialist Lenovo, enz. Die geraken intussen ook al goed bekend in het buitenland. De best werkende zijn die welke geprivatiseerd werden via een management buy-out (waarbij het vroegere management de activa van verouderde staatsbedrijven heeft opgekocht en het bedrijf dan heeft gemoderniseerd en uitgebreid). Formeel heeft de staat er zelden nog meer dan 20% van de aandelen, maar in feite blijft de staatsinvloed sterk doordat deze bedrijven dikwijls afhangen van ondersteunende maatregelen of maatregelen die de groei van deze jonge industrieën tegen buitenlandse concurrentie beschermen.
Een laatste groep van privé of geprivatiseerde bedrijven is die waarin de lokale (provinciale of stedelijke) overheden geld geïnvesteerd hebben samen met een Chinese of buitenlandse partner. De staat handelt in dit geval louter als minderheidsinvesteerder, via een investeringsfonds van de lokale overheid. Hun specialiteit: nieuwe technologieën, meestal in de dienstensector. Een voorbeeld is Nanhai Development, een firma die zich toelegt op milieubescherming. Alhoewel het de overheid hier in theorie om financieel rendement op een belegging te doen is, betreft het in de praktijk bedrijven die belangrijk zijn voor de plaatselijke ontwikkeling en tewerkstelling. Ook hier heeft de overheid meer feitelijke invloed dan het lijkt uit haar minderheidsparticipatie, ondermeer doordat ze terrein ter beschikking stelt voor het bedrijf, of doordat allerlei wetten en reglementen voordelig dan wel nadelig kunnen geïnterpreteerd worden.